ECLI:NL:GHDHA:2016:2678

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
2200033115
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met voorwaardelijk opzet en vordering terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Turkije in 1976, was beschuldigd van doodslag op [slachtoffer] op 11 februari 2014 te Schiedam. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar en terbeschikkingstelling met verpleging. In hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, en sprak hem vrij van dat onderdeel van de aanklacht. Echter, het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen door de voordeur van diens woning te schieten. De verdachte had een schietklaar vuurwapen bij zich en schoot zonder te weten of er iemand achter de deur stond. Het hof oordeelde dat de verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat hij [slachtoffer] zou doden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar en de vordering tot terbeschikkingstelling werd afgewezen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de nabestaanden van [slachtoffer].

Uitspraak

Rolnummer: 22-000331-15
Parketnummer: 10-810079-14
Datum uitspraak: 12 september 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 januari 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1976,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 9 juni 2015 en 29 augustus 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Voorts zijn beslissingen gegeven omtrent het inbeslaggenomene en de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 11 februari 2014 te Schiedam opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met een vuurwapen in het lichaam geschoten tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2:
hij op of omstreeks 12 februari 2014 te Schiedam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van het merk Rast&Gasser, model 1898, kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad;
3:
hij op of omstreeks 12 februari 2014 te Schiedam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een gaspistool van het merk Zoraki, model 914, kaliber 9 mm PAK voorhanden heeft gehad;
4:
hij op of omstreeks 12 februari 2014 te Schiedam een of meer wapens als bedoeld in artkel 2 lid 1 Categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer onderdelen van voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad, te weten: -twee, althans een of meer hoeveelheden gele substantie en/of -een demolition block 500 gram en/of -een boorpatroon 100 gram en/of -drie, althans een of mee slagpijp(en) non-electric en/of -een groen en/of een bruin slagsnoer en/of -twee, althans een zwarte slagkoord(en ) en/of -een blok TM500.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het hof, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren alsmede zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en zal bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zou hebben gehandeld met voorbedachte raad, hetgeen onder 1 impliciet primair ten laste is gelegd. De verdachte zal daarom daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks11 februari 2014 te Schiedam opzettelijk
en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, meermalen, althans eenmaal,die [slachtoffer] met een vuurwapen in het lichaam geschoten
ten gevolgewaarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2:
hij op
of omstreeks12 februari 2014 te Schiedam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van het merk Rast&Gasser, model 1898, kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad;
3:
hij op
of omstreeks12 februari 2014 te Schiedam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een gaspistool van het merk Zoraki, model 914, kaliber 9 mm PAK voorhanden heeft gehad;
4:
hij op
of omstreeks12 februari 2014 te Schiedam
een of meerwapens als bedoeld in
artikel2 lid 1 Categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten
(een of meer onderdelen
)van voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad, te weten:
-twee
, althans een of meerhoeveelheden gele substantie en
/of
-een demolition block 500 gram en
/of
-een boorpatroon 100 gram en
/of
-drie
, althans een of meeslagpijp(en) non-electric en
/of
-een groen en
/ofeen bruin slagsnoer en
/of
-twee
, althans eenzwarte slagkoord(en ) en
/of
-een blok TM500.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen, het verweer gevoerd dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman betoogd – zakelijk weergegeven – dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]).
Het hof heeft naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld.
Op dinsdagavond 11 februari 2014 is de verdachte naar de woning van [slachtoffer] gegaan, gelegen op de vierde verdieping van een flat aan de [adres slachtoffer] in Schiedam. De verdachte droeg hierbij een schietklaar vuurwapen. [slachtoffer] was op dat moment in de woning met zijn broer, zijn vader en zijn moeder.
[slachtoffer] heeft vanuit de woning de portiekdeur geopend en zo de verdachte binnen gelaten in de flat. Hierna is [slachtoffer] vanuit de woning het trappenhuis van de flat in gegaan.
In het trappenhuis heeft de verdachte een woordenwisseling gehad met [slachtoffer].
Op enig moment heeft [slachtoffer], zeer tegen de zin van de verdachte, het gesprek beëindigd, waarna hij terug de woning in is gegaan en de (voor)deur voor het gezicht van de verdachte dicht heeft gegooid.
Hierop heeft de verdachte zijn vuurwapen gepakt en een schot op de voordeur van de woning gelost. De verdachte stond hierbij vlak voor de deur en heeft midden op de deur geschoten, zonder te kunnen zien of er iemand achter de deur stond.
De afgeschoten kogel is door de deur heen gegaan en heeft [slachtoffer] in zijn rug getroffen. Hij is als gevolg hiervan komen te overlijden.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte door op de geschetste wijze te schieten (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad.
Volgens zijn eigen verklaring voelde het dichtgooien van de deur voor de verdachte als een belediging en hij voelde zich ‘voor paal staan’. Hij werd hierdoor boos. Door vervolgens als reactie hierop zijn schietklare wapen te trekken en door het midden van de deur te schieten heeft de verdachte naar het oordeel van het hof bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer], die zich door het korte tijdsverloop zeer waarschijnlijk nog achter die deur zou bevinden, daardoor gedood zou worden.
De stelling van de verdachte dat het stemgeluid van [slachtoffer] aanleiding gaf om te vermoeden dat hij naar een andere ruimte in de woning ging en dat de verdachte ervan uit kon gaan dat [slachtoffer] zich niet meer in de hal achter de voordeur bevond zodat hij als waarschuwing door de deur kon schieten, schuift het hof, nu deze geen ondersteuning vindt in de rest van het dossier, in dit verband als onaannemelijk terzijde. Het hof leidt uit de verklaring van de broer van [slachtoffer] namelijk af dat de broer zich niet heeft bevonden in de gang en er door verdachte dus ook niet is gesproken met zijn broer in de gang. Dat verdachte pratende mensen heeft kunnen horen in de gang nadat de voordeur was dichtgegooid, acht het hof dus uitgesloten, nu ook de vader en moeder van [slachtoffer] blijkens hun verklaringen vlak voorafgaand aan het schieten evenmin in de gang aanwezig waren. Voorts acht het hof niet aannemelijk dat de verdachte bij wijze van waarschuwing heeft geschoten, maar stelt het hof vast dat boosheid het motief is geweest voor de verdachte om te schieten. Hierbij neemt het hof nog het volgende in aanmerking. Volgens verdachtes broer heeft de verdachte de dag na het neerschieten van [slachtoffer] gezegd: ze hebben de deur niet open gedaan, ze moeten respect hebben, ik heb geschoten. Die verklaring duidt er niet op dat de verdachte een waarschuwingsschot heeft gelost nadat hij zich ervan had vergewist dat [slachtoffer] zich van achter de deur verwijderd had. Verder is de verdachte meerdere keren verhoord en heeft hij zich aanvankelijk niet over dit ‘veilige waarschuwingsschot’ uitgelaten. Hij heeft nog op 7 april 2014 bij de politie verklaard dat hij niet weet wat er die dag is gebeurd. Pas na de eerste pro-forma zitting bij de rechtbank (op 21 mei 2014) heeft hij in een politieverhoor op 4 juni 2014 gedetailleerd verklaard wat er de avond van 11 februari 2014 was gebeurd; hij schoot als waarschuwing door de deur toen hij de stem van [slachtoffer] ‘verderop’ hoorde. Het hof houdt het ervoor dat die verklaring is afgestemd op het dossier en schuift deze dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Door de raadsman van de verdachte is een beroep gedaan op putatief noodweer en is bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de raadsman betoogd dat de verdachte het slachtoffer de woorden “pak dat ding, pak dat ding” hoorde roepen nadat de deur van de woning dicht werd gedaan. Omdat hij – kort gezegd – wist dat [slachtoffer] in het verleden over vuurwapens kon beschikken, kon de verdachte redelijkerwijs in de veronderstelling verkeren dat sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Dat [slachtoffer] de gewraakte woorden “pak dat ding, pak dat ding” zou hebben geroepen volgt slechts uit de verklaring van de verdachte. Het hof neemt bij het beoordelen van deze verklaring nadrukkelijk in aanmerking dat deze verklaring – zoals hierboven bij de bespreking van het voorwaardelijk opzet is uiteengezet – eerst bijna vier maanden na het ten laste gelegde door de verdachte is afgelegd. Voorts merkt het hof op dat de verklaring niet alleen geen steun in de rest van het dossier vindt, maar ook dat deze wordt weersproken door de verklaringen van de broer van [slachtoffer]. De aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht is daarom niet aannemelijk geworden. Het hof verwerpt dan ook het beroep op putatief noodweer.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft [slachtoffer] om het leven gebracht door met een vuurwapen door de voordeur van zijn woning een kogel op hem af te vuren. Hiermee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag en [slachtoffer], toen slechts 26 jaar oud, het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Daarnaast heeft de verdachte de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed aangedaan. Een dergelijk feit draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en veroorzaakt daarnaast gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan, te meer nu de verdachte met een schietklaar vuurwapen over straat is gegaan en [slachtoffer] in zijn eigen woning, in aanwezigheid van zijn directe familie, heeft neergeschoten. Naast dat hen ernstig leed is aangedaan, is dit voor hen een angstaanjagende en schokkende gebeurtenis geweest.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een tweetal vuurwapens en een hoeveelheid explosieven en toebehoren. Het ongecontroleerd en onbevoegd bezit van vuurwapens en explosieven is in strijd met de wet en is, gelet op de grote risico’s die daarmee gepaard gaan, maatschappelijk onaanvaardbaar.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 augustus 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, meer in het bijzonder feiten aangaande geweldsdelicten en de Wet Wapens en Munitie. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Verder heeft het hof kennisgenomen van een pro justitia rapport van D.C.W.H. Naus, psychiater, en P.E. Geurkink, GZ-psycholoog op de locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 4 april 2016. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van forse alcoholafhankelijkheid en mogelijk van een psychotische stoornis. Een doorwerking van deze stoornis(sen) in het bewezenverklaarde hebben de onderzoekers evenwel niet kunnen onderbouwen. Ook concluderen de onderzoekers dat er geen patroon is van agressie bij verdachte en recidivegevaar vanuit zijn pathologie dan ook evenmin valt te onderbouwen. Daarbij merken de onderzoekers op dat de verdachte in staat lijkt tot het aangaan van een behandelrelatie en dat hij binnen een gestructureerde gesloten klinische setting zonder alcohol of drugs goed lijkt te functioneren. De verdachte heeft ook het besef dat er sprake is van ernstige verslavingsproblematiek en hij lijkt gemotiveerd om een behandeling te ondergaan, ook als dit een klinische behandeling zou zijn. Voor een advies tot behandeling van de verdachte in een strafrechtelijk kader zien de onderzoekers geen aanknopingspunten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat slechts een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht kan doen aan de ernst van het feit. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof, nu door beide deskundigen geen pathologisch bepaald recidiverisico kan worden bepaald, geen aanleiding om een maatregel van terbeschikkingstelling te gelasten. In het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling zou de verdachte – indien nodig - behandelingen terzake van zijn verslavingsproblematiek kunnen ondergaan.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit arrest is gehecht) onder de nummers 1, 55, 56, 57 en 58 vermelde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat de overige voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn onder de nummers 1, 55, 56, 57 en 58 op de in kopie aan dit arrest gehechte beslaglijst, met betrekking tot of met behulp waarvan het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde is begaan of die bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde misdrijven zijn aangetroffen, aan de verdachte toebehoren en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn onder de nummers 2 tot en met 54 op de in kopie aan dit arrest gehechte beslaglijst zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij A]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij A] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 15.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 15.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling van de benadeelde partij achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij b]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij b] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 15.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 15.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling van de benadeelde partij achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij c]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij c] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 26.163,01.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 26.163,01.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op de materiële schade. Wat betreft de gevorderde vergoeding van immateriële schade heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Gelet op de onderbouwing en ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting heeft de benadeelde partij naar het oordeel van het hof aangetoond dat de gestelde materiële schade van € 11.163,01 is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De betwisting van de vordering door de verdachte kan hieraan niet afdoen. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 15.000,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. De in hoger beroep als productie 5 overgelegde medische informatie vormt afdoende onderbouwing voor de stelling dat [benadeelde partij c] als gevolg van de confrontatie met het doodschieten van haar zoon in haar woning – kort gezegd – een post-traumatische stress-stoornis (PTSS) althans klachten van depressieve aard heeft ontwikkeld. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat zij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaande [benadeelde partij c]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 26.163,01 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de nabestaande {benadeelde partij c].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 impliciet primair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- vuurwapen, merk ZORAKI 914;
- revolver merk Rast & Gasser 7.65 MM vds 106784;
- 5 ( vijf) stuks munitie, kleur: koper, NNY 81, kaliber 7.65;
- 2 ( twee) stuks munitie, kleur: koper, NNY 81, kaliber 7.65;
- 1 ( één) stuks munitie, kleur: koper, NNY 81, kaliber 7.65;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de overige in beslag genomen voorwerpen, zoals openomen op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij a] in de vordering tot schadevergoeding en tot veroordeling in de proceskosten niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij b] in de vordering tot schadevergoeding en tot veroordeling in de proceskosten niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij c] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 26.163,01 (zesentwintigduizend honderddrieënzestig euro en één cent) bestaande uit € 11.163,01 (elfduizend honderddrieënzestig euro en één cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de nabestaande, genaamd [benadeelde partij c], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 26.163,01 (zesentwintigduizend honderddrieënzestig euro en één cent) bestaande uit € 11.163,01 (elfduizend honderddrieënzestig euro en één cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
165 (honderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van de nabestaande niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door mr. C.J. van der Wilt, mr. H.J. van Kooten en mr. D.M. Thierry, in bijzijn van de griffier mr. H. van den Hove.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 september 2016.