ECLI:NL:GHDHA:2016:3536

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
22-001581-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam inzake opzetheling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte was veroordeeld voor opzetheling. De verdachte, geboren in 1999, was beschuldigd van het verwerven van gestolen goederen, in dit geval een hoeveelheid gouden sieraden, in de periode van 1 april tot en met 14 juni 2013 te Rotterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, wat bijdraagt aan de lucratieve aard van diefstallen en inbraken en een afzetmarkt voor gestolen goederen in stand houdt.

Het hof heeft de eerdere veroordeling van de kinderrechter bevestigd, maar de opgelegde straf aangepast. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een positief rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, waaruit bleek dat de verdachte een leerstraf positief had afgerond. Het hof oordeelde dat de opgelegde taakstraf een passende reactie was op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de artikelen 63, 77a, 77g, 77m en 77n van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen en de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001581-14
Parketnummer: 10-702393-13
Datum uitspraak: 2 juni 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 4 april 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorplaats] op [geboortejaar] 1999,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 juni 2016. De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden met gesloten deuren.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie. Voorts zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde straf, met dien verstande dat aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf zal worden opgelegd voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april tot en met 14 juni 2013 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) goed(eren), te weten (telkens) een hoeveelheid (gouden) sieraden heeft verworven (van [benadeelde partij]) en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/die goederen (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door diefstal of afpersing, althans door enig (ander) misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan, en met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling, welk misdrijf het plegen van diefstallen en inbraken lucratief maakt en een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen in stand houdt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 mei 2016, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, maar nadien wel is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De verdachte heeft voor dat feit een leerstraf opgelegd gekregen in de vorm van Tools4U.
Het hof is van oordeel dat ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk is geworden dat de verdachte baat heeft gehad bij de leerstraf Tools4U en dat hij thans een goede weg is ingeslagen. Het hof heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 22 juli 2015 waarin is vermeld dat de verdachte de leerstraf Tools4U positief heeft afgerond en dat doorverwijzing naar jeugdzorg of andere hulpverlening niet is geïndiceerd. De raad heeft geadviseerd om aan de verdachte een taakstraf op te leggen. Het hof kan zich in de conclusies van dat rapport vinden en maakt de inhoud daarvan tot de zijne.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63, 77a, 77g, 77m en 77n van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafin de vorm van een werkstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, subsidiair
20 (twintig) dagenjeugddetentie.
Bevestigthet vonnis waarvan beroep voor het overige, met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten, mr. S. van Dissel en mr. Th.P.L. Bot, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 juni 2016.