ECLI:NL:GHDHA:2016:2683

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
001677-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. Duindam
  • A. van Walderveen
  • G. Grootveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Gerechtshof Den Haag in verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 591a Sv

Op 8 september 2016 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 30 november 2015 was ingediend door de verzoeker, die in een strafzaak betrokken was. Het verzoek was gericht op toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker had eerder in zijn strafzaak een aantal procedures doorlopen, waaronder een vrijspraak en een vernietiging van een eerder arrest door de Hoge Raad. In het verzoekschrift werd een bedrag van € 34.377,60 gevraagd voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, alsook bedragen voor tijdsverzuim en reiskosten. Het hof oordeelde dat het niet bevoegd was om te oordelen over de kosten van rechtsbijstand die verband hielden met procedures ex artikel 164, lid 8, Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en artikel 552a Sv, omdat deze procedures als zelfstandige zaken moesten worden beschouwd. Het hof verwees het verzoek in zoverre naar de rechtbank Dordrecht. Voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak oordeelde het hof dat er gronden van billijkheid aanwezig waren en kende het een vergoeding toe van in totaal € 37.385,85, met uitzondering van de kosten die verband hielden met de eerder genoemde procedures. De beslissing werd genomen door een meervoudige raadkamer, waarbij de voorzitter en de leden in het openbaar uitspraak deden.

Uitspraak

rolnummer 22-000891-15
datum uitspraak 8 september 2016

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

gegeven naar aanleiding van een op 30 november 2015 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift, op
grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ingediend door:

[naam verzoeker],

geboren op [datum] te [plaats],
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat op het adres [adres].
Procesgang
Verzoeker is in zijn strafzaak op 13 mei 2009 in verzekering gesteld en op 15 mei 2009 in vrijheid gesteld.
Tevens is op 13 mei 2009 het rijbewijs van verzoeker ingevor-derd en is op die datum ook de aan verzoeker toebehorende personenauto van het merk Maserati, met kenteken XX-XX-XX, in beslag genomen.
Verzoeker heeft op 28 mei 2009 een verzoek ex artikel 164 Wegenverkeerswet 1994 ingediend, strekkende tot teruggave van het ingevorderde rijbewijs van verzoeker, en een verzoek ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, strekkende tot teruggave van de inbeslaggenomen personenauto.
De rechtbank Dordrecht heeft bij beschikking van 1 juli 2009 het verzoek ex artikel 164 WVW 1994 en het verzoek ex artikel 552a Sv ongegrond verklaard.
Op 13 november 2009 is het rijbewijs aan verzoeker terug-gegeven.
Op 11 februari 2010 heeft de officier van justitie opdracht gegeven tot teruggave van de inbeslaggenomen personenauto. Die teruggave heeft plaatsgevonden op 26 februari 2010.
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 21 december 2010 is verzoeker vrijgesproken van het aan hem in zijn strafzaak tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van dit gerechtshof van 6 mei 2013 is verzoeker ter zake van het in zijn strafzaak primair tenlastegelegde veroor-deeld tot onder meer een deels voorwaardelijke taakstraf, met aftrek van voorarrest.
Verzoeker heeft tegen dat arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 17 februari 2015 het arrest van dit hof van 6 mei 2013 vernietigd en de zaak naar dit hof teruggewezen.
Bij arrest van dit gerechtshof van 26 augustus 2015 is verzoeker vrijgesproken van het aan hem in zijn strafzaak tenlastegelegde, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vordering.
Verzoeker heeft vervolgens bij een op 30 november 2015 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift verzocht hem op de voet van artikel 591a Sv een bedrag toe te kennen van € 34.377,60 als vergoeding voor de kosten van zijn raads-man mr. M.J. Smit in de strafzaak, een bedrag van € 3.630,- als vergoeding voor de kosten van zijn raadsman mr. J.S. Nan in de cassatieprocedure in de strafzaak, een bedrag van
€ 793,32 als vergoeding voor tijdsverzuim (gederfde inkomsten) in verband met het bijwonen van de behandeling van de zaak ter terechtzitting, een bedrag van € 27,- als vergoeding voor de ten behoeve van de behandeling van de zaak ter terechtzitting gemaakte reiskosten, en een bedrag van € 280,- als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift.
Dit gerechtshof heeft dit verzoek op 30 juni 2016 in het openbaar in raadkamer behandeld. In raadkamer zijn gehoord de advocaat van verzoeker, mr. M.J. Smit, en de advocaat-generaal mr. M. Bode. Verzoeker is –hoewel behoorlijk opgeroepen– niet in raadkamer verschenen.
Namens verzoeker is in raadkamer de verzochte vergoeding ter zake van het opstellen en indienen van het verzoekschrift
nader gesteld op een bedrag van € 550,- in verband met de mondelinge behandeling van het verzoekschrift in raadkamer.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.
Beoordeling van het verzoek
De strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd met een beslissing, die hem op grond van artikel 591a, eerste en tweede lid, Sv in beginsel recht geeft op toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, een vergoeding voor tijdsverzuim (gederfde inkomsten) in verband met het bijwonen van de behandeling van de zaak ter terecht-zitting, een vergoeding voor de ten behoeve van de behandeling van de zaak ter terechtzitting gemaakte reiskosten en een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met het onderhavige verzoekschrift, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van het hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Nu het hof die gronden van billijkheid aanwezig acht kan aan verzoeker op de voet van artikel 591a Sv een vergoeding worden toegekend.
Voor wat betreft het verzoek tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in de strafzaak overweegt het hof het volgende.
Uit een zelfstandig door het hof uitgevoerde berekening van de door de advocaat van verzoeker overgelegde declaraties – een specificatie daarvan ontbrak - is komen vast te staan dat het totale bedrag van die declaraties overeenkomt met het verzochte bedrag van € 34.377,60 als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, alsmede een declaratie met het verzochte bedrag van € 3.630,- als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de cassatieprocedure in de strafzaak.
Echter, uit de bij die declaraties behorende specificaties is gebleken dat de declaraties van 4 juni 2009, 7 juli 2009 en 4 augustus 2009 (producties 28 tot en met 30) geheel of gedeel-telijk zien op de kosten van rechtsbijstand in verband met de procedures in raadkamer ex artikel 164, lid 8, WVW 1994 en artikel 552a Sv.
Voor zover het betreft de kosten van rechtsbijstand in de procedures ex artikel 164, lid 8, WVW 1994 en artikel 552a SV is het hof van oordeel dat die procedures moeten worden
aangemerkt als zelfstandige, separaat van de strafzaak te
voeren procedures waarvan de uitkomst telkens los staat van de uitkomst van de strafzaak en waarvan de kosten voor rechtsbij-stand niet kunnen worden aangemerkt als kosten voor rechts-bijstand in de strafzaak. Immers, de behandeling van een separaat verzoek ex artikel 164, lid 8, WVW 1994 dan wel ex artikel 552a Sv vindt plaats in raadkamer en de beslissing op een dergelijk verzoek wordt gegeven in de vorm van aparte beschikking. Voorts bestaat voor verzoeker, los van de procedure in de strafzaak, de mogelijkheid om binnen de daarvoor gestelde termijn tegen zowel de beslissing ex artikel 164, lid 8, WVW als de beslissing ex artikel 552a Sv beroep in cassatie in te stellen.
Voor wat betreft de aan de procedures ex artikel 164, lid 8, WVW 1994 en artikel 552a Sv verbonden kosten van rechts-bijstand dienen die procedures derhalve –naar het oordeel van het hof- te worden beschouwd als ‘de zaak’ in de zin van artikel 591a Sv.
Nu verzoeker geen beroep in cassatie heeft ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 9 juli 2009, inhoudende ongegrondverklaring van het verzoek ex artikel 164, lid 8, WVW 1994 en het verzoek ex artikel 552a Sv, had verzoeker -gelet op het voorgaande en nog daargelaten de vraag of er een rechtsingang bestaat voor een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de procedure ex artikel 164, lid 8, WVW 1994- het verzoek ex artikel 591a Sv tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in die procedures volgens de algemene hoofdregel van artikel 591, lid 2, Sv niet moeten indienen bij dit gerechtshof, maar bij de rechtbank Dordrecht als het gerecht in laatste feitelijke aanleg waarvoor ‘de zaak’, in casu de procedures ex artikel 164, lid 8, WVW 1994 en artikel 552a Sv, tijdens de beëindiging daarvan werden gevoerd of het laatst werden gevoerd.
Dit brengt mee dat dit gerechtshof onbevoegd is kennis te nemen van het verzoek ex artikel 591a Sv, voor zover het betreft een bedrag van € 1.079,12 (inclusief 7% kantoorkosten en 19% BTW, datum werkzaamheden 25-05-2009 en 26-05-2009, declaratie d.d. 4 juni 2009), een bedrag van € 637,92 (volledige declaratie d.d. 7 juli 2009) en een bedrag van
€ 275,03 (inclusief 7% kantoorkosten en 19% BTW, datum werkzaamheden 01-07-2009, declaratie d.d. 4 augustus 2009), derhalve in totaal een bedrag van
€ 1.992,07(inclusief 7 % kantoorkosten en 19% BTW).
Het verzoekschrift dient in zoverre te worden verwezen naar de rechtbank Dordrecht.
Gelet op het voorgaande is het hof slechts bevoegd te oordelen over het verzoek voor zover het betreft de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak tot bedrag van € 38.007,60
(€ 34.377,60 + € 3.630,-) - € 1.992,07, derhalve in totaal een bedrag van
€ 36.015,53.
Naar het oordeel van het hof kan het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak tot dit bedrag worden toegewezen.
Voorts acht het hof gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een bedrag van
€ 793,32als vergoeding voor tijdsverzuim (gederfde inkomsten) in verband met het bijwonen van de behandeling van de zaak ter terechtzitting, een bedrag van
€ 27,-als vergoeding voor de ten behoeve van de behandeling van de zaak ter terechtzitting gemaakte reis-kosten, en een bedrag van
€ 550,-als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met het opstellen, indienen en in aanwezigheid van de advocaat behandelen van het onderhavige verzoekschrift.
Aan verzoeker dient derhalve op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering een vergoeding te worden toegekend van een bedrag van
€ 36.015,53 + € 793,32 + € 27,-
+ € 550,-, derhalve in totaal een bedrag van € 37.385,85.
Beslissing
Het hof:
Verklaart zich niet bevoegd tot kennisneming van het verzoek ex artikel 591a Sv tot een bedrag van
€ 1.992,07, zijnde de verzochte kosten van rechtsbijstand in de procedure ex artikel 164, lid 8, WVW en artikel 552a Sv, en verwijst de zaak in zoverre naar de rechtbank Dordrecht.
Wijst het verzoek voor het overige toe en kent aan verzoeker op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ten laste van de Staat een schadevergoeding toe van een bedrag van
€ 37.385,85 (ZEVENENDERTIGDUIZENDDRIEHONDERDVIJFENTACHTIG EURO EN VIJFENTACHTIG CENT).
Deze beschikking is gegeven door
mr. Duindam, voorzitter,
mrs. Van Walderveen en Grootveld, leden,
in bijzijn van mr. Mulder, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2016.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.