ECLI:NL:GHDHA:2016:3529

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
22-004795-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake bedreiging met zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1949, werd beschuldigd van het bedreigen van zijn levensgezel met zware mishandeling tijdens een ruzie op 30 juli 2015 in Rijswijk. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn levensgezel heeft bedreigd met een broodmes en heeft geprobeerd haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar keel dicht te knijpen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar dat zijn handelen wel als poging tot zware mishandeling kan worden gekwalificeerd. Het hof heeft het onder 1 bewezen verklaarde niet strafbaar verklaard op grond van noodweer(exces) en heeft de verdachte van alle rechtsvervolging ter zake ontslagen. Voor het onder 2 bewezen verklaarde, de bedreiging met zware mishandeling, is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 25 uren, met een vervangende hechtenis van 12 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aard van het feit.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004795-15
Parketnummer: 09-827159-15
Datum uitspraak: 8 november 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1949,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 25 oktober 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de politierechter het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 30 juli 2015 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- ( met beide handen) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of
- die [slachtoffer] naar de grond heeft gewerkt en/of
- die [slachtoffer] aan haar haar heeft getrokken en/of aan haar haar over de grond heeft gesleurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op of omstreeks 30 juli 2015 te Rijswijk [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een broodmes in een bovenhandse greep genomen en/of aan die [slachtoffer] getoond en (vervolgens) tegen die [slachtoffer] gezegd "en nu moet je oprotten";
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks30 juli 2015 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
-
(met beide handen
)de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen
en/of
- die [slachtoffer] naar de grond heeft gewerkt en/of
- die [slachtoffer] aan haar haar heeft getrokken en/of aan haar haar over de grond heeft gesleurdterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2:
hij op
of omstreeks30 juli 2015 te Rijswijk [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, althansmet zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een broodmes in een bovenhandse greep genomen en
/ofaan die [slachtoffer] getoond en (vervolgens) tegen die [slachtoffer] gezegd "en nu moet je oprotten".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
De verdachte heeft, voor zover hier van belang, verklaard dat op 30 juli 2015 op zijn bed in zijn woning aan de [adres] te Rijswijk tussen hem en [slachtoffer], zijn levensgezel, een worsteling gaande was. Met het oog op beëindiging van de worsteling heeft hij met beide handen de keel van aangeefster dichtgeknepen met de bedoeling haar energie weg te nemen, opdat zij rustig zou worden. De verdachte heeft evenwel ontkend dat hij opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangeefster.
Aangeefster heeft verklaard dat zij tijdens de worsteling op haar rug lag en dat de verdachte op haar zat. Hij hing over haar heen met zijn beide benen langs haar lichaam, aldus aangeefster. Toen heeft hij met beide handen haar keel dichtgeknepen. Op een gegeven moment raakte zij daardoor in ademnood.
Uit beide verklaringen zoals weergegeven valt in onderling verband en samenhang beschouwd op te maken dat de verdachte de aangeefster de keel heeft dichtgeknepen teneinde haar door beïnvloeding van haar lichamelijk functioneren tot rust te brengen en dit lang genoeg heeft gedaan om aangeefster in ademnood te brengen.
Het hof neemt als feit van algemene bekendheid in aanmerking dat de menselijke hersenen voortdurende zuurstoftoevoer nodig hebben, bij gebreke waarvan blijvende, als zwaar lichamelijk letsel aan te merken beschadiging kan ontstaan.
Derhalve is het hof van oordeel dat deze tot het stadium van ademnood bij de aangeefster volgehouden gedraging van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm ervan dient te worden aangemerkt als zo zeer gericht op het intreden van zwaar lichamelijk letsel dat het - in aanmerking genomen de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht - niet anders kan zijn dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Contra-indicaties voor deze conclusie zijn tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet naar voren gekomen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en strafbaarheid van de verdachte
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met zware mishandeling.

Beroep op noodweer(exces) met betrekking tot het onder 1 bewezen verklaarde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn pleitnota bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een beroep op noodweer(exces) toekomt en dat hij mitsdien behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte was op bezoek bij aangeefster in haar woning aan de [adres] te Rijswijk. Na een woordenwisseling met aangeefster is de verdachte naar zijn woning aan de [adres] te Rijswijk gegaan omdat hij zich niet lekker voelde. Daar is hij op de bovenste etage van zijn woning op bed gaan liggen. Aangeefster is korte tijd daarna naar de woning van de verdachte gegaan om met hem te praten. De verdachte is naar de deur gelopen en hij heeft aangeefster binnengelaten, nadat zij tegen de deur had geschopt. Vervolgens is hij weer op bed gaan liggen. Aangeefster is vervolgens op de verdachte gaan zitten. Zij was volgens de verdachte ‘goed dronken’. In de daarna ontstane worsteling heeft de benevelde en daardoor voor verdachte onberekenbare aangeefster de verdachte – die zich naar aangeefster wist fysiek niet goed voelde - geslagen, gekrabd en getrapt/geschopt terwijl zij laarzen droeg.
De verdachte is er tijdens de worsteling in geslaagd onder de op hem liggende aangeefster uit te komen en op aangeefsters lichaam te gaan zitten met zijn benen langs aangeefsters lichaam. Hij heeft vervolgens ter verdediging tegen het door aangeefster gepleegde geweld en ter beëindiging van de worsteling de armen van aangeefster beetgepakt. Desondanks bleef aangeefster de verdachte met geschoeide voet schoppen/trappen.
Daarop heeft de verdachte met beide handen de keel van aangeefster dichtgeknepen met de bedoeling haar energie weg te nemen, opdat zij rustig zou worden en het door haar gepleegde geweld zou stoppen, aldus de verdachte.
Naar het oordeel van het hof is het handelen van de verdachte - het met beide handen de keel van aangeefster dichtknijpen – onder de gegeven omstandigheden - waarvoor het hof te rade gaat bij de op basis van hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen in essentie niet weerlegbare verklaring van de verdachte - aan te merken als geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr.
Het handelen van de verdachte als verdedigingsmiddel staat naar het oordeel van het hof niet in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat de verdachte in de slaapkamer van zijn eigen woning is aangevallen door de op dat moment benevelde en daardoor onberekenbare aangeefster die wist dat de verdachte zich fysiek niet goed voelde. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de verdachte reeds had geprobeerd aangeefster te doen ophouden met hem te slaan, schoppen en krabben door op haar lichaam te gaan zitten en haar armen beet te pakken, hetgeen niet kon verhinderen dat zij de verdachte bleef schoppen/trappen.
Onder deze omstandigheden kon van de verdachte niet worden gevergd dat hij zich aan de (verdere) aanranding door aangeefster zou onttrekken, nu zulks geen reëel alternatief was.
Derhalve zal het hof het onder 1 bewezen verklaarde niet strafbaar verklaren en de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging ontslaan.
Het onder 2 bewezenverklaarde is strafbaar en de verdachte is strafbaar ter zake, nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde of de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zijn (toenmalige) levensgezel tijdens een ruzie in verdachtes woning op de in de bewezenverklaring omschreven wijze bedreigd met zware mishandeling. Hierdoor heeft de verdachte het slachtoffer angst aangejaagd. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de bedreiging plaats vond in de eigen woning van de verdachte terwijl aangeefster zich kort tevoren onder invloed van drank agressief jegens de verdachte had gedragen. Het Hof overweegt daarbij tevens dat verdachte en aangeefster een en ander - volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep - hebben uitgepraat en dat zij elkaar nog dagelijks zien. Aangeefster zou niet meer drinken, althans daaraan werken.
Het hof heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 oktober 2016, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat uit oogpunt van speciale preventie een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
kwalificeert het onder 1 bewezen verklaarde als voormeld, verklaart het onder 1 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging;
kwalificeert het onder 2 bewezen verklaarde als voormeld, verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar te dier zake;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
25 (vijfentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis;
bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. R.F. de Knoop en mr. W.F. Groos, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 november 2016.
mr. W.F. Groos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.