Afwikkeling huwelijksvoorwaarden
8. Het hof stelt vast dat partijen zijn gehuwd onder het maken van huwelijksvoorwaarden, waarbij iedere gemeenschap van goederen is uitgesloten en partijen een verrekenbeding zijn overeengekomen. In de huwelijksvoorwaarden van partijen is onder meer het volgende opgenomen:
“
Artikel 1
Tussen de echtgenoten zal geen gemeenschap van goederen, welke ook, bestaan.
[...]
Artikel 5
Hetgeen van de totale inkomsten van beide echtgenoten na aftrek van de uitgaven, bedoeld in artikel 3, in enig kalenderjaar resteert, zal aan ieder van de echtgenoten voor de helft toekomen en ter vrije beschikking staan.
Artikel 12
Bij beëindiging van het huwelijk door welke oorzaak ook, almede bij scheiding van tafel en bed, heeft diegene der echtgenoten wiens vermogen een lagere waarde heeft dan dat van de andere echtgenoot het recht te vorderen dat die echtgenoot hem of haar een zodanig geldbedrag betaalt dat de waarde van de vermogens gelijk wordt.
[...]
Artikel 13
De vaststelling en de waardebepaling van de vermogens, casu quo vermogensbestanddelen, geschiedt in onderling overleg, danwel bij gebreke van overeenstemming op de wijze als is voorgeschreven voor een boedelscheiding waarbij minderjarigen zijn betrokken.
De echtgenoten zijn verplicht elkaar inzage te geven in hun vermogensbescheiden.”
9. Als onweersproken staat vast dat partijen tijdens het huwelijk geen uitvoering hebben gegeven aan de periodieke verrekening.
10. Op grond van artikel 12 van de huwelijksvoorwaarden dienen partijen bij het beëindigen van het huwelijk een vermogensbeschrijving te maken. De echtgenoot wiens vermogen een lagere waarde heeft dan de ander heeft een vordering op die echtgenoot. Nu beide echtgenoten op grond van artikel 12 aanvoeren een vordering op de andere echtgenoot te hebben, ligt het op de weg van beide echtgenoten om aan te geven wat de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen is en hoeveel zijn/haar verrekenvordering bedraagt. Daartoe dient een vermogensbeschrijving waarop de artikelen 671 tot en met 676 en 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing zijn (artikel 1:143, tweede lid, BW). Beide partijen hebben nagelaten een dergelijke vermogensbeschrijving over te leggen. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek van beide partijen ter zake de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden in hoger beroep te worden afgewezen. De bestreden beschikking zal in zoverre worden vernietigd. Zoals ook ter terechtzitting medegedeeld, dienen partijen vervolgens beiden op grond van hun huwelijksvoorwaarden over te gaan tot opstelling van een vermogensbeschrijving, met inachtneming van het navolgende.
11. De rechtsvraag die voor ligt is of de sieraden van de vrouw tot het te verrekenen vermogen behoren.
12. Het hof begrijpt uit de stelling van de man dat de sieraden die in zijn visie een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen tot het te verrekenen vermogen behoren.
13. Het hof begrijpt uit het betoog van de vrouw dat zij met de man is overeengekomen dat de waarde van de sieraden niet tot het te verrekenen vermogen behoort. Het hof verwijst in dezen naar punt 16 van het verweerschrift van de vrouw. Deze stelling van de vrouw heeft de man betwist. Nu de vrouw geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat de waarde niet zou worden verrekend gaat het hof uit van hetgeen partijen bij huwelijksvoorwaarden met elkaar zijn overeengekomen.
14. Het hof overweegt als volgt. In artikel 8, tweede lid, van de huwelijksvoorwaarden is het volgende opgenomen: “
Ieder der echtgenoten is eigenaar van de kleding en de te dragen sieraden, welke bij hem of haar in gebruik zijn of tot zodanig gebruik zijn bestemd, almede van die rechten aan toonder of niet-registergoederen, welke dienen of bestemd zijn voor de uitoefening van het door de betreffende echtgenoot uitgeoefende beroep of bedrijf, zonder enige verrekening of enig onderzoek wanneer, door wie of op welke wijze zij zijn verkregen.”
15. De uitleg van de huwelijksvoorwaarden dient te geschieden aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Deze maatstaf brengt mee dat ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. Hoge Raad 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, NJ 2013/214 (Lundiform/Mexx) en Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3303). 16. Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat artikel 8 van de huwelijksvoorwaarden enkel zou zien op eenvoudige sieraden van geringe waarde die de vrouw gewoon was in het dagelijks leven te dragen. Aan de zinsnede “
te dragen sieraden” in artikel 8 van de huwelijksvoorwaarden kan redelijkerwijs geen andere betekenis worden toegekend dan sieraden die gedragen kunnen worden. Redelijkerwijs valt niet in te zien waarom de zinsnede enkel zou zien op sieraden die de vrouw dagelijks draagt. Dit heeft tot gevolg dat de sieraden van de vrouw niet tot het te verrekenen vermogen behoren. Taxatie van de sieraden kan derhalve achterwege blijven.
17. Tussen partijen is in geschil de verdeling van de voormalige echtelijke woning. Het hof overweegt als volgt. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 7 overwogen, berust het juridisch eigendom van de echtelijke woning bij de vader van de man. Het hof heeft niet kunnen vaststellen bij wie het economisch eigendom van de echtelijke woning berust en partijen hebben desgevraagd daarover geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Het hof zal derhalve de vorderingen van partijen ten aanzien van de echtelijke woning afwijzen.
18. Uit de gewisselde stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat beide partijen ieder voor 50 % aandeelhouder is in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [onderneming] Vijftig procent van de aandelen behoort dus tot het vermogen van de man, vijftig procent van de aandelen behoort tot het vermogen van de vrouw. In het kader van artikel 12 van de huwelijksvoorwaarden dient de waarde van de aandelen in de vermogensbeschrijving van beide echtgenoten te worden meegenomen.
Het is niet aan het hof in het kader van een familierechtelijke procedure de overdracht van de aandelen van de vrouw aan de man te bewerkstelligen, nu in artikel 8 en 9 van de statuten van de B.V. een uit boek 2 BW voortvloeiende regeling voor vervreemding van aandelen is opgenomen.
Rekening courant schuld aan de BV
19. De man stelt dat partijen ieder voor de helft gehouden zijn de rekening courant schuld te dragen. Tussen partijen staat vast dat de rekening courant schuld is ontstaan door tijdens het huwelijk verrichte geldopnames ter financiering van de gezamenlijke huishouding. De man stelt dat voor vaststelling van de hoogte van de schuld als peildatum 31 december 2014 dient te gelden, nu beide partijen in 2014 nog geprofiteerd hebben van het geld op de en/of rekening die partijen in privé aanhielden, welke privérekening werd gevoed vanuit de rekening courant bij de BV.
20. De vrouw stelt dat partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt over de datum voor verrekening van de rekening courant schuld, te weten 31 december 2013, en dat dit correct in de bestreden beschikking is opgenomen. Subsidiair verzoekt de vrouw als peildatum de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 13 februari 2014, te hanteren.
21. Het hof overweegt als volgt. De rekening courant schuld aan de B.V. dient door de echtgenoot die de schuld is aangegaan in zijn/haar vermogensopstelling te worden opgenomen. Op grond van de overgelegde stukken kan het hof niet vaststellen welke echtgenoot de schuld is aangegaan. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en de verzoeken van beide partijen ten aanzien van de rekening courant schuld afwijzen.
22. De man stelt dat de polis bij ASR betrokken dient te worden bij de afwikkeling ex artikel 12 van de huwelijksvoorwaarden, in die zin dat de polis afgekocht dient te worden en elk van partijen gerechtigd is tot de helft van de afkoopwaarde.
23. De vrouw verweert zich daartegen en stelt dat zij geen recht op bijzonder nabestaandenpensioen heeft en dat zij het reeds daarom redelijk en billijk acht dat zij de polis (onder verrekening van de helft van de waarde) krijgt toebedeeld en voor eigen rekening mag voortzetten.
24. Het hof overweegt als volgt. De polis bij ASR behoort toe aan die echtgenoot die de polis heeft afgesloten. Toedeling van de polis is op grond van de huwelijksvoorwaarden niet mogelijk. Die echtgenoot aan wie de polis toebehoort, dient de polis op te nemen in zijn/haar vermogensopstelling.
Saldi bank- en spaarrekeningen, rekening en verantwoording en benadeling
25. De man betwist dat hij heeft ingestemd met 17 december 2014 als peildatum voor de waardering van de bank- en spaarrekeningen, het hof begrijpt dat de man daarmee bedoelt dat het gaat om de omvang van de saldi.
26. Voor zover hij daarmee wel zou hebben ingestemd, was sprake van verschillende wilsgebreken, zodat sprake is van een vernietigbare afspraak. De man stelt dat als peildatum voor het verrekenen van de bank- en spaarrekeningen de datum van het feitelijk uiteengaan, te weten 10 maart 2012, dient te gelden. Vanaf dat moment ontbrak immers wederzijds alle controle op het verloop van het saldo en de aard van de daaruit betaalde uitgaven van de andere partij.
27. Pas na afloop van de zitting in eerste aanleg heeft de vrouw stukken overgelegd waaruit genoegzaam kan worden opgemaakt dat de vrouw de man in de periode tussen 10 maart 2012 en 17 december 2014 willens en wetens benadeeld heeft door onttrekking van € 130.609,- aan het zicht van de man, zodat ook om die reden de man niet gehouden kan worden aan een (door de man betwiste) afspraak ter zitting.
28. Indien het hof de man niet volgt in dit standpunt, stelt de man dat de vrouw – mede op grond van artikel 13 van de huwelijksvoorwaarden – inzicht dient te verschaffen in het verloop van de bank- en spaarrekeningen en dat indien daaruit blijkt dat de vrouw opzettelijk bestanddelen van het tot het te verrekenen vermogen heeft verzwegen, daaraan de sanctie ex artikel 1:135, derde lid, BW dient te worden verbonden.
29. De man betwist dat hij gedurende het huwelijk zwarte inkomsten genereerde en alle door de vrouw dienaangaande geponeerde stellingen. De man heeft eenmalig, in 2012, zwart inkomen verkregen, en wel een bedrag dat opliep tot € 32.000,-. Dit bedrag is gestort op een bankrekening in Zwitserland en aangewend voor de studiekosten van de zoon van partijen in Amerika. De man stelt dat de vrouw bekend was met deze feiten en het feit dat de rekening in Zwitserland op 9 december 2014 is opgeheven. De man heeft bij de opheffing het resterende saldo ter hoogte van € 23,11 contant ontvangen.
30. De vrouw stelt dat ter zitting, ten overstaan van drie rechters en in aanwezigheid van de advocaten van beide partijen, zonder enige vorm van dwang of pressie afspraken zijn gemaakt over de datum waarop de saldi van de bank- en spaarrekeningen in de verdeling zouden worden betrokken.
31. Partijen hebben gehandeld op basis van wederzijds bekende correcte gegevens en uitgangspunten en zij hebben de rechtbank gevraagd een en ander in de beschikking op te nemen. Er was geen sprake van een wilsgebrek aan de zijde van de man, en als dit anders zou zijn, zou dat worden opgeheven door de aanwezigheid van zijn advocaat en was het bestaan van een wilsgebrek voor de vrouw niet kenbaar.
32. De vrouw betwist voorts dat sprake is van bedrog of van dwaling en zij wijst erop dat de man alle uitgaven en saldibewegingen steeds heeft kunnen controleren omdat hij toegang had tot internetbankieren.
33. De afname van het vermogen van partijen is te verklaren door het voortgezette hoge uitgavenpatroon in samenhang met het wegvallen van de zwarte inkomsten die de man gedurende het huwelijk genereerde en het feit dat de man ineens kosten aanmerkte als privé, die voordien als zakelijke kosten werden voldaan door de BV. De vrouw stelt dat zij reeds voldoende inzage heeft gegeven in alle door haar gemaakte kosten en de saldi van de te verdelen bankrekeningen. De vrouw verzoekt het hof derhalve de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van de peildatum voor de waardering van de bank- en spaarrekeningen en de grief van de man af te wijzen.
34. De vrouw stelt in incidenteel hoger beroep dat de man beschikt over een bankrekening in Zwitserland en dat hij heeft verzuimd inzage te geven in het saldoverloop van deze rekening vanaf het moment dat partijen niet meer samenleefden (maart 2012). De vrouw verzoekt het hof derhalve te bepalen dat de man alsnog overzichten dient over te leggen over de periode vanaf maart 2012. Indien daaruit zou blijken dat die rekening een saldo heeft (gehad) dat niet direct of indirect terecht is gekomen op een van de rekeningen die de man blijkens de processtukken in eerste aanleg heeft opgevoerd, verzoekt de vrouw het hof te bepalen dat de man ten aanzien van dat saldo de daaraan verbonden sanctie van artikel 1:135, derde lid, BW verbeurt.
35. Subsidiair verzoekt de vrouw als peildatum de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 13 februari 2014, te hanteren, met dien verstande dat tevens bepaald wordt dat een volledige verrekening dient plaats te vinden van de gezamenlijke eigenaarslasten ter zake van de echtelijke woning, de hypotheken en levensverzekeringen, alsmede de kosten van studie van de oudste zoon, die op of na die datum ten laste van de bewuste rekeningen zijn voldaan. Tevens dienen verrekend te worden alle overige kosten indien en voor zover deze verband houden met overeenkomsten aangegaan door de man en/of op zijn naam gefactureerd.
36. Het hof overweegt als volgt.
37. Geschilpunt tussen partijen is of partijen met betrekking tot de omvang van de banksaldi een andere datum zijn overeengekomen dan voortvloeit uit artikel 12 van de huwelijksvoorwaarden. Uit de bestreden beschikking volgt dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat voor de omvang van de banksaldi uitgegaan moet worden van 17 december 2014. De man wenst uit te gaan van een peildatum in 2012, de datum dat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan, hetgeen door de vrouw wordt bestreden nu in haar visie partijen overeenstemming hebben bereikt inzake een afwijkende peildatum, namelijk 17 december 2014. Uit de door de griffier van de rechtbank opgemaakte zittingsaantekeningen volgt dat partijen de datum van 17 december 2014 met elkaar zijn overeengekomen. Gezien de stelling van de vrouw alsmede de zittingsaantekeningen is het hof van oordeel dat vaststaat dat partijen ter zake de peildatum voor de banksaldi zijn afgeweken van de huwelijksvoorwaarden, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 20 augustus 2015.
38. Ter zake de rekening en verantwoording is het hof van oordeel dat partijen met betrekking tot het beheer van hun vermogen op basis van de overeenkomst van huwelijksvoorwaarden niet gehouden zijn tot het afleggen van rekening en verantwoording met betrekking tot het door hen gevoerde beheer over hun eigen vermogen. Relevant is slechts het vermogen dat aanwezig is op de peildatum en met betrekking tot de banksaldi is dat 17 december 2014.
39. De man stelt dat de vrouw hem heeft benadeeld met betrekking tot onttrekkingen in de periode van 10 maart 2012 tot 17 december 2014 voor een bedrag van € 130.609,-. De vrouw heeft deze stelling van de man weersproken en zij heeft aangegeven waarom de bedragen zijn onttrokken.
40. Het hof overweegt als volgt. Het hof kan niet vaststellen of de vrouw gelden van de bankrekening van de man heeft onttrokken. In goederenrechtelijke zin behoren de banksaldi die op naam staan van de man toe aan de man en de banksaldi die op naam staan van de vrouw behoren toe aan de vrouw. Wanneer er sprake is van een gemeenschappelijke bankrekening bestaat het vermoeden dat het saldo gemeenschappelijk is. Indien de vrouw zonder recht of titel gelden heeft onttrokken die behoren tot het vermogen van de man, dan heeft de man in beginsel een vergoedingsrecht jegens de vrouw. Indien de vrouw saldi van haar eigen bankrekening heeft opgenomen, dan was zij hiertoe bestuursbevoegd. Het vorenstaande geldt eveneens voor saldi die op een gemeenschappelijke rekening staan. Of de vrouw zonder recht of titel een bedrag van € 130.609,- heeft onttrokken, kan het hof derhalve niet vaststellen.
Wijze van afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden
41. De man stelt dat uit artikel 13 van de huwelijksvoorwaarden voortvloeit dat – nu partijen geen overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden – de vaststelling en de waardebepaling van de vermogens c.q. vermogensbestanddelen bij notariële akte dient te geschieden. De man stelt dat deze bepaling onverlet laat dat de waardering van de aandelen in de B.V. en van de woning door daartoe aangewezen deskundigen zal dienen te geschieden. De kosten van zowel de deskundigen als de notaris zullen door partijen bij helfte gedragen dienen te worden.
42. De vrouw stelt dat de man in eerste aanleg heeft verzocht de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden integraal door de rechtbank te laten geschieden, met welk verzoek de vrouw akkoord is gegaan door intrekking van haar verzoek de afrekening en boedelscheiding te bevelen ten overstaan van een door de rechtbank te benoemen notaris en onzijdig persoon. De vrouw stelt dat de grief van de man dient te worden verworpen, nu hij in eerste aanleg de afwikkeling heeft gekregen waar hij om heeft verzocht.
43. Het hof overweegt als volgt. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen, dient eerst een boedelbeschrijving te worden opgesteld om überhaupt te kunnen vaststellen of er een te verrekenen vermogen is. In artikel 13 van de huwelijksvoorwaarden zijn partijen het navolgende met elkaar overeengekomen: “
De vaststelling en de waardebepaling van de vermogens, casu quo vermogensbestanddelen, geschiedt in onderling overleg, danwel bij gebreke van overeenstemming op de wijze als is voorgeschreven voor een boedelscheiding waarbij minderjarigen zijn betrokken.
De echtgenoten zijn verplicht elkaar inzage te geven in hun vermogensbescheiden.”
Gezien het feit dat tussen partijen geen overeenstemming bestaat omtrent de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden dient zulks thans te geschieden conform artikel 13.
Afwikkeling huwelijksvoorwaarden en wettelijke rente
44. De man verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden een door het hof vast te stellen bedrag aan de man zal dienen te voldoen binnen twee weken na de in dezen te wijzen beschikking, alsmede dat de vrouw verplicht is daarover vanaf dat moment tot de dag van algehele voldoening aan de man de wettelijke rente te betalen.
45. De vrouw stelt dat het verzoek van de man prematuur en weinig zinvol is, nu de man eraan voorbij gaat dat de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden meer omvat dan de betalingen door de vrouw waar hij thans om verzoekt en de man ingevolge de verdeling van de eenvoudige gemeenschap per saldo juist een bedrag aan de vrouw dient te betalen. Daarnaast heeft de vrouw een forse vordering op de man ter zake de aandelen. Voorts is de vordering nog niet kenbaar of opeisbaar en is nog niemand in gebreke gesteld. De grief en verzoeken van de man dienen dan ook te worden afgewezen. Mocht het hof desondanks een uitspraak over de wettelijke rente doen, dan verzoekt de vrouw (in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep) de verplichting tot betaling daarvan niet enkel aan haar, maar ook aan de man op te leggen.
46. Het hof overweegt als volgt. Het hof beschikt niet over vermogensopstellingen van partijen, zodat het hof niet kan vaststellen of het vermogen van één der echtgenoten een lagere waarde heeft dan dat van de andere echtgenoot, op grond waarvan de ene echtgenoot conform artikel 12 van de huwelijksvoorwaarden het recht zou hebben te vorderen dat die echtgenoot hem of haar een zodanig geldbedrag betaalt dat de waarde van de vermogens gelijk wordt. Het hof zal het verzoek van de man tot vaststelling van een door de vrouw aan hem te betalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente, derhalve afwijzen.