Uithuisplaatsing
9. Anders dan de moeder betoogt, is de vader niet door de rechtbank als belanghebbende aangemerkt maar als informant. Het hof verenigt zich met dit oordeel van de rechtbank. Immers, de vader heeft niet het gezag over de minderjarige en hij heeft de minderjarige nimmer als behorende tot zijn gezin verzorgd en opgevoed. Ook het hof heeft de vader als informant aangemerkt in de onderhavige procedure.
Tenuitvoerlegging beschikking machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in België onrechtmatig?
10. De onderhavige procedure leent zich niet voor een beoordeling van het betoog van de moeder dat de tenuitvoerlegging van de Nederlandse beschikking tot uithuisplaatsing van 14 maart 2016 in België onrechtmatig is geweest, zodat sprake zou zijn van ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige naar Nederland.
11. De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De gronden voor het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige ontbreken. Het oordeel van de rechtbank is gebaseerd op eenzijdige en onvolledige informatie van de gezinsvoogd. De moeder wijst op de eindrapportage van Juzt Ambulante Gezinshulpverlening van 1 april 2014 en het laatste plan van aanpak van Jeugdzorg van 28 april 2014 waaruit blijkt dat de minderjarige zich goed ontwikkelde. Vanwege de vele wisselingen van de gezinsvoogden heeft de moeder in samenspraak met Jeugdzorg verzocht om de hulpverlening over te dragen aan de huidige gecertificeerde instelling. Sinds de overdracht aan de inmiddels voormalige gezinsvoogd is het misgegaan. In het beroepschrift geeft de moeder een relaas van hetgeen er in haar visie is gebeurd in de periode na de overdracht. Ten onrechte heeft de gecertificeerde instelling gesteld in eerste aanleg dat er vermoedens zijn dat de moeder lijdt aan het Munchhausen bij Proxy syndroom. Dit is niet gebaseerd op objectieve gegevens. De huisarts van de moeder heeft dit ontkend, zie zijn verklaring van 18 maart 2016. Ook de behandelaars van de moeder hebben de gecertificeerde instelling laten weten dat er wat hen betreft geen enkele reden is om aan te nemen dat de moeder hieraan zou leiden. Het vermoeden van de gecertificeerde instelling is onvoldoende voor een uithuisplaatsing van de minderjarige. De moeder doet daarbij een beroep op het arrest van het EHRM van 16 juli 2002. Voorts wijst zij op de uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden van 2 februari 2012. De moeder betwist dat zij de minderjarige heeft blootgesteld aan onnodige medische behandelingen. Als productie 22 overlegt zij het medische dossier van de minderjarige, waaruit blijkt dat zij de klachten van de minderjarige niet heeft verzonnen. Op het moment van de uithuisplaatsing ontwikkelde de minderjarige zich leeftijdsadequaat. Het is de gecertificeerde instelling, en meer in he bijzonder de voormalige gezinsvoogd, die weigert met de behandelaars van de moeder samen te werken en geen acht slaat op hun informatie. Verzoeken om rekening te houden met de problematiek van de moeder worden genegeerd. Wat betreft de omgang met de vader brengt de moeder het volgende naar voren. Zij is getraumatiseerd door de fysieke en geestelijke mishandeling door de vader. In weerwil van hetgeen er is gebeurd en de stukken van haar behandelaars, heeft de hulpverlening en de rechtspraak toch gemeend dat er contact moest zijn tussen de vader en de minderjarige. De moeder heeft aangegeven dat zij mee wil werken, maar confrontatie met de vader kan zij niet aan en de contacten met hem traumatiseren haar steeds opnieuw. Ten tijde van de uithuisplaatsing was er wel omgang. Zelfs als dit zou ontbreken, dan zou dit onvoldoende grond zijn voor een uithuisplaatsing. Het wordt de moeder verweten dat zij de afspraken met de Safegroup niet nagekomen is, maar dit is ten onrechte. Inmiddels is de gezinsvoogd met onmiddellijke ingang vervangen na klachten van de moeder. De plek waar de minderjarige moet worden geobserveerd is controversieel. Het is niet bewezen dat het beter met de minderjarige gaat in het pleeggezin. Ook is niet gebleken dat de moeder de minderjarige belast met volwassenen problematiek.
12. De gecertificeerde instelling heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De moeder maakt de minderjarige geestelijk ziek. Het is voor hem noodzakelijk dat hij een onbelaste opvoeding kan krijgen. Er is nooit gesteld door de gecertificeerde instelling dat sprake is van Munchausen by Proxy, maar er was een vermoeden gerezen door de vele bezoeken van de moeder aan dokters, het belasten van de minderjarige met de mogelijke aandoeningen en het plaatsen van de minderjarige in een uitzonderingssituatie. Daarnaast is sprake van een zeer moeizaam verlopende zorgregeling. De zorgen worden door Veilig Thuis bevestigd. Op dit moment is de minderjarige geplaatst in een pleeggezin. Hij wordt daar geobserveerd. De contacten met de moeder vinden begeleid plaats en worden tevens geobserveerd. Verder voert de gecertificeerde instelling aan dat er een onderzoek moet plaatsvinden naar de geestelijke gesteldheid van de minderjarige. Tijdens de uithuisplaatsing laat de minderjarige geen bijzonderheden zien wat betreft zijn medische situatie. Door de verhuizing naar België is hij naar een school gegaan waar hij de kinderen niet verstond. Dat is ontzettend ingrijpend. Dat is zeker niet in het belang van de minderjarige geweest. De school waar de minderjarige in Nederland naar toe ging, ziet in hem een gemiddelde leerling terwijl de moeder een superintelligente leerling in hem ziet. De moeder zegt dat hij niet in de rij kan staan, maar bij gym op een stoeltje moet zitten. Dat zijn allemaal dingen waarin de minderjarige in een uitzonderingspositie wordt geplaatst. Ook het beeld dat de minderjarige van zijn vader krijgt verandert sinds de uithuisplaatsing; hij noemt zijn vader niet meer [naam vader] maar papa. De instructies die de minderjarige had van zijn moeder, raken meer op de achtergrond en het contact vindt meer open plaats. De Safegroep wil de contacten niet meer alleen begeleiden, zij doen dat nu in nauw overleg met Juzt, maar zij willen er nog een andere organisatie bij omdat er zoveel strijd is met de moeder en omdat de moeder niet benaderbaar is. Dat gebeurt in overleg met Juzt en de Safegroep.
13. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
14. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat de gronden voor de uithuisplaatsing aanwezig zijn. Ook thans in hoger beroep zijn die nog aanwezig. Niet ter discussie staat dat sprake is van psychische problematiek van de moeder waarvoor zij al enige jaren wordt behandeld. Hoewel de minderjarige wel enkele medische problemen heeft, zijn er sterke aanwijzingen dat de moeder zich meer dan overbezorgd opstelt ten opzichte hem. Zij heeft de afgelopen jaren veel bezoeken afgelegd bij artsen en huisartsen. Ook heeft zij op school meerdere uitlatingen gedaan over de medische problematiek van de minderjarige, terwijl daarvan geen of slechts ten dele sprake is. Dit acht het hof belastend voor de minderjarige. Zo heeft zij op school vertelt dat hij tijdens de gym op een stoel moet zitten vanwege zijn fysieke beperkingen. Dit terwijl in het pleeggezin en op zijn huidige school blijkt dat dit absoluut niet noodzakelijk is en de minderjarige gewoon leeftijdsconform aansluit bij zijn klasgenoten. Ten opzichte van de hulpverlening stelt zij zich dwingend op en het lijkt er daarbij op dat zij zich dan impulsief gedraagt en afkeert van de betreffende instantie indien er een andere mening wordt gehuldigd. Zo is zij de afgelopen jaren vaak gewisseld van huisarts. Ook is zij meerdere keren gewisseld van kinderdagverblijf. Verder geeft de moeder tijdens diverse onderzoeken bij diverse instanties te kennen dat de minderjarige zeer intelligent is, terwijl de school van de minderjarige een gemiddelde leerling ziet. De moeder lijkt (te) hoge verwachtingen van de minderjarige te hebben. Daarnaast wordt er al jarenlang getracht door de hulpverlening om een goede en rustige contactregeling tot stand te brengen tussen de vader en de minderjarige. Tot op heden is dat nog steeds niet gelukt. De minderjarige lijkt van zijn moeder geen onbelast contact met de minderjarige te mogen hebben. Voor de uithuisplaatsing noemde de minderjarige zijn vader bij de naam en na elk begeleid contact nam de moeder contact op met de hulpverlenende instanties over alles wat er niet goed was gegaan. Dit heeft er toe geleid dat op een bepaald moment een contactmoment niet is doorgegaan omdat het als te belastend werd gezien voor de minderjarige. Dit heeft er bij de moeder voor gezorgd dat zij met de minderjarige in haar auto achter de vader aan is gegaan om toch te zorgen dat het contact tot stand zou komen. Thans noemt de minderjarige zijn vader “papa” tijdens de contactmomenten. De contacten vinden sinds de uithuisplaatsing minder belast plaats. Ook het impulsieve vertrek van de moeder met de minderjarige naar België, zonder de minderjarige op de verhuizing voor te bereiden, zonder hem afscheid te laten nemen van zijn klasgenoten en de komst op een school waar hij de taal niet van sprak, acht het hof zorgwekkend.
15. Gezien alle vorenstaande omstandigheden in samenhang bezien, is het hof met de gecertificeerde instelling van oordeel dat het opvoedklimaat bij de moeder - ondanks haar grote betrokkenheid op de minderjarige - op dit moment zeer belastend is voor de minderjarige. De minderjarige krijgt naar het oordeel van het hof onvoldoende ruimte om zijn eigen identiteit te ontwikkelen. De ondertoezichtstelling heeft tot op heden niet geleid tot veranderingen daarin. Het hof acht de uithuisplaatsing van de minderjarige dan ook noodzakelijk.
16. De moeder verzoekt haar behandelaars (SPV’er en psychiater) te horen als getuigen.
17. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat, ingevolge het bepaalde in art. 166 lid 1 in verbinding met artikel 353 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs moet worden toegelaten, indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert. In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen, doch zal in het algemeen niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt aangegeven wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard. Indien reeds getuigen zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van getuigen zijn overgelegd, zal de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn, kunnen meebrengen dat nader wordt aangegeven in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. De rechter mag echter niet op grond van zijn waardering van de reeds afgelegde verklaringen of de inhoud van de schriftelijke verklaringen, aan een bewijsaanbod voorbijgaan, omdat hij daarmee ten onrechte vooruit zou lopen op het resultaat van de bewijsvoering die nog moet plaatsvinden.
18. Het hof stelt vast dat de vrouw reeds verklaringen van de behandelaars van de vrouw in het geding heeft gebracht. Gezien de aard van de zaak, alsmede zijn spoedeisendheid en de nog korte duur van de uithuisplaatsing, is het hof van oordeel dat een getuigenverhoor – naast het reeds overgelegde getuigenbewijs – de procedure onnodig zal vertragen, hetgeen het hof niet in het belang van de minderjarige acht.
19. Voor zover het hof van oordeel is dat het onvoldoende geïnformeerd is, verzoekt de moeder om een deskundige te benoemen ex artikel 810a lid 2 Rv. Het hof is van oordeel dat het reeds voldoende is geïnformeerd, zodat het beroep op alle onderdelen faalt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikkingen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, I. Obbink-Reijngoud en N.P.C. van Wijk, bijgestaan door mr. M.J. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2016.