ECLI:NL:GHDHA:2016:2268

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
2200435215
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling in discotheek met betrekking tot rechtsbijstandskosten en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken. De zaak betreft een mishandeling die plaatsvond op 25 december 2014 in een discotheek te Middelharnis, waar de verdachte het slachtoffer had aangesproken op zijn gedrag en hem vervolgens mishandeld had. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen kon worden, waardoor de verdachte van het primair ten laste gelegde is vrijgesproken. Het hof heeft echter het subsidiair ten laste gelegde, namelijk mishandeling, wel bewezen verklaard.

De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding had geëist van € 5.475,80, is gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft de materiële schade vastgesteld op € 30,80 en de immateriële schade op € 250,00. Daarnaast heeft het hof overwogen dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat de mishandeling een disproportionele reactie was op het gedrag van het slachtoffer, wat bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in het uitgaansleven. De kosten van rechtsbijstand die de verdachte had gemaakt in verband met de vordering van de benadeelde partij zijn niet volledig toegewezen, maar een deel daarvan is wel erkend.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004352-15
Parketnummer: 10-044635-15
Datum uitspraak: 21 juli 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 17 september 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1986,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 7 juli 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 december 2014 te Middelharnis, gemeente Goeree-Overflakkee, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht meermalen, althans eenmaal, op/tegen de mond en/of neus, althans het gezicht, heeft geslagen/gestompt en/of op/tegen de buik en/of rug en/of armen heeft geschopt/getrapt, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 december 2014 te Middelharnis, gemeente Goeree-Overflakkee, [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, op/tegen de mond en/of neus, althans het gezicht, te slaan/stompen en/of op/tegen de buik en/of rug en/of armen te schoppen/trappen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof kan het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zoals primair ten laste is gelegd, niet worden bewezen.
Uit de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd blijkt niet dat hij het opzet had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dit opzet kan ook niet worden afgeleid uit de handelingen van de verdachte. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat hij die geweldshandelingen met een dusdanige kracht of op een dusdanige wijze heeft gepleegd dat daaruit op te maken valt dat zijn opzet –al dan niet in de vorm van voorwaardelijk opzet- gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks25 december 2014 te Middelharnis, gemeente Goeree-Overflakkee, [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen
, althans eenmaal, op/tegen
de mond en/of neus, althanshet gezicht
,te slaan/stompen en
/of op/tegen de buik
en/of rugen
/ofdearmen te schoppen/trappen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer mishandeld in een discotheek, nadat hij hem eerst had aangesproken op zijn gedrag. De verdachte heeft hiermee volstrekt disproportioneel gehandeld en het slachtoffer pijn en letsel bezorgd. Daarnaast levert dergelijk uitgaansgeweld een bijdrage aan gevoelens van onveiligheid bij het uitgaanspubliek.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 juni 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Overweging ten overvloede
Het hof is van oordeel dat deze veroordeling voor de verdachte geen belemmering moet opleveren voor het behouden of verkrijgen van een zogenoemde Verklaring Omtrent het Gedrag voor wat betreft de huidige werkzaamheden die hij thans verricht als brandweerman, dan wel soortgelijke werkzaamheden.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] en verzoek door de verdediging tot kostenveroordeling
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.475,80.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 4.347,80.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van € 280,80 Dit bedrag bestaat uit € 30,80 aan reiskosten en € 250,- aan immateriële schade.
De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het standpunt van de advocaat-generaal.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 30,80 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 250,-.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Verzoek door de verdediging tot kostenveroordeling
Het hof overweegt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in eerste aanleg ter onderbouwing van zijn vordering een offerte ter hoogte van € 3.388,- heeft overgelegd, die zou zijn opgemaakt door een ortho-tandarts. Nadat de politierechter uitspraak had gedaan, heeft de verdediging kunnen vaststellen dat deze offerte vals was. Het hof overweegt dat zich in het dossier van de verdachte stukken bevinden waaruit blijkt dat tegen [slachtoffer] een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld naar aanleiding van de door hem overgelegde offerte. Tijdens het politieverhoor dat heeft plaatsgevonden op 27 november 2015 heeft [slachtoffer] verklaard dat hij de offerte zelf heeft opgemaakt en dat hij vervolgens de valse offerte aan de rechter heeft gegeven.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat er door de verdachte kosten zijn gemaakt ter verweer tegen de vordering van de benadeelde partij. Hiertoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat de verdachte hoger beroep heeft ingesteld in verband met de (gedeeltelijk) onterecht toegewezen vordering van de benadeelde partij. Ter onderbouwing van de gemaakte kosten die de verdachte heeft gemaakt, heeft de raadsman een tweetal facturen overgelegd. De eerste factuur betreft de rechtsbijstandskosten die de verdachte heeft gemaakt voor de procedure in hoger beroep in de onderhavige zaak. Het gaat om een bedrag ter hoogte van € 1.780,80. De tweede factuur betreft de rechtsbijstands-kosten die de verdachte heeft gemaakt als benadeelde partij in de strafzaak tegen [slachtoffer]. Het gaat om een bedrag ter hoogte van € 1.343,10.
Het hof is met betrekking tot de rechtsbijstandskosten die de verdachte heeft gemaakt als benadeelde partij in de strafzaak tegen [slachtoffer] van oordeel dat deze kosten niet vallen onder de bepaling van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. In de onderhavige zaak komen die kosten dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van de rechtsbijstandskosten die de verdachte heeft gemaakt voor de procedure in hoger beroep in de onderhavige zaak overweegt het hof het volgende. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep zijn bezwaren opgegeven tegen het vonnis waarvan beroep. Blijkens die opgave zijn de grieven van de verdachte ook gericht tegen de in eerste aanleg opgelegde straf. Het hof is dan ook van oordeel dat slechts een deel van opgegeven rechtsbijstandskosten zijn gemaakt ten behoeve van het verweer tegen de vordering van de benadeelde partij. Het hof begroot deze kosten op een bedrag van € 280,80.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, te weten een bedrag van € 280,80.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu het toegewezen deel van de vordering van de benadeelde partij wegvalt tegen de kosten die de verdachte heeft gemaakt in verband met de verdediging tegen die vordering, zal het hof geen schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte
het primair ten laste gelegdeheeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaartzoals hiervoor overwogen
bewezendat de verdachte
het subsidiair ten laste gelegdeheeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 280,80 (tweehonderdtachtig euro en tachtig cent) bestaande uit
€ 30,80 (dertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
verwijst de verdachte in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 280,80(tweehonderdtachtig euro en tachtig cent).
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. H.C. Wiersinga en mr. R.J. de Bruijn, in bijzijn van de griffier mr. A.D. Verhoeven.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 juli 2016.