GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak : 12 oktober 2016
Zaaknummer : 200.187.652/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-7026
Zaaknummer rechtbank : C/09/495907
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Vleesch du Bois te De Bilt,
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.C. de Jong te Leiden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 16 maart 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 februari 2016 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 24 mei 2016 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 5 juli 2016 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 22 maart 2016 het procesdossier eerste aanleg;
- op 1 april 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 5 augustus 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 30 mei 2016, ingekomen bij het hof op 1 juni 2016, aan het hof medegedeeld niet ter zitting aanwezig te zijn.
De zaak is op 24 augustus 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door mr. M.Y.M. Renken, kantoorgenote van mr. De Jong.
De beide advocaten hebben ter zitting een pleitnota overgelegd.
Op 9 juni 2016 is het Formulier bij kindgesprek geretourneerd, waarop de hierna te noemen minderjarige heeft aangegeven dat hij niet wil komen en niets wil schrijven.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, met wijziging in zoverre van de beschikking van 7 november 2005 van de rechtbank Den Haag, een zorgregeling tussen de man en de na te noemen minderjarige vastgesteld. Voorts is, met wijziging in zoverre van de beschikking van 20 mei 2005 van de rechtbank Den Haag, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de hierna te noemen minderjarige met ingang van 17 februari 2016 bepaald op € 461,56 per maand.
Tot slot is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek met betrekking tot de partneralimentatie. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie, ten behoeve van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna: de minderjarige, alsmede de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, hierna: de zorgregeling.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de beschikking van 20 mei 2005 van de rechtbank Den Haag te wijzigen en de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 8 september 2015 te bepalen op € 426,- per maand;
- de beschikking van 7 november 2005 van de rechtbank Den Haag te wijzigen en
primairde partneralimentatie met ingang van 6 december 2015 op nihil te stellen;
subsidiairde partneralimentatie met ingang van 1 december 2015 gefaseerd af te bouwen met € 100,- per maand, aldus dat deze zal bedragen:
- met ingang van 1 december 2015 € 600,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2016 € 500,- per maand;
- met ingang van 1 februari 2016 € 400,- per maand;
- met ingang van 1 maart 2016 € 300,- per maand;
- met ingang van 1 april 2016 € 200,- per maand;
- met ingang van 1 mei 2016 € 100,- per maand;
- en met ingang van 1 juni 2016 nihil, althans de partneralimentatie op zodanige wijze gefaseerd af te bouwen en met ingang van een zodanige datum op nihil te stellen als het hof juist acht.
3. De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep dan wel zijn verzoeken in beroep af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw (aanvullend) te bepalen, met instandhouding van de bestreden beschikking ter zake van de zorgregeling, dat de minderjarige bij de vrouw zal zijn op de verjaardag van de ouders van de vrouw.
4. De man verzoekt het incidenteel beroep van de vrouw af te wijzen en in plaats daarvan te bepalen:
- dat de minderjarige bij de vrouw zal verblijven op de verjaardag van haar ouders, behoudens indien de man op die data met de minderjarige op vakantie is, alsmede te bepalen dat de vrouw de minderjarige op die data zal halen en brengen;
- dat, indien de minderjarige in afwijking van de zorgregeling op een donderdag niet bij hem maar bij de vrouw verblijft, de minderjarige op de eerstvolgende donderdag waarop hij anders bij de vrouw zou verblijven bij hem verblijft;
- dat, indien de minderjarige in afwijking van de zorgregeling bij de vrouw verblijft op een zaterdag of zondag, een zelfde regeling geldt als in de voorgaande alinea bedoeld, met dien verstande dat de minderjarige dan bij de man verblijft op respectievelijk de eerstvolgende zaterdag of zondag dat hij anders bij de vrouw zou verblijven.