In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van poging tot moord, maar veroordeeld voor andere feiten, waaronder het bezit van een vuurwapen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte voor de poging tot moord zou worden vrijgesproken, terwijl hij voor andere feiten een gevangenisstraf van drie jaar zou moeten krijgen. Het hof heeft geoordeeld dat de poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen was, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Het hof heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan andere feiten, waaronder het afvuren van een kogel in de richting van een persoon, en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het hof heeft het beroep op noodweer van de verdachte gehonoreerd, omdat hij zich verdedigde tegen een aanval met een vuurwapen. De verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging voor de poging tot moord, maar is wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder geweld is gepleegd, en de rol van noodweer in strafzaken.