In deze zaak gaat het om de vraag of een bedrag van € 13.145 aan kosten en rente, die door belanghebbende zijn gemaakt in verband met een lening bij de [Y] Bank N.V., aftrekbaar is als kosten van de eigenwoningschuld onder de Wet inkomstenbelasting 2001. De belanghebbende, [X], heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn eerdere bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ongegrond had verklaard. De rechtbank had vastgesteld dat de door belanghebbende betaalde hypotheekrente van € 4.680 aftrekbaar was, maar dat de overige kosten van € 13.145 niet in aanmerking kwamen voor aftrek.
De belanghebbende had deze kosten gemaakt door middel van pinopnames met zijn creditcard om de rente op zijn lening te betalen. De inspecteur van de Belastingdienst had in een eerdere brief aangegeven dat deze kosten niet aftrekbaar zijn, omdat ze niet direct verband houden met de eigenwoningschuld. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2016 is de zaak besproken, waarbij beide partijen aanwezig waren.
Het Gerechtshof Den Haag heeft in zijn uitspraak van 12 juli 2016 de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd. Het Hof oordeelde dat de kosten van € 13.145, die verband houden met de creditcardopnames, niet aftrekbaar zijn volgens artikel 3.120 van de Wet IB 2001. Het Hof concludeerde dat deze kosten expliciet zijn uitgesloten van aftrekbaarheid, omdat ze zijn gemaakt voor het betalen van rente en niet voor de financiering van de lening zelf. De belanghebbende heeft geen recht op aftrek van deze kosten, en de uitspraak van de rechtbank blijft gehandhaafd.