ECLI:NL:GHDHA:2016:2086

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
22-005560-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in poging tot doodslag na schietincident

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte werd ten laste gelegd dat hij samen met een medeverdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd een slachtoffer van het leven te beroven door op hem te schieten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet als medepleger van het schieten kan worden aangemerkt. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachte verschilden aanzienlijk van die van het slachtoffer, waardoor het hof niet buiten redelijke twijfel kon vaststellen welke lezing van de feiten juist was. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het schieten, en sprak hem vrij van de tenlastelegging.

De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding had geëist, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte werd vrijgesproken. Het hof heeft ook bepaald dat de kosten voor zowel de verdachte als de benadeelde partij voor eigen rekening komen. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is bij vervroeging uitgesproken op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005560-14
Parketnummer: 09-827122-14
Datum uitspraak bij vervroeging: 13 april 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 december 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1984,
adres: [adres],
echter, volgens eigen opgave thans verblijvende in [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 6 mei 2015 (hof: het proces-verbaal is abusievelijk gedateerd: 6 mei 201
4) en 6 april 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van medeplegen van poging doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van voorarrest.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 september 2013 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een of meer kogel(s) op/in het lichaam en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben afgevuurd/geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Door de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds zijn verschillende lezingen gegeven over het gebeurde.
De verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] komen erop neer dat [slachtoffer], na het voor de verdachte en [medeverdachte] openen van de voordeur, een vuurwapen in de hand had, welk vuurwapen vervolgens door [medeverdachte] is afgepakt. Toen zij de woning verder waren binnengegaan om whatsapp-berichten te bekijken, heeft [slachtoffer] plotseling een ander vuurwapen ter hand genomen en in de richting van [medeverdachte] gehouden, waarna [medeverdachte] op [slachtoffer] heeft geschoten met het wapen dat hij van [slachtoffer] had afgepakt.
De verklaringen van [slachtoffer] zijn niet steeds hetzelfde, maar komen er in essentie op neer dat hij, toen hij de voordeur had opengemaakt voor de verdachte en [medeverdachte], zag dat [medeverdachte] een vuurwapen in zijn hand had en [medeverdachte] vrijwel direct met dat vuurwapen op hem, [slachtoffer], heeft geschoten, waarna de verdachte en [medeverdachte] zijn weggegaan.
Het hof kan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet buiten gerede twijfel vaststellen welke lezing van de feitelijke gebeurtenissen de juiste is.
Niet ter discussie staat, dat [medeverdachte] op enig moment op [slachtoffer] heeft geschoten en dat [slachtoffer] door dat schieten geraakt is. De vraag die in de onderhavige zaak beantwoord moet worden is of de verdachte als medepleger van dat schieten moet worden aangemerkt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen en/of helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Indien van de lezing van de verdachte en [medeverdachte] wordt uitgegaan, heeft [medeverdachte] geschoten als directe reactie op het door [slachtoffer] pakken van een vuurwapen en het richten van dat vuurwapen in de richting van [medeverdachte]. Het hof ziet niet dat onder die omstandigheden de verdachte als medepleger van dat schieten gezien moet worden.
Indien van de lezing van [slachtoffer] wordt uitgegaan, kan onder de omstandigheden van dit geval in ieder geval van medeplegen gesproken worden indien de verdachte en [medeverdachte] tevoren zouden hebben afgesproken dat op [slachtoffer] geschoten zou gaan worden. Dat een dergelijke afspraak heeft bestaan, kan echter niet worden vastgesteld. De constatering dat [medeverdachte] duidelijk geprobeerd heeft zelf geen sporen achter te laten, maakt dit niet anders.
Van medeplegen kan onder de omstandigheden van het onderhavige geval ook worden gesproken indien de verdachte ernstig rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat bij het bezoek van hem en [medeverdachte] aan [slachtoffer] door [medeverdachte] op [slachtoffer] zou worden geschoten. Daarvan kan alleen sprake zijn indien de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat [medeverdachte] een vuurwapen bij zich had en ook rekening moest houden met de reële kans dat het vuurwapen ook werkelijk gebruikt zou worden. Noch uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting kan echter worden afgeleid dat de verdachte wist of reden had om te vermoeden dat [medeverdachte] een wapen bij zich had. Ook hier geldt dat de constatering dat [medeverdachte] duidelijk geprobeerd heeft zelf geen sporen achter te laten dit niet anders maakt. Derhalve kan ook bij de lezing van [slachtoffer] niet worden gesproken van medeplegen van het schieten door [medeverdachte] op [slachtoffer].
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 9.529,31.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 9.529,31.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op de beslissing die ter zake van de vordering van de benadeelde partij zal worden gegeven zal het hof bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. S. Pels.
Het is bij vervroeging uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 april 2016.
Mr. L.F. Gerretsen-Visser is buiten staat dit arrest te ondertekenen.