ECLI:NL:GHDHA:2016:3187

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
22-001521-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontucht met minderjarig stiefkind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1958, werd beschuldigd van meermalen ontucht met zijn minderjarige stiefkind, geboren in 1994. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, maar heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de verdachte als stiefvader een beschermende rol had moeten vervullen en dat hij zijn verantwoordelijkheden heeft veronachtzaamd. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor zowel materiële als immateriële schade. De uitspraak is gedaan in het kader van de bescherming van minderjarigen tegen seksuele misdragingen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001521-15
Parketnummer: 10-702381-13
Datum uitspraak: 19 oktober 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1958,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 oktober 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 1 augustus 2012 te Rozenburg (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [benadeelde partij], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het (telkens)(meermalen)
- brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van die [benadeelde partij] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde partij]; het bestaande dat geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hieruit:
- dat hij, verdachte, die [benadeelde partij] bij de keel heeft gepakt en/of
- dat hij, verdachte, heeft geduwd op de keel van die [benadeelde partij] en/of
- dat hij, verdachte, die [benadeelde partij] op het bed heeft gegooid/geduwd en/of
- dat hij, verdachte, zichzelf en/of die [benadeelde partij] heeft uitgekleed en/of
- dat hij, verdachte, de benen van die [benadeelde partij] in zijn nek heeft gelegd en/of
- dat hij, verdachte, een schaar en/of een mes heeft getoond aan en/of tegen de keel heeft gehouden van die [benadeelde partij] en/of
- dat hij, verdachte, voorbij is gegaan aan de (verbale en non-verbale) protesten van die [benadeelde partij] en/of
- dat er sprake was van uit feitelijke verhoudingen (te weten de relatie stiefvader - stiefdochter) en/of omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of (aldus) dat er sprake was van een afhankelijkheids- en/of machtsrelatie en/of
- dat er sprake was van een uit verdachtes leeftijd voortvloeiend psychisch en/of fysiek en/of geestelijk overwicht en/of
- dat hij, verdachte, (aldus) een voor die [benadeelde partij] dreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 1 augustus 2012 te Rozenburg (telkens) met zijn minderjarig stiefkind, te weten [benadeelde partij], geboren op [geboortejaar] 1994, ontucht heeft gepleegd, namelijk het (telkens) (meermalen)
- brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van die [benadeelde partij] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde partij].
- betasten van de (ontblote) borst(en) van die [benadeelde partij] en/of
- ( laten) betasten van zijn, verdachtes, penis en/of schaamstreek door die [benadeelde partij] en/of
- ( laten) aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde partij].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Het hof overweegt dat op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. In dit geval is de belangrijkste getuige de aangeefster.
Om tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde te komen dient de verklaring van de aangeefster voldoende steun te vinden in ander bewijsmateriaal. Voor die andere bronnen geldt dat die niet allemaal mogen zijn terug te voeren tot dezelfde bron, in dit geval (de verklaring van) de aangeefster.
In het dossier bevinden zich naast de verklaringen van de aangeefster verklaringen van een aantal getuigen, waaronder de vriend van de aangeefster en de stiefmoeder van de aangeefster. Naar het oordeel van het hof bieden deze verklaringen en de overige stukken in het dossier, in onderling verband en samenhang bezien, onvoldoende steun voor de verklaringen van de aangeefster om een bewezenverklaring ter zake van het onder 1 ten laste gelegde te kunnen dragen. Daar waar de verklaringen van de getuigen wel steun bieden aan de verklaringen van de aangeefster zijn deze enkel terug te voeren op dezelfde bron, te weten de aangeefster.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op
één of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 september 2009 tot en met 1 augustus 2012 te Rozenburg
(telkens
)met zijn minderjarig stiefkind, te weten [benadeelde partij], geboren op [geboortejaar] 1994, ontucht heeft gepleegd, namelijk het
(telkens
) (meermalen)
- brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van die [benadeelde partij] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde partij].
- betasten van de (ontblote) borst(en) van die [benadeelde partij]
en/of
- (laten) betasten van zijn, verdachtes, penis en/of schaamstreek door die [benadeelde partij] en/of
- (laten) aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde partij].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Overweging ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu het initiatief voor de ontuchtige handelingen niet van de verdachte, maar juist van de aangeefster uitging en de verdachte – naar zijn zeggen – de aangeefster ook steeds heeft aangesproken op haar gedrag.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar het oordeel van het hof kunnen niet alle tenlastegelegde ontuchtige handelingen bewezen worden verklaard, nu de verklaringen van de getuigen in het dossier ten aanzien van een aantal van die handelingen onvoldoende steun bieden voor de verklaring van de aangeefster.
Daarentegen heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij heel vaak de borsten van de aangeefster heeft betast. De verklaring van de aangeefster ten aanzien van het betasten van haar borsten wordt derhalve ondersteund door de verklaring van de verdachte en kan op dat onderdeel betrouwbaar worden geacht.
In de kern stelt de verdachte onder meer dat de aangeefster zelf bevorderde dat hij haar ontuchtig betastte doordat zij naakt bij hem op de bank kwam liggen. Het hof overweegt hierover als volgt.
Artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht strekt ertoe minderjarigen te beschermen tegen ontuchtige handelingen gepleegd door een persoon van wie zij in het bijzonder afhankelijk zijn. Daarbij gaat het om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Minderjarigen bevinden zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase, en moeten gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen niet of in onvoldoende mate in staat worden geacht zelf hun seksuele integriteit te bewaken en/of zelfstandig de (emotionele) gevolgen van seksueel contact in te schatten. Minderjarigen dienen zodoende niet alleen beschermd te worden tegen personen die op seksueel gebied misbruik van hen willen maken, maar dienen ook beschermd te worden tegen zichzelf. Dit geldt te meer indien dit seksueel contact plaatsvindt met een (veel oudere) volwassene tot wie de minderjarige in een afhankelijkheidsrelatie staat.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte, als stiefvader, niet ter verontschuldiging van zijn gedrag erop kan wijzen dat het initiatief tot de ontuchtige handelingen in een aantal gevallen van de aangeefster is uitgegaan. Hij had de aangeefster moeten beschermen tegen zichzelf en had zich derhalve actiever dan hij heeft gedaan moeten distantiëren van seksuele initiatieven van de aangeefster jegens de verdachte. De verdachte had, na de eerste keer, moeten voorkomen dat hij in een situatie werd gebracht waarin het betasten van de (ontblote) borsten van de aangeefster mogelijk was. Dit is niet gebeurd. Het hof is gelet hierop van oordeel dat het betasten van de borsten, ook als het initiatief daartoe uitging van de aangeefster, als ontucht in de zin van artikel 249 Wetboek van Strafrecht moet worden aangemerkt.
Het hof acht dan ook het onder 2 ten laste gelegde bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de verplichting om mee te werken aan psychodiagnostisch onderzoek.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontucht met zijn minderjarige stiefkind. De verdachte had moeten voorkomen dat hij in een situatie terecht kwam waarin de seksuele handelingen mogelijk waren. De verdachte heeft zijn verantwoordelijkheden als stiefvader hiermee veronachtzaamd en het slachtoffer in haar persoonlijke en lichamelijke integriteit geschaad. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke misdrijven – soms pas jaren later – langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden.
Het hof heeft acht geslagen op een brief van de behandelaar van de verdachte van Het Dok, d.d. 3 oktober 2016, waaruit blijkt dat de verdachte in 2012 begonnen is met een behandeling. Eerst heeft hij een individueel traject om hem te motiveren voor de behandeling afgerond. Vervolgens heeft de verdachte gewerkt aan zijn traumatische ervaringen uit het verleden, waaronder die als gevolg van zijn diensttijd in Libanon. Voorts heeft de verdachte deelgenomen aan een therapiegroep seksuele delictplegers (TSD) waarbij er sprake was van een toenemend inzicht in zijn gedrag. Tevens blijkt uit de brief dat de verdachte nog bezig is met een agressie-regulatie-training (AR op Maat), wat hem tot nu toe meer controle heeft gegeven. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bovendien verklaard dat hij nog (verder) behandeld zal worden voor zijn Libanon-verleden.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met hetgeen hiervoor ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht. Gelet op deze persoonlijke omstandigheden acht het hof het niet opportuun dat de verdachte zal worden gedetineerd. Wel zal het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om te bevorderen dat de verdachte zich zal houden aan de aan hem op te leggen bijzondere voorwaarden, alsmede om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof is daarnaast van oordeel dat een taakstraf van de maximale omvang aan de verdachte dient te worden opgelegd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 september 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet recentelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.536,55.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet voldoende gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 36,55 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van onder meer het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vrijspraak ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit in aanmerking nemende leent de vordering zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag. Anders dan de rechtbank zal het hof bepalen dat deze rente gaat lopen vanaf het einde van de periode waarin de bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden, te weten 1 augustus 2012, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 536,55 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich moet melden bij Reclassering Nederland Regio Rotterdam, Marconistraat 2, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 dat de veroordeelde verplicht wordt om zich te (blijven) laten behandelen bij de forensisch psychiatrische polikliniek Het Dok of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 536,55 (vijfhonderdzesendertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 36,55 (zesendertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 536,55 (vijfhonderdzesendertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 36,55 (zesendertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul, mr. Th.W.H.E. Schmitz en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 oktober 2016.
Mr. Th.W.H.E. Schmitz is buiten staat dit arrest te ondertekenen.