ECLI:NL:GHDHA:2016:1991

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
BK-15/00247 en BK-15/00250
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep in belastingzaken met betrekking tot aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van belanghebbende tegen aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1991 en 1992. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder aanslagen opgelegd, die door belanghebbende waren aangevochten. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. De kern van het geschil was of belanghebbende niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat de hogerberoepschriften te laat waren ingediend. Belanghebbende stelde dat de eerste verzending van zijn hogerberoepschriften binnen de termijn was, maar het Hof oordeelde dat de stukken onvoldoende waren gefrankeerd en onjuist waren geadresseerd. Hierdoor waren de hogerberoepschriften niet tijdig ingediend. Het Hof concludeerde dat er geen grond was voor verschoonbare termijnoverschrijding en verklaarde de hoger beroepen niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt het belang van correcte adressering en voldoende frankering bij het indienen van beroepschriften.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-15/00247 en BK-15/00250

Uitspraak d.d. 28 juni 2016

in het geding tussen:

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp, de Inspecteur,
op de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 24 december 2014, nummers AWB 06/8761 en AWB 06/8782, betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.

Aanslagen, beschikkingen, bezwaren en geding in eerste aanleg

Jaar 1991
1.1.1.
De Inspecteur heeft met dagtekening 30 juni 1995 aan belanghebbende voor het jaar 1991 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 25.180.
1.1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2006 de aanslag, na verrekening van een nog te verrekenen verlies van ƒ 7.702 over het jaar 1988, verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van nihil.
Jaar 1992
1.2.1.
De Inspecteur heeft met dagtekening 9 augustus 1996 aan belanghebbende voor het jaar 1992 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 4.336.
1.2.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 september 2006 de aanslag nader vastgesteld naar een verlies van ƒ 6.509, alsmede bij beschikking het verlies voor het jaar 1992 vastgesteld op ƒ 6.509.
Beide jaren
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft bij uitspraken van 24 december 2014 de beroepen ongegrond verklaard en het onderzoek heropend ter voorbereiding op een nadere uitspraak over schadevergoeding.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraken van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier in iedere zaak een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend, welke zijn aangevuld bij nadere geschriften van 4 mei 2016.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 mei 2016, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van [Y] , belanghebbendes echtgenote, in de zaken met kenmerk BK-15/00248 en BK-15/00249. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaken. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:
3.1.
Blijkens een door de Griffier van de Rechtbank op de uitspraken gestelde aantekening is van iedere uitspraak een afschrift aan partijen verzonden op 24 december 2014. Aan het slot van iedere uitspraak is tevens vermeld dat partijen daartegen binnen zes weken na de verzending daarvan hoger beroep kunnen instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, te 2500 EA Den Haag.
3.2.
Belanghebbende heeft op (vrijdag) 30 januari 2015 vier pro forma hogerberoepschriften per post aan het Hof toegezonden, ieder hogerberoepschrift op een afzonderlijk vel A4 papier, te weten twee hogerberoepschriften die zien op het hoger beroep tegen voormelde twee uitspraken van de Rechtbank, alsmede twee hogerberoepschriften die zien op het hoger beroep tegen twee uitspraken van de Rechtbank die betrekking hebben op aanslagen in de IB/PVV voor de jaren 1991 en 1992 van belanghebbendes echtgenote.
3.3.
De vier hogerberoepschriften zijn verzonden in één envelop (hierna: de envelop).
3.4.
PostNL heeft de envelop aan belanghebbende geretourneerd. Op de envelop is de volgende tekst gestempeld: "Frankering gecontroleerd D01.150130.006213". Bij de retournering is een portokaart gevoegd, gedagtekend (maandag) 2 februari 2015, waarop het verzoek is gedaan om een bedrag van € 2,07 te voldoen. De portokaart vermeldt eveneens het portincidentnummer D01.150130.006213.
3.5.
Op de portokaart is vermeld dat het mogelijk is het poststuk te bekijken via de site "postnl.nl/betalen". Bij raadpleging van die site is het mogelijk een foto van de voorzijde van de envelop te bekijken. Daarop is te zien dat op de envelop niet het postbusnummer van het Hof is vermeld, doch een ander onjuist postbusnummer 20019. Voorts is op die site te lezen dat het poststuk 26 gram weegt, dat de betaalde port € 0,69 bedraagt en dat de benodigde port € 1,38 bedraagt.
3.6.
Belanghebbende heeft bij brief van 9 februari 2015 de vier pro forma hogerberoepschriften nogmaals aan het Hof gezonden, ditmaal met een correcte adressering, en heeft daarbij de envelop alsmede de portokaart gevoegd. Op de envelop heeft belanghebbende het aanvankelijke daarop vermelde - onjuiste - postbusnummer (20019), gewijzigd in het juiste postbusnummer (20021). Deze stukken zijn door het Hof op 16 februari 2015 ontvangen. Belanghebbende heeft in zijn brief van 9 februari 2015 geschreven dat de envelop donderdag of vrijdag (5 of 6 februari 2015) aan hem is geretourneerd tezamen met de portokaart.
3.7.
Het postbusnummer 20019 hoort toe aan de Raad van State. Indien het poststuk door de Raad van State zou zijn ontvangen, zou het zijn voorzien van een stempel van de Raad van State. Een zodanig stempel ontbreekt op de envelop.
3.8.
Uit weging door de postkamer van het Hof is gebleken dat het gewicht van de envelop en de vier hogerberoepschriften tezamen 26 gram is.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
Tussen partijen is primair in geschil of belanghebbende niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep. Subsidiair is in geschil of de aanslagen terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend, de Inspecteur betoogt het tegenovergestelde.
4.2.
Voor de gronden van de standpunten van partijen, wordt verwezen naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging c.q. vermindering van de aanslagen.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

6.1.
De onderhavige hogerberoepschriften zijn verzonden met een begeleidend schrijven, gedagtekend 9 februari 2015, bij het gerechtshof ingekomen op 16 februari 2015. Zij zijn derhalve na afloop van de hogerberoepstermijn verzonden en ingekomen. Belanghebbende beroept zich op een verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien de eerste verzending heeft plaatsgevonden binnen de hogerberoepstermijn, te weten op 30 januari 2015.
6.2.
Naar vaste rechtspraak ligt het in geval van indiening van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift per post op de weg van de indiener om (binnen de daartoe vereiste termijn) het geheel van handelingen te verrichten dat noodzakelijk is om het desbetreffende poststuk door middel van de postdienst de geadresseerde te doen bereiken. Een van de daartoe noodzakelijke handelingen is het zorgdragen voor voldoende frankering. Bovendien dient de indiener zorg te dragen voor correcte adressering. Vaststaat dat op de envelop een onjuist postbusnummer is vermeld.
6.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat de envelop en de vier hogerberoepschriften tezamen 20 gram wegen. De Inspecteur heeft dit gemotiveerd betwist. Aangezien ook weging door de postkamer van het Hof heeft uitgewezen dat het poststuk 26 gram weegt, wordt die stelling, als zijnde onjuist, verworpen. Dit leidt tot het oordeel dat de envelop onvoldoende gefrankeerd is. Aangezien PostNL, gelet op de datum op de portokaart, 2 februari 2015, het poststuk aan het verzendadres van belanghebbende heeft geretourneerd, en het daar 5 of 6 februari 2015 is aangekomen, is aan de verzending een einde gekomen.
6.4.
Anders dan belanghebbende suggereert is geenszins aannemelijk geworden dat de envelop is bezorgd bij de Raad van State, aangezien een stempel van de Raad van State op de envelop ontbreekt. Bovendien is de tijdspanne tussen het ter post bezorgen van de envelop op vrijdag 30 januari 2015 en het moment van retourneren, maandag 2 februari 2015 daartoe te kort, waarbij in aanmerking wordt genomen dat PostNL vanaf 1 januari 2014 geen post meer op maandag bezorgt. Bovendien is de envelop door PostNL en niet door de Raad van State aan belanghebbende geretourneerd.
6.5.
Het vorenoverwogene laat geen andere conclusie toe dan dat de hogerberoepschriften niet tijdig zijn ingediend. Aangezien het poststuk door belanghebbende onvoldoende is gefrankeerd, is er geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
6.6.
Gelet op het hiervoor overwogene moeten de hoger beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, E.M. Vrouwenvelder en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 28 juni 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
de verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.