In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 augustus 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de voorzitter, mr. M.F.G.H. Beckers, in een familiezaak. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.A. Sarolea, verzocht om wraking op basis van een vermeende schijn van vooringenomenheid van mr. Beckers. Dit verzoek volgde na een zitting op 4 juli 2016, waar mr. Sarolea zijn pleidooi voerde in een civiele procedure tegen de geïntimeerde, die de hoedanigheid van executeur testamentair had. Tijdens deze zitting waren ook andere raadsheren aanwezig, waaronder mr. A.N. van de Beek en mr. I.M. Dölle.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 22 juli 2016 behandeld, waarbij zowel de verzoekster als haar advocaat en mr. Beckers zijn gehoord. De verzoekster stelde dat mr. Beckers door haar uitlatingen en de gang van zaken tijdens de zitting de schijn van vooringenomenheid had gewekt, wat de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zou hebben gebracht. Mr. Beckers heeft in haar schriftelijke reactie en tijdens de zitting betoogd dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat haar opmerkingen bedoeld waren om de verzoekster te informeren over de relevante juridische vraagstukken.
De wrakingskamer heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer oordeelde dat het proces-verbaal van de zitting op 4 juli 2016 een voldoende zakelijke weergave bood van hetgeen daar was voorgevallen. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de beslissing werd op 5 augustus 2016 openbaar uitgesproken.