Uitspraak
1.Het beklag
[beklaagde, beklaagde, niet te vervolgen ter zake van – kort weergegeven – het verlaten van de plaats van ongeval als bedoeld in artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft klager aangifte gedaan tegen beklaagde wegens het verlaten van de plaats van een ongeval, zoals bedoeld in artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994. Klager heeft verklaard dat zijn auto op 30 juli 2015 geparkeerd stond en op 31 juli 2015 door een grijze Renault, die later aan beklaagde werd toegeschreven, is aangereden. De getuige, die het voorval heeft waargenomen, bevestigde dat beklaagde de aanrijding heeft veroorzaakt en vervolgens is weggereden zonder zich om de schade te bekommeren. Beklaagde heeft echter ontkend dat hij de aanrijding heeft gemerkt en heeft zich bereid verklaard om de schade te vergoeden.
De advocaat-generaal heeft in een verslag het hof geadviseerd om het beklag af te wijzen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 3 augustus 2016 is klager niet verschenen, terwijl beklaagde niet was opgeroepen. Het hof heeft de verklaringen van klager, de getuige en beklaagde in overweging genomen. Het hof concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn dat beklaagde de aanrijding heeft veroorzaakt, maar dat klager niet in raadkamer is verschenen om zijn beklag toe te lichten.
Het hof oordeelt dat het sepot van de officier van justitie in stand kan blijven, omdat klager zijn schade eventueel civielrechtelijk kan verhalen. De beslissing van het hof is dat het beklag wordt afgewezen, en deze beschikking is gegeven op 10 augustus 2016 door de voorzitter en leden van het hof, in aanwezigheid van de griffier.