ECLI:NL:GHDHA:2016:3192

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
22-004680-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep wegens termijnoverschrijding

Op 13 januari 2016 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1976 in Suriname, was niet verschenen op de zitting. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot hechtenis van 14 dagen, met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 6 maanden. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke ontzegging van 4 maanden gevorderd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 september 2015 op de hoogte was van het vonnis waarvan beroep, omdat dit hem op die datum in persoon was betekend. De verdachte heeft op 16 oktober 2015 hoger beroep ingesteld, maar dit was niet tijdig, aangezien het hoger beroep niet binnen de wettelijke termijn van 14 dagen na de betekening was ingediend. De advocaat-generaal betoogde dat de intentie om hoger beroep in te stellen blijkt uit een brief die binnen de appeltermijn door de CVOM was ontvangen, maar het hof oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

Het hof concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep, omdat hij geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die de termijnoverschrijding zouden rechtvaardigen. De beslissing werd terstond na sluiting van het onderzoek bekendgemaakt.

Uitspraak

Parketnummers: 96-271546-14 en 96-186859-12 (TUL)

Gerechtshof Den Haag

enkelvoudige kamer voor strafzaken

Proces-verbaal

van de op 13 januari 2016 in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof.
Tegenwoordig zijn:
mr. R.M. Bouritius, voorzitter,
en mr. T.E.J. Bruinen, griffier.
Voorts is aanwezig mr. B.M. van Heemst, advocaat-generaal.
De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte, gedagvaard als:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1976 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 december 2015, betreffende de verdachte;
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek.
De advocaat-generaal voert h nhj ierna het woord en draagt de vordering voor.
De advocaat-generaal vordert vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot hechtenis voor de duur van 14 dagen,
met een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Voorts vordert de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden, waartoe de verdachte bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam op 25 februari 2013 onder parketnummer 96-186859-12 is veroordeeld.
De voorzitter stelt aan de orde dat het vonnis in eerste aanleg blijkens een afschrift van een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee op 25 september 2015 in persoon aan de verdachte is betekend onder mededeling dat en op welke wijze tegen deze uitspraak ter griffie van het betrokken gerecht hoger beroep kan worden ingesteld. Bij de stukken bevindt zich voorts een akte rechtsmiddel d.d. 16 oktober 2015 van de rechtbank Den Haag inhoudende dat de verdachte op die datum in persoon ter griffie hoger beroep tegen het vonnis heeft ingesteld. Bij de stukken bevindt zich voorts een op 14 oktober 2015 ter griffie van de rechtbank Den Haag ingekomen brief van de CVOM d.d. 9 oktober 2015, waarbij gevoegd een op 8 oktober 2015 bij de CVOM ingekomen brief van verdachte, geadresseerd aan het arrondissementsparket Utrecht en gedateerd 5 oktober 2015, inhoudende dat de verdachte door deze brief tegen die uitspraak in hoger beroep wenst te gaan.
De voorzitter deelt mee dat het op grond van bovenstaande gegevens de vraag is of het hoger beroep tijdig en op de juiste wijze is ingesteld.
De advocaat-generaal betoogt -zakelijk weergegeven- dat de bedoeling om hoger beroep in te stellen blijkt uit de binnen de appeltermijn door de CVOM ontvangen brief en dat de verdachte in het hoger beroep kan worden ontvangen nu de CVOM een instantie van het OM is.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.

Aantekening mondeling arrest

als bedoeld in artikel 425, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 13 april 2015, gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van heden.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte was op 25 september 2015 bekend met het vonnis waarvan beroep omdat het vonnis hem op die dag in persoon is uitgereikt.
Uit de akte rechtsmiddel volgt dat het hoger beroep niet binnen 14 dagen na 25 september 2015 en derhalve te laat is ingesteld.
Voor zover -in weerwil van de waarborgen waarmee de procedure tot aanwending van een rechtsmiddel door persoonlijke verschijning ter griffie is omgeven- uit het ontbreken op de akte rechtsmiddel van de handtekening van de comparant niet moet worden aangenomen dat een rechtsmiddel in het geheel niet is ingesteld, doch, integendeel, dat dit rechtsmiddel is aangewend anders dan door verdachte in persoon ter griffie, overweegt het hof als volgt.
De brief waaruit de wens om rechtsmiddel aan te wenden dan zou moeten worden afgeleid heeft de griffie op 14 oktober 2015 en derhalve eveneens na het verstrijken van de termijn voor hoger beroep bereikt.
De vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, nu deze kennelijk het gevolg is van een zodanige wijze van toezending door de CVOM dat de op 9 oktober 2015 gedateerde brief van de CVOM er 6 dagen over heeft gedaan om de griffie van de rechtbank Den Haag te bereiken beantwoordt het hof ontkennend. Verdachte heeft immers geen bijzondere omstandigheden aangevoerd noch bevat het dossier enige aanwijzing voor het bestaan daarvan, op grond waarvan van de verdachte niet kon worden gevergd om op de rechtens geldende en krachtens gevestigde jurisprudentie strikt te handhaven wijze rechtsmiddel in te stellen. De verdachte draagt om die reden het risico van het falen van het door hem zonder noodzaak gekozen medium.
De verdachte dient derhalve in het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.