ECLI:NL:GHDHA:2016:3185

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
22-000716-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

Rolnummer: 22-000716-15
Parketnummer: 09-817244-15
Datum uitspraak: 12 oktober 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 4 februari 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1970 in [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 30 november 2015, 9 maart 2016 en - na tussenarrest op 23 maart 2016 - 28 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder
2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 januari 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een portemonnee, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), op voornoemde anderen is afgestapt en/of voornoemde anderen heeft aangesproken en/of (vervolgens) (onder genoemde omstandigheden) de hand in de (linker)jaszak van voornoemde andere(n) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 december 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een lederen aktentas en/of een geldbedrag van EUR 9150,-, althans een geldbedrag en/of een computer (merk Pavilium) en/of één of meerdere contracten en/of vergunningen, althans waardepapieren en/of één of meerdere simkaarten en/of één of meerdere boeken, althans documenten en/of één of meerdere sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
3.
hij op of omstreeks 24 januari 2015 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, nu de rechtbank Den Haag – zoals tijdens de procedure in hoger beroep is gebleken - op 17 oktober 2013 het aan de verdachte opgelegde inreisverbod heeft vernietigd. De verdachte zal - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2016 - van dit feit worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op
of omstreeks16 december 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een lederen aktentas en
/of een geldbedrag van EUR 9150,-, althanseen geldbedrag en
/ofeen computer (merk Pavilium) en
/of één of meerdere contracten en/of vergunningen, althanswaardepapieren en
/of één of meerderesimkaarten en
/of één of meerdereboeken
, althans documentenen
/of één of meerderesleutels,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2016 overeenkomstig haar aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen - op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 16 december 2014 om 11.47 uur bevond [benadeelde partij] zich in de trein vanuit Schiphol richting Vlissingen. Hij had een lederen zwarte tas en een zwarte lederen koffer bij zich, welke naast hem in de wagon stonden. Toen de trein op station Hollands Spoor een aantal minuten stil stond, werd de aandacht van [benadeelde partij] getrokken door een man die op het raam van de wagon klopte. De man bleef tegen [benadeelde partij] aan praten. Doordat [benadeelde partij] de man moeilijk tot niet kon verstaan, gaf hij de man op een gegeven moment geen aandacht meer. Toen [benadeelde partij] vervolgens naast zich keek, waar hij zijn tas en koffer had neergezet, zag hij dat zijn zwarte lederen tas was verdwenen. [2] In zijn tas zaten waardevolle spullen [3] , te weten geld, een computer van het merk Pavilium, waardepapieren, simkaarten, boeken en sleutels. [4]
Een dame die zich in de trein bevond vertelde [benadeelde partij] dat een handlanger van de persoon die tegen het raam tikte zijn tas had gepakt en de trein had verlaten. [5]
Blijkens het sfeerproces-verbaal zakkenrollerij worden in de treinen en op de stations van de Nederlandse Spoorwegen, onder meer te Den Haag veelvuldig diefstallen gepleegd. De diefstallen worden al dan niet in vereniging gepleegd op stations, in trams en in treinen, onder meer op het traject Den Haag – Schiphol. De potentiele slachtoffers worden veelal op slinkse wijze bestolen van hun bezittingen. De werkwijze is gebaseerd op het afleiden van het slachtoffer, waarna een of meerdere mededaders de bezittingen van het slachtoffer wegnemen. Een veel toegepaste truc is ruitje tikken. De daders van deze vorm van diefstal in vereniging lopen door het openbaar vervoermiddel op zoek naar een potentieel slachtoffer. Indien een slachtoffer wordt aangetroffen, verlaat de zogenaamde afleider het vervoermiddel en tikt op het raam teneinde de aandacht van het slachtoffer te trekken. Hierdoor wordt de aandacht van het slachtoffer van de bezittingen afgeleid en heeft het slachtoffer geen zicht meer op zijn/haar bezittingen. Dit is het moment waarop de mededader(s) in de gelegenheid worden gesteld om de bezittingen van het slachtoffer weg te nemen. Direct hierna verlaten de dader(s) van de diefstal het vervoermiddel, waardoor een veilige aftocht wordt gewaarborgd. Dader(s) van diefstallen verplaatsen zich in het station naar perrons of haltes en verbindingstunnels en tonen daarbij geen interesse in de vertrek- en aankomsttijden van treinen en/of andere voorzieningen van het station. Veelal is de blik van de dader(s) naar beneden gericht op bagage van reizigers en/of (rits)sluitingen van (rug)tassen en dergelijke. Op de meeste stations bevinden zich camera’s. [6]
Op 7 januari 2014 is door de officier van justitie een vordering ingediend, strekkende tot het verstrekken van de camerabeelden van station Hollands Spoor te Den Haag van spoor 4 op 16 december 2014 van 12.10 uur tot en met 12.30 uur. [7]
Op 24 januari 2015 zijn voornoemde camerabeelden door verbalisant [verbalisant] bekeken, waarbij hij het volgende heeft waargenomen. Op camera GV061 om 12.18.24 uur zag de verbalisant dat een man (man 1) op het passagiersruitje van de trein tikte en kennelijk de aandacht probeerde te trekken van degene die in de trein zat. Man 1 was gekleed in een korte jas met capuchon en sportschoenen met een witte zool. Om 12.18.38 uur zag de verbalisant dat een andere man (man 2), met een lederen tas in zijn handen, uit de trein stapte. Man 2 was in het zwart gekleed en droeg een lange zwarte jas. Op camera GV033 om 12.18.38 uur zag de verbalisant dat man 2 in beeld kwam en dat hij een zwart lederen tas bij zich droeg. Man 1 sloot zich bij man 2 aan en beide mannen liepen samen richting de wachtruimte van het station. Op camera GV039 om 12.19.06 uur zag de verbalisant dat man 1 en man 2 richting het fietserstunneltje liepen. Man 2 droeg de zwarte lederen tas. [8]
Diezelfde dag heeft verbalisant [verbalisant] zijn collega [verbalisant 2] verzocht naar de twee personen op de camerabeelden te kijken, nu verbalisant [verbalisant 2] zeer bekend is met zakkenrollers en met hun werkwijze. [9]
Verbalisant [verbalisant 2] is sinds 2011 taakaccenthouder zakkenrollerij bij de Landelijke Eenheid dienst Infra. Hij houdt zich voornamelijk bezig met de zakkenrollers op de trein in het gebied van Zuid-West Nederland. [10] Hij plant acties in, zorgt voor de briefing en hij leidt de acties. Tijdens de acties letten zijn collega’s en hij op afwijkend gedrag in en om het station. Tijdens deze acties zien zijn collega’s en hij met regelmaat dezelfde personen afwijkend gedrag vertonen. Dit zijn personen die de diefstallen plegen. In station Den Haag Hollands Spoor zijn enkele Algerijnse zakkenrollers actief, zo ook [verdachte]. [11] Verbalisant [verbalisant 2] herkent zakkenrollers aan hun gezicht, kleding, manier van lopen en hun afwijkende gedrag ten opzichte van de reizigers. Zij proberen niet op te vallen, zij dragen veelal donkere kleding, hebben een pet op of een lange jas aan. [12]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft vervolgens de camerabeelden van de op 16 december 2014 omstreeks 12.18 uur gepleegde diefstal bekeken. Op de camerabeelden zag hij dat één manspersoon tegen de ruit van de trein tikte. Een andere manspersoon stapte uit de trein met een tas in zijn handen. Beide manspersonen worden door verbalisant [verbalisant 2] herkend. De twee manspersonen zijn voor de verbalisant ambtshalve bekende zakkenrollers. Verdachte 1, die daadwerkelijk de tas in zijn handen heeft, is door de verbalisant herkend als zijnde [verdachte]. Verdachte 2, die het slachtoffer in de trein afleidde, is door de verbalisant herkend als zijnde [medeverdachte]. De verbalisant heeft beide personen meerdere malen gevolgd, staande gehouden en aangehouden. Ook heeft hij [verdachte] eerder als zijnde zakkenroller op camerabeelden herkend. Tevens droegen zij op de camerabeelden exact dezelfde kleding als tijdens de diefstal die gepleegd is op 24 januari 2015 en waar (het hof leest: waarvoor) hij hen had aangehouden. [13]
Verbalisant [verbalisant 2] kent [verdachte] sinds 26 maart 2012. Op die dag heeft zijn eerste ontmoeting/contact met hem plaatsgevonden. Op dat moment hield [verdachte] zich verdacht op bij de internationale trein op station Den Haag Hollands Spoor. In de politiesystemen kwam [verdachte] op dat moment voor als zijnde zakkenroller. Hierna heeft de verbalisant [verdachte] op 1 november 2014 en op 24 januari 2015 aangehouden. Op 26 maart 2012 en 8 maart 2014 heeft hij [verdachte] staande gehouden. Tevens heeft hij [verdachte] tijdens ‘zakkenrollerij acties’ op 23 september 2012, 10 juli 2013, 16 juni 2014 en 9 oktober 2014 gezien. In totaal heeft de verbalisant viermaal contact met [verdachte] gehad en in totaal is [verdachte] hem acht keer opgevallen door zijn afwijkende gedrag/uiterlijke kenmerken. De verbalisant herkent [verdachte] aan zijn uiterlijke kenmerken, waaronder de duidelijke inhammen op zijn hoofd, en aan zijn manier van lopen/bewegen. Dit durft de verbalisant te stellen omdat hij [verdachte] al enkele jaren kent en volgt gedurende de zakkenrollerij acties. Op de camerabeelden die collega [verbalisant] hem op 24 januari 2015 toonde, zag hij duidelijk [verdachte] op beeld. Hij zag dat [verdachte] de diefstal tezamen met [medeverdachte] pleegde. Ook [medeverdachte] is voor de verbalisant een ambtshalve bekende zakkenroller. [14]
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het de verdachte is geweest die samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer heeft bestolen van zijn lederen aktentas met inhoud. Het hof overweegt in dit verband dat beide verdachten zijn herkend door verbalisant [verbalisant 2], een verbalisant die gespecialiseerd is in (de veel toegepaste trucs van) zakkenrollerij op de trein in het gebied van Zuid-West Nederland. Bovendien heeft de verbalisant op gedetailleerde wijze gerelateerd op basis waarvan hij tot de herkenning van de verdachten is gekomen. Op grond van deze herkenning kan naar ’s hofs oordeel worden vastgesteld dat [medeverdachte] de persoon is geweest die het slachtoffer op 16 december 2014 in de trein heeft afgeleid door op het raam van de wagon te tikken en dat de verdachte degene is geweest die gedurende voornoemde afleidingsmanoeuvre de lederen aktentas met inhoud heeft weggenomen. Door aldus te handelen hebben beide verdachten een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van de diefstal. Naar het oordeel van het hof kan het onder 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2016 gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan diefstal van een aktentas met daarin voor het slachtoffer waardevolle goederen. Dergelijke delicten brengen naast onrustgevoelens ook financiële schade voor de slachtoffers met zich mee. In dit geval is ook sprake van aanzienlijke schade doordat originele documenten verloren zijn gegaan, zoals het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2016 heeft verklaard. Daarnaast brengen feiten zoals het onderhavige bij de burgers in het algemeen gevoelens van onbehagen teweeg. De verdachte heeft kennelijk enkel en alleen gehandeld vanuit het oogpunt van eigen materieel gewin en heeft er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 september 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van in totaal € 10.115,37, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit de volgende posten:
 Lederen aktetas ad € 309,38
 Laptop en verzekering ad € 655,99
 Contact geld ad € 9.150,-
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van in totaal € 770,- materiële schade is geleden, bestaande uit een deel van de gevorderde kosten ter zake van de weggenomen aktetas en laptop en de aan die laptop verbonden verzekering. Gelet op de levensduur van deze goederen, komt het hof niet tot volledige vergoeding van de gevorderde bedragen. Voor de aktetas gaat het hof uit van een hoger bedrag aan afschrijving dan opgenomen in het bij het voegingsformulier gevoegde schade-onderbouwingsformulier. Het hof wijst de vordering ter zake van de weggenomen aktetas toe tot een bedrag van € 250,-. De vordering ter zake van de weggenomen laptop wijst het hof toe tot een bedrag van € 400,-, te vermeerderen met de kosten voor de afgesloten verzekering ad (afgerond) € 120,-, derhalve tot een totaalbedrag van € 520,-. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige, te weten de post contant geld, levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 770,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 770,00 (zevenhonderdzeventig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 770,00 (zevenhonderdzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. H. van den Heuvel en mr. S.A.J. van 't Hul,
in bijzijn van de griffier mr. S.N. Keuning.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 oktober 2016.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt
2.Proces-verbaal aangifte [benadeelde partij], p. 90
3.Proces-verbaal aangifte [benadeelde partij], p. 91
4.Bijlage goederen behorende bij het proces-verbaal aangifte [benadeelde partij], p. 92-93
5.Proces-verbaal aangifte [benadeelde partij], p. 90-91
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 66-69
7.Vordering verstrekking historische gegevens, p. 101-102
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 97
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 97
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 98
11.Proces-verbaal van bevindingen PL2600-2015070304-2, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2] op 3 december 2015
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 98
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 98-99
14.Proces-verbaal van bevindingen PL2600-2015070304-2, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2] op 3 december 2015