ECLI:NL:GHDHA:2016:2070

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
22-003417-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een minderjarige door de moeder met een bijtwond als gevolg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een moeder, is beschuldigd van het opzettelijk mishandelen van haar drieënhalfjarige dochter, door haar in de arm te bijten. De feiten dateren van 25 tot en met 26 januari 2012 te Vlaardingen. In eerste aanleg werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft het hof de verklaringen van getuigen en de medische beschrijving van het letsel van het kind in overweging genomen. Het hof oordeelt dat de verdachte de bijtwond heeft toegebracht, gebaseerd op de verklaringen van het kind en de aanwezige getuigen. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dat er gebrek aan bewijs zou zijn en komt tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de mishandeling van haar dochter.

Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De verdachte heeft haar dochter nodeloos pijn en letsel bezorgd, wat de lichamelijke integriteit van het kind heeft geschonden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, die voorwaardelijk is, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft ook rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar verbindt hier geen gevolgen aan voor de opgelegde straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003417-14
Parketnummer: 10-189519-12
Datum uitspraak: 10 mei 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
- [VERDACHTE],
geboren te [plaats] (Somalië) op [dag] 1974,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 19 februari 2015 en 26 april 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 25 januari 2012 tot en met 26 januari 2012 te Vlaardingen opzettelijk mishandelend haar kind, althans een persoon, te weten [kind], (met kracht) in de arm heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerd verweer
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities – bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de bijtwond, aangetroffen op de arm van [kind], heeft toegebracht. Het hof baseert dit oordeel met name op de verklaringen van getuigen over de reactie van [kind] op de vraag hoe zij aan de grote rode plek op haar arm was gekomen in samenhang met de beschrijving van de arts dat het letsel zeer suggestief is voor letsel ontstaan na een bijtwond door een volwassen mens. Daarbij betrekt het hof dat in het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep aanknopingspunten ontbreken voor het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario, te weten dat [kind] door een andere volwassene zou zijn gebeten. Bij dit laatste acht het hof met name van belang dat [kind] – toen drieënhalf jaar oud – op een open vraag van de verpleegkundige naar de plek op haar arm heeft geantwoord: “dat heeft mama gedaan, mama heeft gebeten.” De mentor van [kind], [naam], was bij het bezoek aan de verpleegkundige aanwezige en heeft dit [kind] ook horen antwoorden.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in
of omstreeksde periode van 25 januari 2012 tot en met 26 januari 2012 te Vlaardingen opzettelijk mishandelend haar kind,
althans een persoon,te weten [kind], (met kracht) in de arm heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden
;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

mishandeling, begaan tegen haar kind.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft haar dochter, [kind], op de bewezen verklaarde wijze mishandeld en nodeloos pijn en letsel bezorgd. Aldus handelende heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van haar dochter geschonden. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij zich tegenover haar dochter gewelddadig heeft gedragen terwijl haar dochter van haar als moeder juist bescherming mag verwachten.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 april 2016.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat bij de berechting in eerste aanleg de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Gelet echter op de op te leggen straf zal het hof, overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad, aan de overschrijding van de redelijke termijn geen gevolgen verbinden.
Het hof is - alles overwegende – met de advocaat-generaal van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. I.P.A. van Engelen en mr. D.M. Thierry, in bijzijn van de griffier mr. T.E.J. Bruinen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 mei 2016.