In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juli 2015, waarin de rechtbank de naheffingsaanslag parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag heeft gehandhaafd. De naheffingsaanslag, opgelegd op 11 oktober 2014, betrof een bedrag van € 59, waarvan € 1 aan nageheven parkeerbelasting en € 58 aan kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag. De rechtbank oordeelde dat de houder van het voertuig, in dit geval belanghebbende, verantwoordelijk is voor het betalen van de parkeerbelasting, zoals vastgelegd in artikel 225 van de Gemeentewet.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2016 heeft belanghebbende betoogd dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan haar is opgelegd, omdat zij niet degene was die het voertuig feitelijk had geparkeerd. Het Gerechtshof heeft echter geoordeeld dat belanghebbende als houder van het voertuig aangemerkt moet worden, en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende verworpen, waaronder het beroep op het gelijkheidsbeginsel en de stelling dat de borden niet goed zichtbaar waren.
Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten worden niet toegewezen, en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.