1.1Het hof gaat uit van de volgende feiten:
a. Partijen hebben op 19 september 2010 een overeenkomst gesloten, waarbij [geïntimeerde] van [appellante] het paard “[X]” op huurkoopbasis heeft gekocht. Het paard “[X]” bevond zich sindsdien op de manege van [geïntimeerde].
Op 16 maart 2011 heeft [appellante], tezamen met drie anderen, getracht om zichzelf toegang te verschaffen tot de manege van [geïntimeerde] om (onder andere) het paard “[X]” mee te nemen. Het paard “[X]” is toen niet door [appellante] meegenomen. Op diezelfde dag heeft de vader van [geïntimeerde] (hierna: “vader [geïntimeerde]”) aangifte gedaan bij de politie van mishandeling door [appellante].
Bouw- en Aannemersbedrijf [E] heeft, op verzoek van [geïntimeerde], op 26 april 2011 aan haar een reparatieofferte toegezonden aangaande “Inbraakschade manege Arum”.
Op 17 oktober 2011 heeft [appellante] verlof van de voorzieningenrechter verkregen om beslag tot afgifte van het paard “[X]” te doen leggen en het in gerechtelijke bewaring te doen nemen. Op 24 oktober 2011 heeft [appellante] dit beslag daadwerkelijk doen leggen, maar het paard is toen niet in gerechtelijke bewaring genomen.
Op 22 november 2011 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank Leeuwarden met betrekking tot een verzoek van [geïntimeerde] om verlof tot eigenbeslag op het paard “[X]”. In het proces-verbaal van die zitting staat – voor zover van belang – het volgende:
“(…)
Na toelichting van de wederzijdse standpunten wordt afgesproken dat mr. Franken zich zal beraden over de vraag of hij namens [geïntimeerde] een kort geding zal entameren, in welk kader hij opheffing van het door [appellante] gelegde beslag tot afgifte (met benoeming van een bewaarder) zal vorderen.
(…)
[appellante] zegt desgevraagd toe dat zij tot een eventuele beslissing in kort geding het in geding zijnde paard niet ter bewaring zal (doen) ophalen.”
Op 28 november 2011 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Leeuwarden [geïntimeerde] verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag op het paard. Dat beslag is op 5 april 2012 daadwerkelijk gelegd.
Op 3 februari 2012 heeft de door [appellante] ingeschakelde deurwaarder een poging gedaan om het paard “[X]” in bewaring te nemen op grond van het aan [appellante] verleende beslagverlof van 17 oktober 2011. Het paard “[X]” is toen niet in bewaring genomen.
Bij vonnis in kort geding van 11 april 2012 van de rechtbank Leeuwarden heeft de voorzieningenrechter [appellante] verboden om gebruik te maken van het beslagverlof van de voorzieningenrechter van 17 oktober 2011, voor wat betreft het daarin verleende verlof tot gerechtelijke bewaring van het paard.
i. Bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, van 22 april 2014 is [appellante] vrijgesproken van (poging tot zware) mishandeling van vader [geïntimeerde] op 16 maart 2011.
De vordering, de beslissing van de rechtbank en het hoger beroep