ECLI:NL:GHDHA:2016:1856

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
200.182.982
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van beschermingsbewind en afwijzing verzoek tot instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had op 29 december 2015 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter van 2 december 2015, waarin haar goederen onder bewind waren gesteld vanwege verkwisting en problematische schulden. De bewindvoerder, [bedrijf] B.V., had op 23 maart 2016 een verweerschrift ingediend. Tijdens de procedure heeft de rechthebbende betwist dat zij problematische schulden heeft en dat zij niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Ze voerde aan dat ze goed rond kon komen met haar inkomen en dat de samenwerking met de bewindvoerder niet goed verliep, wat haar in financiële problemen had gebracht.

Het hof heeft de argumenten van de rechthebbende en de bewindvoerder beoordeeld. Het hof concludeerde dat, hoewel de rechthebbende geconfronteerd wordt met problematische schulden, er geen bewijs was dat zij niet in staat was haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof oordeelde dat de wettelijke vereisten voor het instellen van een beschermingsbewind niet waren voldaan. De wetgever heeft bij de herziening van de wettelijke beschermingsmaatregelen benadrukt dat een maatregel passend moet zijn en niet verder moet ingrijpen dan noodzakelijk. Het hof vernietigde de bestreden beschikking en wees het verzoek tot instelling van een beschermingsbewind af, met de overweging dat de rechthebbende nog geen verzoek tot toelating tot de WSNP had gedaan en dat het beschermingsbewind in deze omstandigheden slechts een vangnetfunctie zou hebben.

De beslissing van het hof werd gegeven door mrs. L.F.A. Husson, P.B. Kamminga en A.H.N. Stollenwerck, en de griffier was mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 mei 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 11 mei 2016
Zaaknummer : 200.182.982/01
Rekestnummer rechtbank : EJ VERZ 15-94653
Zaaknummer rechtbank : 4488232
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat mr. H. Polat te Den Haag.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[bedrijf] B.V.,
kantoorhoudende te [plaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De rechthebbende is op 29 december 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 december 2015 van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
De bewindvoerder heeft op 23 maart 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de rechthebbende:
  • op 3 februari 2016 een brief van 2 februari 2016 met als bijlage een V-formulier van 2 februari 2016 met bijlage;
  • op 10 februari 2016 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
  • op 15 april 2016 een V-formulier van 13 april 2016.
Gelet op de inhoud van laatstgenoemd V-formulier heeft de mondelinge behandeling van de zaak, die gepland was op 25 mei 2016, geen doorgang gevonden.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Daarbij is [bedrijf] B.V. benoemd tot bewindvoerder.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de onderbewindstelling van de goederen van de rechthebbende.
2. De rechthebbende verzoekt het hof om, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek alsnog af te wijzen.
3. De bewindvoerder bestrijdt het beroep niet.
4. De rechthebbende betwist dat sprake is van problematische schulden of verkwisting als gevolg waarvan zij niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende voert daartoe aan dat zij goed rond kon komen met haar inkomen, maar geconfronteerd is met de verplichting een huwelijkse schuld af te lossen. De rechthebbende wilde in verband met die schuld een verzoek tot toelating tot de WSNP doen, en verkeerde in de veronderstelling dat het inleidend verzoek daartoe – en niet tot benoeming van een bewindvoerder – zou leiden. De rechthebbende stelt dat zij met eigen kracht haar vermogensrechtelijke belangen kan waarborgen en derhalve geen bewindvoerder nodig heeft. Tot slot stelt de rechthebbende dat de samenwerking met de bewindvoerder niet goed verloopt en zij door toedoen van de bewindvoerder in financiële problemen is gekomen.
5. De bewindvoerder verweert zich inhoudelijk tegen hetgeen de rechthebbende heeft aangevoerd en concludeert dat hij niet klachtwaardig of laakbaar heeft gehandeld. De bewindvoerder concludeert voorts dat er geen vruchtbare samenwerking met de rechthebbende mogelijk is om het bewindvoeringstraject positief te laten verlopen. De bewindvoerder verzoekt het hof om die reden om hem te ontslaan als bewindvoerder en het bewind van de rechthebbende op te heffen.
6. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof kan op grond van de overgelegde stukken enkel worden geconcludeerd dat de rechthebbende wordt geconfronteerd met problematische schulden, maar niet dat zij als gevolg van die schulden niet ten volle in staat zou zijn haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor instelling van een beschermingsbewind. Het hof overweegt voorts dat de bedoeling van een onderbewindstelling is dat deze ertoe bijdraagt dat de schulden worden gesaneerd. Beschermingsbewind heeft in drie gevallen toegevoegde waarde ten opzichte van de schuldhulpverlening en schuldsanering. Het kan een vangnet zijn voor hen die niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
De wetgever heeft bij de herziening van de wettelijke beschermingsmaatregelen per 1 januari 2014 het uitgangspunt benadrukt dat een maatregel passend moet zijn en niet verder moet ingrijpen dan noodzakelijk (
Kamerstukken II2011/12, 33054, nr. 3, p. 3/4). Het beschermingsbewind kan van nut zijn voorafgaande aan en tijdens de wettelijke schuldsanering. Beschermingsbewind kan ten nutte zijn van hen die niet voor een schuldhulpverlening in aanmerking komen (
Kamerstukken II2011/12, 33054, nr. 3, p. 6/7). Niet in geschil is in onderhavige zaak dat het beschermingsbewind door de gebrekkige communicatie tussen de rechthebbende en de bewindvoerder er (nog) niet toe heeft bijgedragen dat de schulden van de rechthebbende worden gesaneerd. Nu de rechthebbende nog geen verzoek tot toelating tot de WSNP of een ander schuldhulpverleningstraject heeft gedaan, is het naar oordeel van het hof thans voorbarig om een beschermingsbewind – dat onder deze omstandigheden blijkens de parlementaire geschiedenis slechts een vangnetfunctie heeft – in te stellen.
7. Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het inleidende verzoek tot instelling van een beschermingsbewind alsnog zal afwijzen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek tot instelling van een beschermingsbewind alsnog af;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van het Centraal Curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, P.B. Kamminga en A.H.N. Stollenwerck, bijgestaan door mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 mei 2016.