ECLI:NL:GHDHA:2016:218

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
200.165.969-T01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad jegens gemeente door het verschaffen van postadressen aan uitkeringsgerechtigden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] c.s. tegen de Gemeente Rotterdam, waarbij de Gemeente schadevergoeding vordert wegens onrechtmatig handelen van [X] c.s. Het geschil betreft het verschaffen van postadressen aan uitkeringsgerechtigden, waardoor deze ten onrechte uitkeringen zouden hebben verkregen. De Gemeente stelt dat [X] c.s. opzettelijk hebben misleid door de indruk te wekken dat klanten op het adres woonden, terwijl dit niet het geval was. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen de vordering van de Gemeente toegewezen, maar [X] c.s. zijn in hoger beroep gegaan. Het hof heeft [X] c.s. toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands geleverde bewijs van onrechtmatig handelen. Het hof oordeelt dat de Gemeente voorshands heeft aangetoond dat [X] c.s. postadressen hebben verschaft aan klanten van SoZaWe, wat hen in staat stelde om onterecht uitkeringen te ontvangen. De zaak zal verder worden behandeld met getuigenverhoren om het bewijs te leveren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.165.969/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/249390/ HA ZA 05-3161

Arrest van 16 februari 2016

in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:

1. [bedrijf],
gevestigd te [vestigingsplaats],

2. [naam],

wonende te [woonplaats],

3. [naam]

wonende te [woonplaats],
appellanten,
nader te noemen: respectievelijk [Z] , [X] en [Y],
tezamen te noemen [X] c.s. (meervoud),
advocaat: mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam,
tegen:

DE GEMEENTE ROTTERDAM,

zetelend te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. R.W. van Harmelen te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van dagvaarding van 23 februari 2015, met daarin opgenomen éénentwintig grieven (met producties), zijn [X] c.s. in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnissen van 13 juli 2011, 14 november 2012, 5 juni 2013 en 26 november 2014. [X] c.s. hebben overeenkomstig voor eis geconcludeerd. De Gemeente heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden. Vervolgens hebben partijen hun zaak mondeling bepleit op 21 september 2015. Van de pleitzitting is proces-verbaal opgemaakt. Daarna hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

De door de rechtbank in rechtsoverweging 2.1 van het vonnis van 13 juli 2011 vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Het onderhavige geschil gaat zakelijk weergegeven om het volgende.
2.1. [X] is indirect bestuurder van het [Z], dat op diverse vestigingen in Rotterdam kamers verhuurt. In dit geding gaat het om de vestiging aan de [adres], alwaar in de relevante periode 1999 tot en met 2004 vier kamers voor de verhuur beschikbaar waren en alwaar [X] en zijn vrouw [Y] ook woonden.
2.2 Medio 2004 is de Afdeling Bijzondere Onderzoeken van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Gemeente (hierna: SoZaWe) een onderzoek gestart naar het adres [adres] (hierna ook: het adres) dat door vele tientallen verzoekers om een uitkering (hierna ook: klanten) bij SoZaWe als woonadres werd opgegeven. Achtergrond hiervan was met name het gegeven dat klanten van SoZaWe in de regel een vaste woonplaats (in de zin van artikel 1:10 BW) moeten hebben om voor een uitkering in aanmerking te komen en dat de verdenking was ontstaan dat het adres louter een ‘postadres’ was, omdat de klanten daar niet werkelijk woonden. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een onderzoeksrapport Project [X] (hierna: rapport [X]) van 29 juni 2005. Vervolgens is een strafrechtelijke vervolging in gang gezet, waarbij [X] en [Y] in eerste aanleg zijn veroordeeld wegens betrokkenheid bij steunfraude. In hoger beroep zijn zij hiervan vrijgesproken bij arresten van 28 november 2012. Deze arresten zijn inmiddels onherroepelijk.
2.3 Bij inleidende dagvaarding van 24 oktober 2005 heeft de Gemeente de onderhavige civiele vordering tegen [X] c.s. ingesteld, waarbij zij schadevergoeding heeft gevorderd wegens onrechtmatig handelen van [X] c.s.. Dit onrechtmatig handelen bestond zakelijk weergegeven, aldus de Gemeente, hierin dat [X] c.s. op het adres [adres] willens en wetens tegen betaling postadressen ter beschikking hebben gesteld aan een aantal met name genoemde klanten van SoZaWe zonder dat deze klanten op het adres woonden. [X] c.s. wisten toen echter, althans behoorden te weten, dat die personen een bijstandsuitkering aanvroegen (en verkregen) alsof ze wel degelijk op het adres woonachtig waren. [X] c.s. hebben hierdoor niet alleen gelegenheid verschaft tot het aanvragen van een bijstandsuitkering op basis van onjuiste gegevens, maar zij hebben vervolgens ook actief meegewerkt aan het in stand houden en voortzetten van de misleiding van SoZaWe. Hierdoor heeft de Gemeente schade geleden, welke zij na vermindering van eis heeft becijferd op een bedrag van in hoofdsom € 238.741,38 (productie 41 bij conclusie na enquête tevens houdende vermindering van eis van 30 april 2014). De Gemeente heeft uiteindelijk dit bedrag gevorderd, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, beslag- en proceskosten.
2.4 De rechtbank heeft deze vordering (in conventie), na het horen van door de Gemeente voorgebrachte getuigen – [X] c.s. hebben daarbij afgezien van contra-enquête – bij eindvonnis van 26 november 2014 toegewezen. De (reconventionele) vordering van [X] c.s. strekkende tot schadevergoeding wegens door de Gemeente gelegde beslagen en tot opheffing van de resterende beslagen, heeft de rechtbank daarbij afgewezen.
[X] c.s. zijn met eenentwintig grieven tegen deze beslissingen opgekomen. Hiermee wordt het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd.
Beoordeling van het hoger beroepDe vordering van de Gemeente (in conventie)Het gestelde onrechtmatig handelen van [X] c.s.
[X] c.s. hebben tal van bezwaren aangevoerd tegen de wijze waarop de rechtbank de zaak in eerste aanleg heeft behandeld (grieven I, II, III en verder nog in diverse andere grieven). Bij aparte beoordeling hiervan hebben zij thans geen belang, aangezien het hof het geschil, mede gezien de herstelfunctie van het hoger beroep, opnieuw zal beoordelen. De Gemeente verwijt [X] c.s., zoals hiervoor omschreven, in essentie dat zij postadressen hebben verschaft aan klanten van SoZaWe waardoor deze, naar Barendrecht wisten of moesten weten, ten onrechte uitkeringen zouden kunnen krijgen en behouden, terwijl [X] c.s. bovendien de Gemeente opzettelijk hebben misleid door de indruk dat de klanten op het adres woonden in stand te laten (wanneer de dienst SoZaWe op huisbezoek kwam en door post van onder meer SoZaWe aan de klanten te verstrekken).
Mocht het voorgaande komen vast te staan, dan acht het hof dit onrechtmatig jegens de Gemeente. Dit is op zich niet in geschil. Wél is in geschil dat [X] c.s., althans [X] en/of [Y] zich aldus hebben gedragen. [X] c.s. hebben het betreffende verwijt immers weersproken.
Voorop wordt gesteld dat op de Gemeente de stelplicht én de bewijslast rust van het gestelde onrechtmatig handelen van [X] c.s., waarbij de waardering van de bewijsmiddelen (anders dan uit het verweer van [X] c.s. lijkt te volgen) niet op grond van strafrechtelijke maatstaven, maar op grond van civielrechtelijke maatstaven dient plaats te vinden.
De Gemeente onderbouwt haar verwijt jegens [X] c.s. met name met de verklaringen in na te noemen stukken [de door het hof genoemde vindplaatsen betreffen telkens vindplaatsen in conventie]:
a) het (niet volledig overgelegde) rapport [X] (productie 2 conclusie van
repliek),
b) gedeelten van het strafdossier, proces-verbaal nummer 00436/2005 (productie 3
conclusie van repliek),
c) het proces-verbaal van strafrechtelijk verhoor [Y] van 21 april 2006 (productie
4 conclusie van repliek),
d) de (samenvattingen van) verklaringen van diverse klanten in rapport
[X] dan wel het strafdossier onder de volgende productienummers bij
conclusie van repliek:
5. [naam] (rapport [X])
6. [naam] (strafrechtelijk proces-verbaal)
7. [naam] (rapport [X])
8. [naam] (strafrechtelijk proces-verbaal)
9. [naam] (strafrechtelijk proces-verbaal)
10. [naam] (rapport [X])
11. [naam] (strafrechtelijk proces-verbaal)
12. [naam] (rapport [X])
13. [naam] (strafrechtelijk proces-verbaal)
14. [naam] (rapport [X])
15. [naam] (strafrechtelijk proces-verbaal)
16. [naam] (rapport [X])
17. [naam] (rapport [X])
18. [naam] (strafrechtelijk proces-verbaal)
19. [naam] (rapport [X])
20. [naam] (rapport [X])
21. [naam] (rapport [X])
22. [naam] (rapport [X])
23. [naam] (rapport [X])
24. [naam] (rapport [X])
25. [naam] (rapport [X])
26. [naam] (strafrechtelijk proces-verbaal)
27. [naam] (rapport [X])
28. [naam] (rapport [X])
29. [naam] (strafrechtelijk proces-verbaal)
30. [naam] (rapport [X])
31. [naam] (rapport [X])
32. [naam] (rapport [X])
33. [naam] (strafrechtelijk proces-verbaal)
34. [naam] (strafrechtelijk proces-verbaal), en
e) Processen-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris in deze zaak
van respectievelijk de volgende getuigen
- Mevrouw [naam] (voormalig werkneemster bij SoZaWe),
- De heer [naam] (voormalig sociaal rechercheur bij SoZaWe),
- De Heer [naam] (zie hiervoor onder 25 en 26, klant van SoZaWe)
- Mevrouw [naam] (zie hiervoor 32, klant van SoZaWe )
- De heer [naam] (naar het hof begrijpt dezelfde als hiervóór
onder 5, klant van SoZaWe )
- Mevrouw [naam] (zie hiervoor onder 28 en 29, klant van SoZaWe )
- De heer [naam] (zie hiervoor onder 34, klant van SoZaWe).
Daarnaast heeft de Gemeente aangevoerd dat klanten (met uitzondering van de speciale daklozenregeling) een vast adres moeten hebben om een uitkering te kunnen krijgen; dat op het adres [adres] slechts vier kamers beschikbaar waren voor pensiongasten, terwijl op sommige momenten wel twintig personen als wonend op het adres in het GBA waren vermeld. Ook heeft de Gemeente gesteld dat in de betreffende periode iedere klant van SoZaWe maandelijks een zogenaamd rechtmatigheidsformulier ingevuld moest retourneren om zijn bijstandsuitkering te behouden. Deze formulieren werden door SoZaWe naar het opgegeven GBA-adres van de klant ([adres]) gestuurd. [X] c.s. sluisden de betreffende formulieren kennelijk door naar de niet op het adres wonende klanten. Anders is niet te verklaren dat iedere maand de rechtmatigheidsformulieren bij de klanten kwamen, die vervolgens ingevuld weer terug kwamen, aldus nog steeds de Gemeente.
[X] c.s. hebben ontkend dat zij tegen betaling postadressen ter beschikking hebben gesteld aan klanten van SoZaWe, subsidiair betwisten zij dat zij wisten dat klanten van SoZaWe postadressen gebruikten ter verkrijging van een uitkering, meer subsidiair ontkennen zij dat zij wisten dat klanten vanwege deze fraude geen recht op een uitkering hadden. Ook hebben zij betwist dat zij de Gemeente terzake hebben misleid.
Naar het oordeel van het hof heeft de Gemeente voorshands, behoudens tegenbewijs, te leveren door [X] c.s., voormeld onrechtmatig handelen bewezen. Ter toelichting diene het volgende.
Als onvoldoende weersproken staat in de eerste plaats vast dat op het adres in ieder geval in diverse periodes aanzienlijk meer GBA-inschrijvingen waren dan pensionkamers. Ook staat vast dat SoZaWe maandelijks rechtmatigheidsformulieren naar het adres zond, die vervolgens ingevuld terugkwamen. Dit wordt niet verklaard door het verweer van [X] c.s. dat oud-pensiongasten nalatig waren in aanpassing van hun GBA-adres na vertrek uit het adres. Daarnaast hebben diverse klanten bij de rechter-commissaris als getuige onder ede (in aanwezigheid van de raadslieden van partijen) verklaard dat zij het adres tegen betaling als postadres hadden, maar er nooit te hebben gewoond ([naam], [naam], [naam], [naam] en [naam]). Ook hebben deze getuigen, afgezien van laatstgenoemde, verklaard dat [X] (zakelijk weergegeven) heeft gezegd dat men zich op het adres kon inschrijven voor een uitkering.
Hieruit komt duidelijk een beeld naar voren van het willens en wetens verschaffen van postadressen tegen betaling ten behoeve van een uitkering. Hierbij kunnen nog worden gevoegd de vele samenvattingen van verklaringen in het strafdossier (producties 3, 6, 8, 9, 11, 13, 15, 18, 26, 28, 33 en 34 conclusie van repliek). Vast staat dat [X] c.s. in ieder geval de beschikking hebben over het volledige strafdossier en dus de juistheid van deze samenvattingen hebben kunnen toetsen. Dit had tenminste van hen gevergd mogen worden, temeer nu de Gemeente heeft gesteld maar een beperkt deel van het strafdossier ontvangen te hebben van het OM en niet op de hoogte te zijn gesteld van het verloop van het strafproces, waaronder verhoren bij de rechter-commissaris in strafzaken. Dit laatste is door [X] c.s. niet, althans niet voldoende gemotiveerd, weersproken. Nu er geen enkele aanwijzing is dat de samenvattingen niet zouden corresponderen met de onderliggende verklaringen in het strafdossier – [X] c.s. stellen dit ook niet – gaat het hof uit van de juistheid hiervan. Ook de uiteindelijk bekennende verklaring van [Y] legt enig gewicht in de schaal, temeer nu [X] c.s. in eerste aanleg geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid [Y] in deze civiele procedure als getuige onder ede te doen horen bij de rechter-commissaris. Dit alles in onderling verband en samenhang beschouwd brengt het hof, zoals gezegd, tot de conclusie dat de Gemeente voorshands de gestelde onrechtmatigheid van [X] c.s. heeft bewezen. In dit verband verdient nog opmerking dat het hof ook voorshands bewezen acht dat door [X] c.s. post (inclusief de maandelijks toegezonden rechtmatigheidsformulieren) werd afgegeven aan de klanten met slechts een postadres. Aldus werkten [X] c.s. op onrechtmatige wijze mee aan de instandhouding van de indruk bij SoZaWe dat betrokkene op het adres over een woning (in de zin van artikel 1:10 BW) beschikte.
Voor de volledigheid overweegt het hof nog als volgt. Anders dan [X] c.s. hebben gesteld, is er voor het oordeel dat er in de relevante periode sprake was van onrechtmatig handelen van [X] c.s. niet vereist dat iedere persoon die volgens de gemeente ten onrechte een postadres had op het adres daadwerkelijk wordt gehoord.
Uit het voorgaande vloeit voort dat [X] c.s. overeenkomstig zijn aanbod in de gelegenheid zal worden gesteld tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands geleverde bewijs van het gestelde onrechtmatig handelen (als genoemd in rechtsoverweging 4).
De gevorderde schadevergoeding
Wat de omvang van de gevorderde schadevergoeding betreft merkt het hof nu reeds op (voor het geval het aan een beslissing over de hoogte van de schade zal toekomen) dat die schade niet noodzakelijkerwijs gelijk is aan het bedrag dat de Gemeente aan bijstand heeft betaald in de periode dat de betrokken klanten [adres] als postadres hadden opgegeven. Bij de vaststelling van de schade zal immers (bijvoorbeeld) ook een rol spelen of een klant in die periode uit andere hoofde recht op (enige) uitkering van de Gemeente zou hebben gehad.
Tussenstand
13. Het hof zal alvorens verder te beslissen [X] c.s. toelaten tot tegenbewijs, zoals in rechtsoverweging 11 aangegeven. Partijen moeten er rekening mee houden dat het hof ter gelegenheid van de getuigenverhoren ook zal compareren om te onderzoeken of er thans een basis is voor een regeling in der minne. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

Het hof:
  • laat [X] c.s. toe tot het ontzenuwen van het voorshands geleverde bewijs dat zij willens en wetens postadressen hebben verschaft aan klanten van SoZaWe waardoor deze ten onrechte uitkeringen hebben verkregen en behouden, terwijl [X] c.s. bovendien de Gemeente opzettelijk hebben misleid door de indruk dat de klanten op het adres woonden in stand te laten (wanneer de dienst SoZaWe op huisbezoek kwam en door post van onder meer SoZaWe aan de klanten te verstrekken), een en ander zoals overwogen in rechtsoverweging 4 juncto rechtsoverweging 11.
  • bepaalt dat, indien [X] c.s. getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, op
  • bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden april tot en met juni 2016, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
  • verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, S.A. Boele en D.J. de Brauw
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.