ECLI:NL:GHDHA:2016:2368

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
200.178.996/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen tussen echtgenoten na ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot gemeenschapsgoederen en regresrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin onder andere beslissingen zijn genomen over kinderalimentatie, partneralimentatie, de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en het regresrecht van de man. De man verzoekt de vernietiging van de bestreden beschikking, met name met betrekking tot de alimentatie en de verdeling van de gemeenschap. De vrouw verzet zich tegen het beroep en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Het hof heeft de zaak op 13 mei 2016 mondeling behandeld, waarbij de man niet is verschenen. Het hof oordeelt dat de vorderingen van de man niet kunnen worden toegewezen, omdat hij onvoldoende draagkracht heeft om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bedrag aan kinderalimentatie en partneralimentatie moest betalen, maar het hof komt tot de conclusie dat de man door zijn hoge schuldenlast niet in staat is om deze betalingen te doen. Het hof vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de alimentatie en bepaalt dat de vrouw geen terugbetaling hoeft te doen van eventueel te veel ontvangen alimentatie. Daarnaast wordt de verdeling van de huwelijksgemeenschap en het regresrecht van de man besproken, waarbij het hof oordeelt dat de man regres kan nemen op de vrouw voor de aflossingen van huwelijkse schulden na de ontbinding van de gemeenschap. De kosten van de boot en de auto worden ook behandeld, waarbij het hof beslist dat beide partijen de kosten van de boot voor de helft moeten dragen en dat de vrouw een bedrag aan de man moet betalen voor de auto. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 juli 2016
Zaaknummer : 200.178.996/01 en 200.179.000/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 13-8614 en FA RK 14-5331
Zaaknummers rechtbank : C/09/453686 en C/09/469613
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.Y.M. Renken te Leiden,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.F. Niemantsverdriet-Wensink te Alphen aan den Rijn.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 23 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 juli 2015 van de rechtbank Den Haag. Bij dat beroep heeft de man tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking ingediend voor zover het de opgelegde alimentatie betreft. Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.178.996/02.
Bij beschikking van 6 januari 2016 heeft het hof - voor zover hier van belang - met ingang van diezelfde datum het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie en voor wat betreft de kinderalimentatie toegewezen voor zover dit het bedrag van € 150,- per maand te boven gaat. Deze beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
De vrouw heeft op 30 december 2015 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 9 februari 2016 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 4 november 2015 een V-formulier van 2 november 2015 met bijlagen;
- op 28 april 2016 een V-formulier van 26 april 2016 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 3 mei 2016 een V-formulier van 2 mei 2016 met bijlage, op 4 mei 2016 ingekomen als brief met bijlagen.
De zaak is op 13 mei 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de advocaat van de man;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen, volgens mededeling van zijn advocaat wegens een vergissing aan zijn zijde in de datum van de terechtzitting.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 31 juli 2014 van de rechtbank Den Haag en de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 31 juli 2014 is - voor zover in dit hoger beroep van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is iedere beslissing ten aanzien van de partner- en kinderalimentatie en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap aangehouden.
Bij de bestreden beslissing is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald:
  • dat de man voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), met ingang van 24 juli 2015 aan de vrouw zal betalen een bedrag van
  • dat de man met ingang van 24 juli 2015 aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 100,- per maand en met ingang van 1 december 2015 van
Voorts is de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vastgesteld:
aan de man zijn toegedeeld:
o de echtelijke woning te ( [postcode] ) [woonplaats] , [adres] , tegen een waarde van € 134.000,- waarbij de man de aan de echtelijke woning verbonden hypothecaire geldlening(en) als eigen schuld(en) voor zijn rekening dient te nemen en partijen de kosten van het notariële transport bij helfte dienen te dragen;
o de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering bij [verzekeringsmaatschappij] ’, zulks tegen de waarde daarvan op de peildatum 30 oktober 2013, terwijl bij die waardering de nodige fiscale aspecten dienen te worden betrokken;
o een vordering uit overbedeling op de vrouw ter hoogte van de helft van het tekort (waarde echtelijke woning plus waarde levensverzekering minus hypotheekschulden);
o de boot, onder de verplichting voor partijen om de tot heden opgekomen kosten van de boot, alsmede eventuele kosten van het naar de sloop brengen, bij helfte met elkaar te verrekenen;
o de bankrekening ten name van de man bij de ABN Amro Bank met rekeningnummer [rekeningnummer] , onder verrekening van de helft van het saldo op 30 oktober 2013 met de vrouw;
o voor zover deze positief zijn: de helft van de saldi op de gezamenlijke bankrekeningen bij de ABN Amro Bank met rekeningnummers [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] op 30 oktober 2013;
o de auto Renault Laguna, tegen een waarde van € 1.500,-, onder de bepaling dat hij wegens overbedeling € 750,- aan de vrouw zal voldoen;
aan de vrouw zijn toegedeeld:
o de bankrekening ten name van de vrouw bij de Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer] , onder verrekening van de helft van het saldo op 30 oktober 2013 met de man;
o voor zover deze positief zijn: de helft van de saldi op de gezamenlijke bankrekeningen bij de ABN Amro Bank met rekeningnummers [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] op 30 oktober 2013;
bepaald is dat:
- voor zover sprake was van een saldotekort op de genoemde gezamenlijke rekeningen op 30 oktober 2013, partijen daarvan ieder de helft dienen te dragen;
  • de auto van het merk Alfa Romeo zal worden verkocht, waarbij de man de verkoop ter hand neemt en waarbij de verkoopopbrengst, na aftrek van de verkoopkosten en van de overige tot heden gemaakte kosten voor deze auto, bij helfte dient te worden gedeeld; bij een negatief resultaat dient de vrouw de helft van het tekort aan de man te voldoen;
  • ieder der partijen de helft van de lening bij NN en van het flexibel krediet bij ABN Amro naar de stand per heden voor zijn/haar rekening dient te nemen;
  • de man geen regres op de vrouw kan nemen voor aflossingen op de huwelijkse schulden zoals in de bestreden beschikking genoemd onder a. tot en met m. in de periode tot 24 juli 2015, noch voor wat betreft de schuld betreffende de waterschapsheffing;
deze vaststelling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
  • de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, ook: kinderalimentatie;
  • de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, ook: partneralimentatie;
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap;
  • de kwestie of de man regresrecht heeft jegens de vrouw wegens de door hem gedane aflossingen op huwelijkse schulden in de periode van na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap.
2. De man verzoekt, een en ander voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen de bestreden beschikking, voor zover de beschikking een beslissing inhoudt ter zake van kinderalimentatie, de ingangsdatum van kinderalimentatie, partneralimentatie, de ingangsdatum van partneralimentatie, de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen en het regresrecht van de man, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
  • de kinder- en partneralimentatie op nihil worden gesteld, althans, dat de man een zodanig bedrag aan kinder- en partneralimentatie aan de vrouw verschuldigd is met ingang van een zodanig tijdstip als het hof in goede justitie vermeent te behoren;
  • de ontbonden gemeenschap van goederen opnieuw zal worden verdeeld;
  • waarbij tevens wordt vastgesteld dat de man regres op de vrouw kan nemen voor de aflossingen van de huwelijkse schulden in de periode van na de ontbinding van de gemeenschap van goederen van 30 oktober 2013 tot de datum van algehele aflossing, voor zover die aflossingen de helft van het totaal af te lossen bedrag te boven gaan;
  • kosten rechtens.
Ter terechtzitting heeft de man zijn verzoek tot vernietiging van de verdeling desgevraagd nader toegelicht in die zin dat dit verzoek alleen ziet op de door de rechtbank gehanteerde waarde van de voormalige echtelijke woning. De verdeling op zich dient in stand te blijven.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt de man in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoeken af te wijzen.
De vrouw verzoekt in incidenteel appel te vernietigen de bestreden beschikking,
het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende te beslissen:
  • dat bij de vaststelling van de draagkracht aan de zijde van de man geen rekening mag worden gehouden met enige schulden;
  • dat bij de vaststelling van de draagkracht aan de zijde van de man geen rekening dient te worden gehouden met een premie ziektekostenverzekering ad € 150,- per maand;
  • dat bij de vaststelling van de draagkracht aan de zijde van de man geen rekening dient te worden gehouden met advocaatkosten van € 200,- per maand;
  • dat bij de vaststelling van de draagkracht aan de zijde van de man geen rekening dient te worden gehouden met zorgkorting;
  • dat bij de vaststelling van de draagkracht aan de zijde van de man rekening dient te worden gehouden met een maandelijkse premie levensverzekering van ten hoogste
  • dat de boot aan de man zal worden toegedeeld, zonder verrekening van de waarde daarvan;
  • dat de auto van het merk Alfa Romeo zal worden verkocht, waarbij de man de helft van de verkoopopbrengst aan de vrouw dient te voldoen, zonder dat de vrouw de helft van de verkoopkosten en overige tot heden gemaakte kosten voor de auto aan de man dient te voldoen.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alle incidentele verzoeken van de vrouw af te wijzen.

Grievend gedrag?

5. De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om kinderalimentatie en partneralimentatie te kunnen voldoen. Het hof ziet aanleiding eerst de meest verstrekkende grief van de man te bespreken, welke ziet op de partneralimentatie.
6. Ten aanzien van de partneralimentatie voert de man aan dat sprake is van grievend gedrag van de vrouw jegens hem dan wel verbleekte lotsverbondenheid of zelfs het ontbreken van lotsverbondenheid. Volgens de man heeft de vrouw hem eind 2013 ten onrechte beschuldigd van huiselijk geweld en mishandelingen en houdt zij de minderjarige op oneigenlijke gronden bij de man weg. Daarnaast heeft de vrouw een nieuwe partner waarmee zij samenleeft. De man doet geen beroep op artikel 1:160 Burgerlijk Wetboek (BW), althans meent hier nu geen beroep op te kunnen doen, maar deze omstandigheid is wel bepalend voor de vraag of de lotsverbondenheid tussen partijen is verbroken, aldus de man. De man is van mening dat onder deze omstandigheden in redelijkheid niet van hem verwacht kan worden dat hij bijdraagt in het levensonderhoud van de vrouw.
7. De vrouw stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van verbleekte lotsverbondenheid. Volgens de vrouw heeft de man haar mishandeld, waarvan zij nog steeds de lichamelijke gevolgen ondervindt. De vrouw ontkent dat zij de minderjarige bij de man weghoudt, zoals hij stelt. De vrouw weerspreekt voorts dat zij zou samenwonen met een nieuwe partner.
8. In haar incidenteel appel heeft de vrouw ter zake de draagkracht van de man ten behoeve van partneralimentatie nog naar voren gebracht dat geen rekening moet worden gehouden met een aflossing op schulden, nu de man deze kan aflossen uit het bij hem aanwezige vermogen. Tevens heeft zij bezwaar gemaakt tegen de volgende door de rechtbank in acht genomen lasten:
- premie ziektekosten, nu deze al op het loon van de man wordt ingehouden;
- € 200,- per maand aan aflossing op advocaatkosten;
- € 141,- per maand aan premie levensverzekering, dit moet € 70,- per maand zijn.
De vrouw is het ten slotte niet eens met de zorgkorting van 15% die de rechtbank heeft gehanteerd.
9. Het hof overweegt als volgt. Bij de beantwoording van de vraag of aan één der gewezen echtgenoten ten laste van de ander een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend, kunnen ook niet financiële factoren, zoals grievend gedrag, een rol spelen.
10. In uitzonderlijke gevallen kan grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten ten opzichte van de ander tot de conclusie leiden dat aan iedere lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten, welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 1:157 BW, een einde is gekomen. In een zodanig geval kan geoordeeld worden dat betaling van een uitkering tot levensonderhoud in redelijkheid niet kan worden gevergd. Ook kan grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten tegenover de ander aanleiding zijn om de onderhoudsverplichting te matigen.
11. In het algemeen geldt dat bij de beoordeling in een concreet geval, of een zodanige situatie zich voordoet, terughoudendheid dient te worden betracht, mede gelet op het onherroepelijke karakter van zo 'n beëindiging dan wel matiging. Voorts dient bedacht te worden dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag geeft daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen.
12. Het hof oordeelt daaromtrent in dit geval als volgt. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de echtscheidingsproblematiek heeft geleid tot een sterk verstoorde verhouding tussen partijen en dat de emoties partijen ertoe hebben gebracht elkaar over en weer van alles te verwijten. De vrouw heeft de man beschuldigd van huiselijk geweld en mishandeling, waarvan niet is komen vast te staan dat die ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Gebleken is voorts dat het contact tussen de minderjarige en de man moeizaam en enkel door tussenkomst van de hulpverlening tot stand kan komen.
13. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de vrouw zoals door de man betoogd - alhoewel pijnlijk voor hem - tegen voormelde achtergrond van de echtscheiding niet zodanig grievend jegens de man zijn dat daardoor een einde is gekomen aan zijn alimentatieverplichting. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat voor de lotsverbondenheid die het huwelijk met zich brengt, de echtgenoten een zekere verantwoordelijkheid jegens elkaar dienen te voelen en zij enig vertrouwen in elkaar dienen te kunnen stellen. Dit vertrouwen is door het gedrag van partijen over en weer in elkaar geschonden. Echter, het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de vrouw in zodanige mate een dergelijke schending moet worden toegerekend, dat op grond daarvan de lotsverbondenheid zo zeer is verbroken, dat daardoor de plicht van de man tot het verstrekken van alimentatie aan de vrouw zou zijn ontvallen. Ook van andere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen zijn om de lotsverbondenheid te verbreken, is het hof niet, althans onvoldoende, gebleken. Gelet op het vorenstaande en nu de man heeft gesteld aan zijn vermoeden dat de vrouw samenwoont geen nadere gevolgen te verbinden, dient nog steeds te worden beoordeeld of de man naast draagkracht voor kinderalimentatie tevens draagkracht heeft voor partneralimentatie.

Draagkracht van de man

14. Ten aanzien van de kinderalimentatie voert de man het volgende aan:
  • de man heeft vele huwelijkse schulden, die zijn ontstaan door het financiële wanbeleid van de vrouw tijdens het huwelijk;
  • het huidige inkomen van de man bedraagt € 3.206,- bruto per maand, exclusief 13de maand en vakantiegeld. Op het inkomen is beslag gelegd wegens achterstallige gemeentelijke heffingen. Na inhouding resteert € 2.171,83 netto per maand. De man lost € 1.500,- per maand aan diverse schuldeisers af wegens huwelijkse schulden, daarnaast dient hij hypothecaire lasten te betalen. Feitelijk leeft de man leeft onder de bijstandsnorm. Met deze aflossingen op schulden moet volgens vaste rechtspraak rekening worden gehouden bij het berekenen van de draagkracht. De man doet bovendien een beroep op de aanvaardbaarheidstoets;
  • de vrouw betaalt niet mee aan de schulden en geeft geen enkel inzicht in haar huidige inkomenssituatie en verdiencapaciteit.
15. De vrouw voert verweer als volgt:
  • ook de man heeft tijdens het huwelijk van partijen schulden doen ontstaan. De vrouw lost wel degelijk af op huwelijkse schulden;
  • het inkomen van de man is hoger dan hij stelt. Het gelegde beslag doet aan de hoogte van het inkomen van de man niet af;
  • de man is onduidelijk over zijn schuldenlast en probeert door het overleggen van een onoverzichtelijk pakket aan stukken een en ander te verbloemen. Zijn beroep op de aanvaardbaarheidstoets kan dan ook niet slagen. De man kan zijn schulden waarschijnlijk in een keer aflossen met de erfenis die hij van zijn vader heeft ontvangen;
  • de vrouw ontvangt nog steeds een ziektewetuitkering. Zij is volledig arbeidsongeschikt verklaard en heeft derhalve geen draagkracht voor kinderalimentatie.
16. Het hof overweegt als volgt. De man heeft als productie 37 een overzicht van zijn schulden en lasten overgelegd. Daaruit blijkt onder meer dat de man tot en met februari 2016 alleen al een schuld aan zijn advocaat heeft van € 33.288,25. Naar het oordeel van het hof betreft dit geen schuld die verwijtbaar is en die de man had kunnen vermijden, nu het in het onderhavige geding gaat om een vechtscheiding, die uit de aard der zaak tot excessieve advocaatkosten leidt. De man komt niet in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand.
17. Het hof acht voorts met de overgelegde brief van de notaris (productie 39) door de man genoegzaam onderbouwd dat hij ter zake de nalatenschap van zijn vader slechts een niet-opeisbare vordering op zijn moeder heeft, welke pas opeisbaar is onder meer bij haar overlijden. De man kan hiermee geen schulden delgen of opeisbare rente kweken. Dat de ouders van de man van tafel en bed gescheiden waren en dat dit gevolgen heeft voor de geldigheid van het testament van de vader van de man, zoals ter terechtzitting door de advocaat van de vrouw is gesteld, is op geen enkele wijze gebleken.
18. Het hof begrijpt uit het betoog van de man dat indien bij de berekening van zijn draagkracht geen rekening wordt gehouden met de rente en aflossing op de schulden - daaronder begrepen de huwelijkse schulden - hij beneden het bestaansminimum moet gaan leven, hetgeen niet van hem kan worden gevergd. Hoewel de vrouw klaagt over het meermalen opvoeren van schulden door de man en onduidelijkheid over de schulden, heeft zij ter terechtzitting verklaard niet te begrijpen dat de man zich niet wendt tot een vrijwillig traject schuldhulpverlening dan wel een beroep doet op de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Het hof gaat er derhalve van uit dat de vrouw op zich niet betwist dat de man een aanzienlijke schuldenlast heeft.
19. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad zijn in beginsel alle schulden van invloed op de draagkracht van de onderhoudsplichtige. Ook de omstandigheid dat een lening niet is aangegaan om huwelijkse schulden af te lossen, doet niet af aan voormeld uitgangspunt. Voor het in aanmerking nemen van een schuld bij de bepaling van de draagkracht is niet vereist dat op deze schuld wordt afgelost.
20. Gelet op voormelde rechtspraak, is het hof van oordeel dat bij de beoordeling van de draagkracht van de man alle schulden van de man in aanmerking moeten worden genomen. Het hof acht het bovendien naar maatschappelijke maatstaven gezien onaanvaardbaar, dat, indien geen rekening wordt gehouden met de schulden, de man niet meer in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan zou kunnen voorzien.
21. In acht genomen het inkomen van de man in verhouding tot de omvang van zijn schuldenlast heeft de man naar het oordeel van het hof geen draagkracht om enige kinder- of partneralimentatie te voldoen. Ook indien rekening wordt gehouden met het iets hogere inkomen dat de man volgens de vrouw heeft en met de door de vrouw in haar incidenteel appel ter zake de partneralimentatie voorgestane lasten, ontbreekt het de man aan draagkracht. De bestreden beschikking dient derhalve in zoverre te worden vernietigd.
22. Aan beoordeling van de behoefte en behoeftigheid van de vrouw komt het hof niet toe. Het hof merkt op dat de advocaat van de man ter terechtzitting heeft verklaard de als productie 3 in hoger beroep overgelegde behoefteberekening van de vrouw niet te bestrijden, mits de kosten van de minderjarige daaruit worden gehaald.
23. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof in hoger beroep genoegzaam aangetoond dat zij een inkomen heeft op bijstandsniveau. Gelet hierop en op het consumptief karakter van de onderhoudsbijdragen zal het hof bepalen dat de vrouw de eventueel te veel ontvangen kinder- en partneralimentatie niet hoeft terug te betalen.

Waardering voormalige echtelijke woning

24. De man is van mening dat de rechtbank in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap de voormalige echtelijke woning voor een te hoge waarde aan hem heeft toegedeeld. Deze waarde bedroeg per de overeengekomen waarderingspeildatum 1 november 2014 € 124.000,- in plaats van € 134.000,- aldus de man.
25. De vrouw stelt dat de man de door hem gewenste lagere waarde van de aan hem toegedeelde woning niet heeft onderbouwd, zodat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek ter zake.
26. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting in eerste aanleg hebben partijen afgesproken voor de waarde van de voormalige echtelijke woning aan te sluiten bij de WOZ-waarde 2014 (per 1 januari 2013), zijnde € 134.000,-. Het door de man in hoger beroep overgelegde aanslagbiljet gemeentelijke belastingen (productie 50), ziet op de WOZ-waarde 2015 (per 1 januari 2014), die € 124.000,- bedraagt. Gelet op voormelde afspraak tussen partijen is de rechtbank derhalve van de juiste waarde uitgegaan. De grief van de man treft geen doel. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.

Regres

27. Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat hij slechts een regresrecht heeft jegens de vrouw voor de huwelijkse schulden per de datum van de bestreden beschikking. De man stelt dat hij regres heeft op de vrouw per de datum ontbinding huwelijk op 30 oktober 2013. Dat de man vanwege zijn aflossing op die schulden krachtens voorlopige voorzieningen geen kinderalimentatie hoefde te betalen - zoals de rechtbank heeft overwogen - staat daar los van.
28. De vrouw is van mening dat indien de man regres heeft op haar wegens de na 30 oktober 2013 volledig door hem betaalde huwelijkse schulden, zij in feite tweemaal meebetaalt aan de aflossing van die schulden. Eenmaal omdat zij geruime tijd geen alimentatie heeft ontvangen vanwege gebrek aan draagkracht bij de man, juist doordat hij afbetaalde op de huwelijkse schulden en eenmaal omdat zij de door de man voor haar betaalde helft van de huwelijkse schulden aan hem moet vergoeden. Daarnaast hebben partijen voor wat de waardering van de vermogensbestanddelen (waaronder de schulden) betreft, afgesproken van de peildatum 1 november 2014 uit te gaan.
29. Het hof overweegt als volgt. De huwelijksgemeenschap van partijen is ontbonden door de indiening van het echtscheidingsverzoek op 30 oktober 2013. Heeft de man na die datum meer dan de helft van een gemeenschapsschuld uit privémiddelen afgelost, dan ontstaat op grond van artikel 3:172 BW een regresvordering voor dat meerdere op de vrouw. Na de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap heeft de man op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de vrouw indien hij meer dan de helft van huwelijkse schulden heeft voldaan.
30. Het hof begrijpt uit het petitum van de man dat hij een verklaring voor recht verzoekt dat hij regres kan nemen op de vrouw voor de aflossing op huwelijkse schulden in de periode na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap tot de datum van algehele aflossing, voor zover die aflossingen de helft van het totaal af te lossen bedrag te boven gaan. Nu zulks reeds uit de wet voortvloeit, heeft de man geen belang bij zijn verzoek. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen. Het vorenstaande impliceert dat de bestreden beschikking dient de worden vernietigd voor wat het daarin bepaalde omtrent het regresrecht betreft.

Kosten van de boot

31. De vrouw wenst niet mee te betalen aan de stallings- en sloopkosten van de boot die door de man ten huwelijk is aangebracht. Zij heeft niets met varen en water. Volgens de vrouw laat de man de stallingkosten van de boot oplopen terwijl hij geen gebruik maakt van die boot. Ter terechtzitting is zijdens de vrouw verklaard dat zij geen aanspraak maakt op een eventuele overwaarde.
32. Volgens de man heeft de vrouw gedurende vier jaar verzuimd de huur van de door haar geregelde stalling van de boot te betalen. Hierdoor krijgt de man de boot niet ter vernietiging mee en kan hij de huur pas opzeggen als de achterstallige termijnen zijn voldaan. De man is van mening dat het terecht is dat de vrouw meebetaalt aan de kosten van de boot.
33. Het hof overweegt dat de kosten van de boot per peildatum 30 oktober 2013 (datum ontbinding huwelijksgemeenschap) gemeenschapsschulden betreffen waarvoor beide partijen, ieder voor de helft, draagplichtig zijn. De kosten van de boot die zien op de periode van 30 oktober 2013 tot 24 juli 2015 (deze laatste datum zijnde de datum van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, waarbij de boot is toegedeeld aan de man) dienen zoals gemeld op grond van artikel 3:172 BW eveneens door partijen gezamenlijk, ieder voor de helft, te worden gedragen. Ten aanzien van de sloopkosten geldt naar het oordeel van het hof dat slechts indien deze nog binnen het voormelde tijdsbestek vallen, de vrouw draagplichtig is voor de helft van die sloopkosten. Na dit tijdvak behoort de boot immers niet meer tot de ontbonden gemeenschap zodat de vrouw niet meer voor de helft hoeft bij te dragen in de lasten daarvan. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.

Auto van het merk Alfa Romeo

34. De vrouw wenst niet mee te betalen aan de kosten van de auto van het merk Alfa Romeo, zoals de rechtbank heeft bepaald. Deze kosten lopen volgens haar door toedoen van de man steeds op, hetgeen voor zijn rekening dient te komen De vrouw wenst wel de helft van de opbrengst van de auto te ontvangen.
35. De man stelt dat de vrouw ondanks haar toezeggingen de pasjes en autopapieren van de Alfa Romeo niet aan de man heeft afgegeven, waardoor deze niet verzekerd en gekeurd kon worden. Eind juni/begin juli 2015 is de auto - ondanks het ontbreken van de vereiste papieren - toch gesloopt en heeft nog € 50,- aan onderdelen opgebracht. Volgens de man dient de vrouw mee te betalen aan alle kosten die hij voor de auto heeft moeten maken. Het gaat om een totaalbedrag van € 6.392,78 minus € 50,-, aldus de man.
36. Het hof is van oordeel dat voor de kosten van de auto eveneens geldt dat deze gemeenschapsschulden door partijen, ieder voor de helft moeten worden gedragen. Het hof ziet geen aanleiding hiervan af te wijken. Partijen hebben beiden een aandeel gehad in het moeizame verloop van het verkoopproces van de auto. Of en wanneer de vrouw de autosleutels en -papieren aan de man heeft overhandigd, kan derhalve in het midden blijven. Het hof brengt wel een bedrag ad € 412,- in mindering op de door de man gestelde en door de vrouw op zich niet weersproken autokosten. Dit betreft de motorrijtuigenbelasting over de periode 2 oktober tot en met 1 januari 2016, waarin de auto reeds was verkocht en gesloopt (zie productie 37). De vrouw dient ter zake de auto derhalve een bedrag van ½ x (€ 6.392,78 - € 50,- - € 412,-) = € 2.965,39 aan de man te vergoeden.

Proceskosten

37. Gelet op de familierechtelijke aard van deze zaak ziet het hof geen aanleiding de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof zal het daartoe strekkende verzoek van de man afwijzen en de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
38. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst de inleidende verzoeken van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw alsnog af;
bepaalt dat de vrouw hetgeen zij eventueel te veel aan bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en uitkering tot haar levensonderhoud heeft ontvangen, niet hoeft terug te betalen;
vernietigt de bestreden beschikking:
- voor zover daarin is bepaald dat de man geen regres op de vrouw kan nemen voor aflossingen op de huwelijkse schulden zoals in de bestreden beschikking genoemd onder a. tot en met m. in de periode tot 24 juli 2015;
- voor zover daarin is bepaald dat partijen eventuele kosten van het naar de sloop brengen van de boot bij helfte met elkaar moeten verrekenen;
- ten aanzien van hetgeen de rechtbank over de auto van het merk Alfa Romeo heeft bepaald en,
in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat eventuele sloopkosten van de boot door partijen bij helfte dienen te worden gedragen, voor zover deze sloopkosten zijn gemaakt vóór 24 juli 2015. Daarna gevallen sloopkosten dienen in de onderlinge verhouding uitsluitend door de man te worden gedragen;
veroordeelt de vrouw ter zake de auto Alfa Romeo een bedrag van € 2.965,39 aan de man te voldoen en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, E.A. Mink en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2016.