In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van poging tot moord, maar veroordeeld voor poging tot doodslag en het in strijd handelen met de Wet wapens en munitie. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het hoger beroep van de verdachte. De verdachte had op 6 april 2015 in Rotterdam geprobeerd een persoon genaamd [aangever] met een vuurwapen te doden, maar de uitvoering van het misdrijf was niet voltooid. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, omdat hij en zijn medeverdachte onder vuur waren genomen door [aangever]. Het hof oordeelde dat de verdachte zich terecht had verdedigd tegen een directe aanval met een vuurwapen, waardoor zijn handelen niet strafbaar was. De poging tot moord werd niet wettig en overtuigend bewezen, en de verdachte werd van alle rechtsvervolging ontslagen. Wel werd hij veroordeeld voor het in bezit hebben van vuurwapens en munitie, waarvoor hij een gevangenisstraf van negen maanden kreeg opgelegd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de poging tot moord en de bedreiging, maar verklaarde de andere feiten bewezen en strafbaar.