ECLI:NL:GHDHA:2016:2465

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
26 augustus 2016
Zaaknummer
22-002623-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij in kassencomplex te Roelofarendsveen met aanzienlijke hoeveelheden hennepplanten en -stekken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van het opzetten en in bedrijf hebben van een hennepkwekerij in een kassencomplex te Roelofarendsveen. De hennepkwekerij was professioneel opgezet en verscholen achter een deel van de kas waar pepers werden gekweekt. Bij de doorzoeking op 13 augustus 2011 werden aanzienlijke hoeveelheden hennepstekken en hennepplanten aangetroffen, wat leidde tot de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van 16 maanden had geëist, gedeeltelijk toegewezen en de straf verlaagd vanwege de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de hennepteelt, wat als een strafbaar feit werd gekwalificeerd onder de Opiumwet. De verdediging had aangevoerd dat er sprake was van vormverzuimen in het proces, maar het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002623-12
PROMIS
Parketnummer: 09-753630-11
Datum uitspraak: 13 juli 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 mei 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1985,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
4 juni 2013, 3 juli 2013, 17 juli 2013 en 29 juni 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het eerste en tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 november 2010 tot en met 13 augustus 2011 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een grote hoeveelheid hennepplanten en/of hennepstekjes
en/of
op 13 augustus 2011 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 145.400 hennepstekjes en/of 5830 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard en heeft daar drie elementen aan ten grondslag gelegd, kort weergegeven:
a.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting bij de rechtbank de verdachte neergezet als hoofdverdachte met betrekking tot de onderhavige hennep(stekken)kwekerij (onderzoek 161Draad), terwijl de officier van justitie wist dat er een parallel-onderzoek (161Bari) liep tegen de broers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voor hetzelfde feit. De verdediging en de rechtbank hadden deze informatie niet. Zij zijn dus onvoldoende ingelicht, op grond waarvan de verdachte is berecht als hoofddader. Het voorarrest van de verdachte heeft daardoor veel te lang geduurd en de opgelegde straf is daardoor ook te hoog.
b.
De inbeslaggenomen hennep is vernietigd, zodat de verdediging geen contra-expertise kan laten uitvoeren met betrekking tot de vraag of het daadwerkelijk om hennep ging.
c.
De aangetroffen knipsters zijn veel te snel weggestuurd. De politie had waarborgen moeten inbouwen dat de verdediging op enig moment de knipsters zou kunnen horen. Zij hadden ontlastend voor de verdachte kunnen verklaren.
De drie genoemde elementen leveren ieder voor zich en ook tezamen een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Er is inbreuk gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grote veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Dit moet primair leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, subsidiair tot strafvermindering.
Het hof verwijst kortheidshalve naar hetgeen de verdediging ter zitting als nadere onderbouwing naar voren heeft gebracht.
Het hof overweegt als volgt.
Ad a.
Het standpunt dat de officier van justitie ter terechtzitting bij de rechtbank ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte heeft ingenomen, kan geen onherstelbaar verzuim in het vooronderzoek opleveren en kan geen grond zijn voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De officier van justitie is vrij om ieder standpunt in te nemen dat de officier van justitie dienstig acht.
Het openbaar ministerie was bevoegd om naar aanleiding van het ontdekken van de onderhavige hennepkwekerij in Roelofarendsveen het daarop geopende onderzoek (161Draad) toe te spitsen op de drie aangetroffen verdachten en het dossier af te splitsen of afgesplitst te houden van een breder onderzoek (161Bari) naar bepaalde verdachten die mogelijk bij meerdere hennepkwekerijen, waaronder de onderhavige kwekerij, betrokken waren. Wel diende het openbaar ministerie er dan voor te zorgen dat het dossier over de onderhavige hennepkwekerij in Roelofarendsveen alle voor de verdachte relevante informatie zou bevatten, zowel in belastende als in ontlastende zin, ook als die informatie voortkomt uit het andere zojuist bedoelde bredere onderzoek 161Bari. De mogelijke betrokkenheid van andere verdachten bij de onderhavige hennepkwekerij in Roelofarendsveen is relevante informatie als hier bedoeld, wanneer die betrokkenheid van invloed kan zijn op de waardering van de mate van betrokkenheid van de drie bedoelde verdachten bij de kwekerij in Roelofarendsveen. Dat betekent in concreto dat niet het gehele dossier van het 161Bari-onderzoek aan het onderhavige onderzoek hoefde te worden toegevoegd (dat zou het onderzoek in de andere zaak immers kunnen schaden), maar wel die onderdelen die betrekking hebben op de onderhavige hennepkwekerij in Roelofarendsveen (161Draad). Dat is in de fase van de eerste aanleg niet gebeurd en in zoverre is er sprake van een verzuim. Het betreffende dossieronderdeel is in de fase van het hoger beroep wél ingebracht en de beide hoofdverdachten in het 161Bari dossier, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], zijn alsnog gehoord in de onderhavige zaak. Dat de alsnog overgelegde stukken niet volledig zouden zijn, is gesteld noch gebleken. Het verzuim is in de fase van het hoger beroep dus in voldoende mate hersteld.
De stelling van de verdediging dat het voorarrest van de verdachte bij tijdige volledige informatie korter zou hebben geduurd, is speculatief en kan door het hof niet worden bevestigd. Dat de rechtbank in zijn oordeel de verdachte als een van de bazen van de kwekerij in Roelofarendsveen heeft aangemerkt, blijkt niet uit het vonnis van de rechtbank. De rechtbank heeft een opsomming gegeven van de uit de bewijsmiddelen blijkende activiteiten van de verdachte en die laten wel een belangrijke rol van de verdachte zien, maar zij sluiten ook niet uit dat daarnaast anderen, in meerdere of mindere mate op de achtergrond, een belangrijke rol kunnen hebben vervuld.
Ad b.
Het is juist dat uit het dossier kan worden afgeleid dat de aangetroffen hennep is vernietigd en dat geen onderdelen ervan bewaard zijn voor eventueel nader onderzoek. De verbalisanten waren niet verplicht om dat te doen, nu er voor de verdachte geen gewaarborgd recht op contra-expertise bestond. Dat de vernietiging heeft plaatsgevonden met het doel om controle onmogelijk te maken, is niet aannemelijk geworden, evenmin dat de vernietiging heeft plaatsgevonden op een moment dat de verbalisanten er rekening mee hadden moeten houden dat er op enig moment discussie zou kunnen ontstaan over de vraag of het wel echt om hennepplanten ging. De verbalisanten hebben bij proces-verbaal verantwoord waarop hun bevinding dat het om hennep ging is gebaseerd. Tegen deze achtergrond en de inhoud van hun verantwoording (zie hierna) kan de vernietiging van de aangetroffen hennep niet gezien worden als een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
Ad c.
De onderhavige zaak is aan het rollen gebracht door een anonieme melding op 12 augustus 2011, waarna op 13 augustus 2011 de onderhavige hennepkwekerij is ontdekt. In verband daarmee zijn drie verdachten aangehouden: de verdachte [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. In de kwekerij is ook een zevental Bulgaarse vrouwen aangetroffen (de knipsters). Dezen zijn de volgende dag door de politie als getuigen gehoord. Vier van hen ([getuige 1, getuige 2, getuige 3 en getuige 4) hebben verklaard er pas twee dagen te werken, een van hen (getuige 5]) twee à drie weken. Zij hebben geen concrete informatie gegeven over de aangehouden verdachten of andere bij de kwekerij betrokken personen. Twee van hen (getuige 5] en [getuige 4]) zijn enkele weken later nogmaals gehoord, maar dan als verdachte. Bij gelegenheid van die verhoren zijn zij met de foto’s van de drie aangehouden verdachten geconfronteerd. De verdachte [medeverdachte 4] werd door hen herkend, de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] niet. Een van de knipsters heeft verklaard er twee weken te werken. Zij heeft verklaard over de betrokkenheid van een zekere [medeverdachte 1]. Zij heeft niet verklaard over de aangehouden verdachten. Tenslotte heeft een van de knipsters verklaard de vriendin van een van de aangehouden verdachten (kennelijk [medeverdachte 4]) te zijn. Zij heeft niet verklaard over de verdachten en [medeverdachte 3]. Een van de knipsters (getuige 1) is later nog wel door de RHC gehoord, maar dat heeft geen relevante herinnering opgeleverd.
Dat de politie onder de geschetste omstandigheden de knipsters heeft laten gaan (eventueel door overdracht aan de vreemdelingendienst), is niet onbegrijpelijk en jegens de verdachten niet onredelijk laat staan onrechtmatig. Een verhoor bij de RC, aansluitend aan de politieverhoren, zou naar het oordeel van het hof ook prematuur en zinloos zijn geweest, omdat het onderhavige onderzoek naar de betrokkenheid van personen bij de kwekerij nog niet was afgerond en er, gelet op hetgeen reeds verklaard was door de knipsters, geen reden was om aan te nemen dat zij iets naders over de verdachten in verband met de kwekerij zouden kunnen verklaren. Evenmin was er naar het oordeel van het hof op dat moment, vóór de afronding van het onderzoek, aanleiding om de knipsters ten behoeve van de onderhavige verdachten te horen over de mogelijke rol van andere betrokkenen dan de verdachten, temeer daar de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] zich al spoedig op hun zwijgrecht zijn gaan beroepen, zodat van hun kant weinig of geen toetsbare informatie was verstrekt. De enkele verklaring van één van de knipsters over een zekere [medeverdachte 1] is niet voldoende om op dat moment te moeten inschatten dat zo spoedig mogelijk een RC-verhoor van de knipsters zou dienen plaats te vinden. Dat geldt ook voor de inschatting of er op dat moment reeds maatregelen of voorzieningen zouden moeten worden getroffen om zeker te stellen dat de knipsters op een later moment alsnog over anderen dan de aangehouden verdachten zouden kunnen worden gehoord. Dat de knipsters inmiddels niet meer gehoord kunnen worden omdat hun huidige verblijfplaats niet bekend is, maakt niet dat het hof, mede gelet op de inmiddels toegevoegde informatie (uit het 161Bari-dossier en de veroordelende vonnissen van de broers [medeverdachte 1&2]), niet in staat is om de rol van de verdachte bij de hennepkwekerij in Roelofarendsveen in te schatten. De conclusie is dat het zonder nadere maatregelen of voorzieningen laten gaan van de knipsters niet kan worden aangemerkt als een verzuim in het voorbereidend onderzoek.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, het vernietigen van de aangetroffen hennep en het laten gaan van de knipsters niet kan worden aangemerkt als een handelen of nalaten waarbij doelbewust of met grote veronachtzaming van de belangen van de verdachte diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan of anderszins is gehandeld in strijd met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt dan ook verworpen. Er is ook anderszins geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering dat zou moeten leiden tot strafvermindering.
Getuigenverzoek
De verdediging heeft (herhaald) verzocht om de medeverdachte [medeverdachte 4] en de hiervoor aangeduide knipsters als getuigen te horen.
Ter terechtzitting heeft het hof reeds beslist dat het horen van de medeverdachte [medeverdachte 4] wordt afgewezen nu het, gelet op de door de RHC gerelateerde bevindingen met betrekking tot de pogingen om hem alsnog in Turkije te (doen) horen, niet aannemelijk is dat deze getuige binnen redelijke termijn ter zitting of bij de RC/RHC kan worden gehoord.
Ten aanzien van de bedoelde knipsters geldt, dat op dit moment van hen geen woon- of verblijfplaats, vermoedelijk in Bulgarije, bekend is, zoals ook de verdediging heeft beaamd. Ook ten aanzien van deze getuigen geldt dan ook dat niet aannemelijk is dat deze getuigen binnen redelijke termijn ter zitting of bij de RC/RHC kunnen worden gehoord. Het verzoek wordt afgewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1
november 2010maart 2011tot en met 13 augustus 2011 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]
)een grote hoeveelheid hennepplanten en
/ofhennepstekjes
en
/of
op 13 augustus 2011 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 145.400 hennepstekjes en
/of5830 hennepplanten,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de in de voetnoten 1 tot en met 29 vermelde bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Bewijsoverwegingen [1]
Inleiding
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de volgende feiten op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand kunnen worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 12 augustus 2011 werd het perceel [adres] te Roelofarendsveen op 13 augustus 2011 door de politie kort onder observatie gehouden. Om 06.10 uur werd een witte Fiat Ducato met kenteken [x] waargenomen die de oprit opreed. Hier stapten enkele personen uit die de kas binnen gingen. Om 09:58 uur kwam een witte Fiat met kenteken [x] aanrijden en die parkeerde daar ook. [2] Op 13 augustus 2011 vond een doorzoeking van de kas op dat perceel plaats. In het achterste gedeelte waren zeven Bulgaarse vrouwen aanwezig die daar aan het werk waren. In het schuurtje naast de kas werd enige minuten later de verdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) aangetroffen die zich had verstopt achter een houten plank. [3] [medeverdachte 3] had een geldbedrag van € 1.500,- in zijn zakken. Het schuurtje stond op een afstand van ongeveer tien meter van de witte Fiat met kenteken [x]. In deze Fiat werden diverse dichtgetapete kartonnen dozen met stekjes aangetroffen, alsmede een geldbedrag van € 4.990,- in een vakje boven het stuur. [4]
Buiten werd, omstreeks 10:40 uur, waargenomen dat een Fiat Ducato met kenteken [x] kwam aanrijden, op de oprit stopte en ogenblikkelijk achteruit reed. Bij controle bleek het kenteken toe te behoren aan een bedrijf in Tiel, net als de andere twee busjes. De Fiat Ducato werd enige minuten later waargenomen op de A4 en de bestuurder, de verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] danwel de verdachte), werd aangehouden. Tijdens zijn fouillering werd een bedrag van € 605,- contant bij hem aangetroffen en vijf mobiele telefoons. [5]
Op het perceel werden in drie achter elkaar liggende kassen hennepstekken en planten aangetroffen. In het bestelbusje met kenteken [x] bevonden zich twaalf dozen met in totaal 1.008 stekken. Op het gangpad in de eerste kas stonden nog 19 dozen met daarin 1.596 stekken. In totaal werden de navolgende hoeveelheden aangetroffen:
 145.400 145.400 hennepstekken;
 145.400 1.730 kleine hennepplanten op pot (ongeveer 40 centimeter hoog);
 145.400 4.100 grote hennepplanten (tot 190 centimeter hoog). [6]
Is er sprake van hennep in de zin van de Opiumwet?
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van hennep in de zin van de Opiumwet en niet in de laatste plaats omdat de door de verdediging in eerste aanleg gevraagde contra-expertise niet meer mogelijk was omdat alle stekken en planten zijn vernietigd. Gelet hierop stelt de raadsman dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier blijkt dat verbalisant [verbalisant 1], hoofdagent Basis Recherche Eenheid, Politie Hollands Midden, de in het pand aan de [adres] te Roelofarendsveen aangetroffen hennepplanten aan de vorm, kleur en typische geur als middelen voorkomend op lijst II van de Opiumwet heeft herkend. Hij heeft gerelateerd dat hij al tien jaar werkzaam is in de Basis Politiezorg en bij meerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen betrokken is geweest en daarom bekend is met de kenmerken van hennepplanten. [7] Ook de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben de planten en stekken als zijnde hennep herkend. Zij hebben gerelateerd dat zij al jaren omgaan en werken met de problematiek omtrent verdovende middelen, waaronder (het aantreffen van) hennepkwekerijen. Derhalve hebben zij een dusdanige ervaring en expertise opgedaan, dat kon worden vastgesteld dat het hier een hennepkwekerij/stekkerij betrof. [8]
Met de rechtbank ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de, overigens niet door de verdediging betwiste, deskundigheid van voornoemde verbalisanten op dit gebied. Dat geen nader onderzoek bijvoorbeeld door het NFI, al dan niet in de vorm van een contra-expertise, heeft plaatsgevonden, doet daaraan niet af.
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de op 13 augustus 2011 in de kwekerij aan de [adres] te Roelofarendsveen aangetroffen planten en stekjes, hennepplanten en hennepstekjes als bedoeld op lijst II van de Opiumwet betreffen.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Was de verdachte betrokken bij de hennepkwekerij/stekkerij?
Vooreerst stelt het hof vast dat de verdachte op 13 augustus 2011 in een Fiat Ducato werd gezien op de oprit van het terrein van de kas, vervolgens omdraaide, wegreed en later op de A4 werd aangehouden (zie hiervoor).
De verklaringen van [getuige 6]
[getuige 6], de officiële huurder van de kas, heeft verklaringen afgelegd waaruit het volgende naar voren komt.
[getuige 6] heeft de verdachte, [verdachte], die net als [getuige 6] werkzaam was bij Tempo Team, gevraagd of hij meer werk voor [getuige 6] kon regelen. [verdachte] heeft [getuige 6] hierop om hulp gevraagd bij het opzetten van het bedrijf. [verdachte] wilde het bedrijf voor zes maanden op naam van [getuige 6] zetten, waarna [verdachte] het bedrijf op zijn eigen naam zou zetten en [getuige 6] en de vriendin van [getuige 6] bij hem in het bedrijf konden komen werken. [9] Dat het bedrijf niet direct op naam van [verdachte] kon, had volgens [verdachte] te maken met de problemen die hij had bij de Belastingdienst. Hierop zijn [verdachte] en [getuige 6] naar de Kamer van Koophandel gegaan om het bedrijf [bedrijfsnaam] op naam van [getuige 6] te zetten. Daarnaast heeft [getuige 6] namens [bedrijfsnaam] een pachtovereenkomst voor de huur van de kas getekend. De borg voor de kas is betaald door [verdachte]. [10] Tevens heeft [getuige 6] voor [bedrijfsnaam] een bankrekening geopend, waarvan hij de inlogcodes voor het internetbankieren aan [verdachte] heeft gegeven. Daarnaast moest [getuige 6] alle post die binnenkwam van [bedrijfsnaam] aan [verdachte] geven. [11] De persoon op foto 3 [verdachte] wordt door [getuige 6] herkend als de door hem genoemde [verdachte] [12]
De tweede keer dat [getuige 6] in de kas was, was er ook iemand anders die zei dat hij [medeverdachte 1] heette. [medeverdachte 1] zou daar werken, omdat hij ervaring had. [verdachte] zei dat deze persoon alle werkzaamheden zou gaan verrichten. De persoon op foto 1 ([medeverdachte 3]) doet [getuige 6] denken aan de persoon die hij toen gezien heeft. [13]
De verklaring van [getuige 7]
[getuige 7], de vriendin van [getuige 6], heeft een verklaring afgelegd waaruit het volgende naar voren komt.
[getuige 7] heeft de verdachte, [verdachte], leren kennen via Tempo Team. [verdachte] kwam op een gegeven moment op het idee om een nieuwe business te beginnen, maar kon deze nieuwe zaak niet op zijn naam zetten in verband met de belasting en het feit dat zijn familie ook al bedrijven had. [verdachte] kwam de post van [bedrijfsnaam] altijd halen. [14]
De verklaringen van [getuige 8]
[getuige 8], de eigenaresse en verhuurster van de kas, heeft verklaringen afgelegd waaruit het volgende naar voren komt.
[getuige 8] heeft de kas op 15 november 2010 aan [getuige 6] verhuurd. Voordat de kas aan [getuige 6] werd verhuurd, kwam de verdachte, [verdachte], de kas inspecteren en gaf hij aan dat hij geïnteresseerd was in de huur van de kas. Bij het tekenen van de pachtovereenkomst was [verdachte] samen met [getuige 6] aanwezig. Vervolgens liepen alle verdere contacten via. [verdachte] heeft een borg van drie maanden huur op de rekening van [getuige 8] gestort en eventuele verrekeningen van gas, water en licht gaf zij in de kas aan [verdachte], die ervoor zorgde dat de bedragen op haar rekening werden gestort. Begin 2011 is de brander van de verwarmingsketel van de kas hersteld. Bij het herstel waren zowel [getuige 8] als [verdachte] aanwezig. Tevens heeft [verdachte] met verschillende bedrijven gebeld om onderhoud of herstel uit te laten voeren aan apparaten in de kas. De persoon op foto 3 ([verdachte]) wordt door [getuige 8] herkend als de door haar genoemde [verdachte]. [15]
[getuige 8] heeft verklaard dat ze soms ook contact had met een soort voorman, die zij kende onder de naam [medeverdachte 1]. Zij had [medeverdachte 1] in het begin regelmatig in de kas aan het werk gezien. Hij werkte aan de leidingen en bewerkte de grond. [medeverdachte 1] is door [verdachte] aan [getuige 8] voorgesteld als iemand die het personeel regelde en veel ervaring had met kassen. [medeverdachte 1] is door [getuige 8] in elk gedeelte van de kas gezien. Voordat het huurcontract werd getekend was [medeverdachte 1] al een keer in de kassen komen kijken. Dit was door [verdachte] geregeld. [getuige 8] heeft [medeverdachte 1] zien weggaan van het terrein in een auto of met een busje. Hij was de chauffeur van de voertuigen. In het witte busje gingen ook wel eens een aantal dames mee. [16] De persoon op foto 1 ([medeverdachte 3]) wordt door [getuige 8] herkend als de persoon die zij [medeverdachte 1] noemt in haar verklaring. [17]
De verklaringen van [getuige 9]
[getuige 9], de dochter van [getuige 8] en woonachtig op het terrein van het kassencomplex, heeft verklaringen afgelegd waaruit het volgende naar voren komt.
[getuige 9] heeft verklaard dat zij aanspreekpunten had, die zij kende als [verdachte] en [medeverdachte 1]. Zij zag de verdachte, [verdachte], en [medeverdachte 1] regelmatig naar de kassen rijden. Van [medeverdachte 1] had zij het idee dat hij er altijd was en [verdachte] kwam naar haar idee altijd wat later. [medeverdachte 1] reed met personenbusjes die binnen werden geparkeerd. Zij heeft hem één keer in een bus gezien. [getuige 9] maakte wel eens een praatje met [verdachte] en [medeverdachte 1], die volgens haar voormannen waren. Zij zag [medeverdachte 1] dagelijks op het terrein en zij zag hem meer als werker en technische man. Hij was ook vaak in een soort werkkleding gekleed en hij had rubberen laarzen aan. [verdachte] zag zij meer als woordvoerder. De klimaatbeheersing van de kas was gekoppeld aan de telefoon van [verdachte]. Als er een storing was, kreeg hij een alarm op zijn telefoon en kwam hij voor de storing. [18] [getuige 9] gaf de post aan [verdachte]. De persoon op foto 1 ([medeverdachte 3]) wordt door [getuige 9] herkend als de door haar genoemde [medeverdachte 1] en de persoon op foto 3 ([verdachte]) wordt door [getuige 9] herkend als de door haar genoemde [verdachte]. [19]
De verklaring van [getuige 10]
[getuige 10], makelaar/taxateur bij [bedrijfsnaam] en betrokken bij de verhuur van het kassencomplex, heeft een verklaring afgelegd waaruit het volgende naar voren komt.
[getuige 10] heeft verklaard dat [bedrijfsnaam] een email ontving van de verdachte, [verdachte], waarin deze schreef dat hij interesse had in de huur van de kas. [verdachte] trad op als bemiddelaar voor [getuige 6] namens het bedrijf [bedrijfsnaam]. Op een gegeven moment heeft [verdachte] de kas bezocht om te kijken hoe het bedrijf eruit zag. [verdachte] was met een voor [getuige 10] onbekende man, die een beetje de technische man van het bedrijf was. [verdachte] trad wederom op als intermediair. [getuige 10] denkt dat de man [medeverdachte 1] heette. [20]
De verklaring van de verdachte [verdachte]
[verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep [21] verklaard dat hij er bij was toen [getuige 6] het huurcontract van de kas heeft ondertekend. Ook heeft hij de kas al een keer bezichtigd, voordat het huurcontract werd getekend. Hij heeft verklaard dat zijn bijnaam [verdachte] is en dat hij één van de aanspreekpunten was voor [getuige 8] en [getuige 9]. Ook heeft hij geholpen met het verzinnen van de naam [bedrijfsnaam] en heeft hij facturen voor het bedrijf gemaakt. Tevens heeft hij geholpen bij de boekhouding.
De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 3]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij een kleintje is. [22] Het zaaien en oogsten wordt door een andere persoon met de naam [medeverdachte 1] georganiseerd. Die [medeverdachte 1] heeft de touwtjes in handen. Hij, [medeverdachte 3], is een loopjongen die spullen wegbrengt en ophaalt. Hij verdiende hier minimaal € 300,- per week mee en soms € 600,- of € 700,-. De dozen moest hij overgeven aan iemand op parkeerplaatsen. Het geld dat in de bus werd aangetroffen, zou hij aan de chef geven. [23]
De conclusie van het hof
Het hof concludeert uit bovengenoemde bewijsmiddelen het volgende – en acht die feitelijkheden in zoverre dan ook overtuigend bewezen:
 Het bedrijf [bedrijfsnaam] is in opdracht van de verdachte, [verdachte], op [getuige 6] naam gezet.
 [verdachte] was vanaf het begin betrokken bij de bedrijfsvoering van het bedrijf [bedrijfsnaam].
 [verdachte] en [medeverdachte 3] waren vanaf het begin van de huurperiode regelmatig aanwezig in en rond de kas. [medeverdachte 3] droeg daarbij werkkleding.
 [medeverdachte 3] reed in een busje waarin een aantal dames werd vervoerd, hij vervoerde spullen en verdiende daar geld mee.
 [verdachte] was de persoon die die tegenover [bedrijfsnaam] interesse toonde in de kassen en die daarna zonder [getuige 6] de eerste inspectie van de kas deed, die aanwezig was bij het ondertekenen van het huurcontract en de aanvulling daarop, die de borg betaalde, die als aanspreekpunt met betrekking tot de kas gold, die de post en verrekeningen van gas, water en licht ontving, die toezag op de klimaatbeheersing van de kas en die eventuele herstelwerkzaamheden verrichte of liet verrichten.
Al met al kan de verdachte [verdachte], hoewel niet formeel huurder, worden aangemerkt als feitelijk nauw betrokken bij het kassencomplex waarin hennepplanten werden gekweekt, terwijl hij ook bemoeienis had met zowel de feitelijke als de administratieve bedrijfsvoering van de in het kassencomplex uitgevoerde werkzaamheden en daar vaak ter plaatse kwam.
De stelling van de verdachte dat hij [medeverdachte 3], die een bedrijf wilde beginnen, slechts in contact heeft gebracht met [getuige 6] en zelf vervolgens alleen administratieve en enkele andere handelingen heeft verricht, omdat [medeverdachte 3] en [getuige 6] de Nederlandse taal onvoldoende beheersten, vindt geen steun in het dossier. Zijn verklaringen, waarin hij zijn rol en kennis minimaliseert, zijn, zeker gelet op de overige bewijsmiddelen, in zoverre ongeloofwaardig. Het hof kent daarbij betekenis toe aan de omstandigheid dat de verdachte de kas in eerste instantie niet tezamen met [getuige 6], de huurder van de kas die hij slechts behulpzaam zou zijn, heeft geïnspecteerd. Dat is niet te rijmen met de rol die hij zichzelf heeft toegedicht. Voorts blijkt uit de verklaring van [getuige 11], die werkzaam is bij een import- en exportbedrijf in groenten en fruit, dat de verdachte, [verdachte], [24] onder de naam van [getuige 6] en namens het bedrijf [bedrijfsnaam], 19 keer langs is geweest om dozen met pepers te verkopen. [25] Als [verdachte] daadwerkelijk en louter een bemiddelaar was geweest tussen [getuige 6] en [medeverdachte 3] hadden voornoemde handelingen niet voor de hand gelegen. Voorts zijn dit aanwijzingen dat de rol van [verdachte] niet beperkt is gebleven tot het regelen van administratieve zaken, maar dat hij zich ook bezighield met de daadwerkelijke handel.
De rollen en samenwerking van de verdachten in de hennepkwekerij/stekkerij
Met betrekking tot de rollen en samenwerking van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] met elkaar en/of met anderen in de hennepkwekerij/stekkerij overweegt het hof als volgt.
Uit de navolgende omstandigheden blijkt dat het kassencomplex aan de [adres] te Roelofarendsveen als één geheel fungeerde:
 De afscheiding tussen de peperkwekerij en de hennepstekkerij bestond slechts uit een verduisteringsgordijn dat boven het looppad ongeveer twee meter openstond, waardoor er vanuit de peperkwekerij vrij zicht was op de hennepstekkerij.
 In het achterste gedeelte van de peperkwekerij werden hennepstekjes en plastic stekbakken aangetroffen.
 In de peperkwekerij zijn soortgelijke dozen aangetroffen die gebruikt werden voor het verpakken van stekbakjes en hennepstekjes.
 De geur van hennep werd al lopende door de peperkwekerij in de richting van de hennepstekkerij geroken.
 In het kassencomplex werden personen aangetroffen die zowel werkzaamheden verrichtten voor de peperkwekerij als voor de hennepstekkerij. [26]
 In de koelcel, die zich voor beide kwekerijen bevindt, werden tussen de dozen met geoogste pepers dozen met hennepstekken aangetroffen. [27]
Naar het oordeel van het hof kunnen op grond van het bovenstaande de peperkwekerij en de hennepstekkerij niet los van elkaar worden gezien en bestaat er – gelet op de overige stukken in het dossier – geen enkele reden om aan te nemen dat er sprake was van twee ‘losse’ kwekerijen. Dat betekent dat de handelingen die de verdachten hebben verricht zowel betrekking hadden de peperkwekerij als op de hennepstekkerij.
Daar komt bij dat, als de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] daadwerkelijk niets te maken zouden hebben gehad met de hennep, er – gelet op de omvang van de hennepstekkerij – in ieder geval regelmatig andere personen bij en in het kassencomplex gezien moesten zijn die de hennepstekkerij hebben geïnstalleerd en onderhouden. Dit had niet aan de waarneming van [verdachte] en [medeverdachte 3] voorbij kunnen zijn gegaan, gelet op de omstandigheid dat zij veelvuldig in het kassencomplex aanwezig waren en de omstandigheid dat de stekkerij geen aparte toegang had maar bereikt werd via de peperkwekerij. Het had dan voor de hand gelegen dat zij over die andere personen zouden hebben verklaard. Omdat zij dit niet hebben gedaan en de getuigen [getuige 8] en [getuige 9] evenmin over regelmatig op het terrein aanwezige andere personen hebben verklaard, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat [verdachte] en [medeverdachte 3] wel degelijk (ook) betrokken zijn geweest bij de hennepstekkerij.
Dit betekent evenwel niet dat [verdachte] en [medeverdachte 3] de hoofdpersonen (de “bazen”) achter de hennepstekkerij zijn geweest, maar wel dat zij met die hoofdpersonen in enige relatie moeten hebben gestaan. Dat niemand iets heeft verklaard over die hoofdpersonen achter de hennepstekkerij is een aanwijzing dat deze personen zelden of nooit fysiek in of bij de hennepstekkerij aanwezig zijn geweest. Omdat anderen kennelijk voor hen waarnamen was dat ook niet noodzakelijk. Gelet op het bovenstaande kunnen dit geen andere personen zijn geweest dan [verdachte] en [medeverdachte 3]. Dit alles wordt nog eens bevestigd door [medeverdachte 3] die verklaard heeft dat de ‘grote vissen’ buiten staan en hij slechts een loopjongen is geweest. [28]
De betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Het hof is van oordeel dat – gelet op het bovenstaande – [verdachte] en [medeverdachte 3] weliswaar verschillende rollen hebben gehad, maar dat zij in die rollen nauw en bewust hebben samengewerkt ten behoeve van de peperkwekerij en de daar onlosmakelijk aan verbonden hennepstekkerij. Derhalve is sprake van medeplegen.
De periode van hennepteelt
Met betrekking tot de tenlastegelegde periode van de hennepteelt overweegt het hof als volgt.
Uit de verklaring van [getuige 8] bij de rechter-commissaris [29] blijkt dat de kas eind januari 2011 vrijwel leeg was. Er stonden nergens planten. De grond was bewerkt, het grondzeil en de leidingen waren verwijderd of de leidingen waren opgehangen. Naar het oordeel van het hof was de grond toen nog niet gereed voor het telen van hennep, waardoor er niet vóór 1 maart 2011 met het daadwerkelijke telen kan zijn begonnen. De in werking zijnde hennepkwekerij/stekkerij werd op 13 augustus 2011 aangetroffen, zodat met de teelt in de periode gelegen tussen 1 maart 2011 en 13 augustus 2011 een begin moet zijn gemaakt. Dit betekent niet dat het hof vaststelt dat gedurende deze gehele periode is geteeld, maar wel dat het telen
indeze periode heeft plaatsgevonden.
Beroep of bedrijf
In de kas werden hennepplanten aangetroffen van verschillende grootte, in totaal ongeveer 145.400 hennepstekken, 1.730 hennepplanten op pot van ongeveer 40 cm hoog en 4.100 grote hennepplanten van ongeveer 190 cm hoog. De planten stonden in rijen opgesteld en er werden stekbakken met daarin nog resten aangetroffen en lege dozen waarin de hennep vervoerd kon worden. Ook werden er dozen met hennepstekken aangetroffen die klaar stonden om te worden vervoerd. Voorts werden er Bulgaarse vrouwen ingezet voor het knippen en stekken van de hennepplanten. Het telen gebeurde in een pand dat geheel gehuurd werd door het bedrijf [bedrijfsnaam].
Op grond van het vorenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte gekwalificeerd kan worden als hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het eerste alternatief/cumulatief bewezen verklaarde en het tweede alternatief/cumulatief bewezen verklaarde leveren op:
De voortgezette handeling van:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de door de rechtbank opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het eerste en tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met zijn mededaders in een kassencomplex aan de [adres] te Roelofarendsveen in de periode tussen 1 maart 2011 en 13 augustus 2011 een hennepkwekerij opgezet en in bedrijf gehad. Bij het aantreffen van de professioneel opgezette hennepkwekerij, welke verscholen lag achter een deel van de kas waar pepers werden gekweekt, werden aanzienlijke hoeveelheden hennepstekken en hennepplanten van verschillende grootte aangetroffen. Gelet op de hoeveelheden hennepplanten en stekken en op de ingepakte dozen met hennepstekjes en plantjes die in de kas en in de daar aanwezige auto werden aangetroffen, moet deze hennep bestemd zijn geweest voor de handel en daarmee de verdere verspreiding. Delicten als deze dragen bij aan de instandhouding en groei van de markt voor softdrugs en leveren onaanvaardbare risico’s op voor de volksgezondheid en de openbare orde. Voorts maakt dergelijke handel de samenleving ook onveiliger door de criminaliteit die daardoor wordt gegenereerd. Het kweken van stekjes is de eerste en daarmee een zeer belangrijke stap in de gehele hennepteeltketen.
Anderzijds houdt het hof er rekening mee dat de rol van de verdachte bij de hennepkwekerij wellicht kleiner is geweest dan de rechtbank in eerste aanleg mogelijk heeft aangenomen, nu is gebleken dat er in ieder geval nog andere personen boven de verdachte moeten hebben gestaan, waaraan een centrale en organiserende rol moet worden toegekend.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 juni 2016, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu er meer dan vier jaren zijn verstreken tussen het namens de verdachte instellen van hoger beroep en het eindarrest. Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat in matigende zin rekening gehouden met deze overschrijding van de redelijke termijn door twee maanden op de op te leggen gevangenisstraf in mindering te brengen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 56 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het eerste en tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het eerste en tweede alternatief/cumulatief bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. telefoontoestel, kleur meerkleur, NOKIA.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. H.P.CH. van Dijk, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 juli 2016.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een dossier bevattende het onderzoek genaamd ‘161DRAAD,’ met bijlagen van de politie Hollands Midden, bestaande uit verschillende dossiers.
2.Proces-verbaal van bevindingen, Zaaksdossier, blz. 72.
3.Proces-verbaal van bevindingen, Zaaksdossier, blz. 79.
4.Proces-verbaal van bevindingen, Zaaksdossier, blz. 138.
5.Proces-verbaal van bevindingen, Zaaksdossier, blz. 405-406.
6.Proces-verbaal van bevindingen, Zaaksdossier, blz. 73-76.
7.Proces-verbaal van bevindingen, Zaaksdossier, blz. 88.
8.Proces-verbaal van bevindingen, Aanvullend Zaaksdossier, blz. 468-469.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] bij de rechter-commissaris op 30 januari 2012.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 6], Zaaksdossier, p. 438.
11.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] bij de raadsheer-commissaris op 25 juni 2015.
12.Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 6], Zaaksdossier, blz. 449-450.
13.Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 6], Zaaksdossier, blz. 449-450.
14.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 7], Zaaksdossier, blz. 272-273.
15.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 8], Zaaksdossier, blz. 222-224.
16.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 8] bij de rechter-commissaris op 30 januari 2012.
17.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 8], Zaaksdossier, blz. 222-224.
18.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 9] bij de rechter-commissaris d.d. 31 januari 2012.
19.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 9], Zaaksdossier, blz. 218-220.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10], Zaaksdossier, blz. 255-257.
21.Proces-verbaal terechtzitting hof d.d. 29 juni 2016.
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3], Zaaksdossier, blz. 374.
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3], Zaaksdossier, blz. 378-380.
24.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 11], Zaaksdossier, blz. 276. [getuige 11] heeft de persoon op foto 3 ([verdachte]) herkend als [getuige 6].
25.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 11] bij de rechter-commissaris d.d. 31 januari 2012.
26.Proces-verbaal van bevindingen, Zaaksdossier, blz. 141-142.
27.Proces-verbaal van bevindingen, Zaaksdossier, blz. 96-97.
28.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 17 augustus 2011, Zaaksdossier, blz. 378.
29.Proces-verbaal verhoor rechter-commissaris d.d. 30 januari 2012, punt 11.