ECLI:NL:GHDHA:2016:3986

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
22-000994-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Moussault
  • S. van Dissel
  • H.A. Holthuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een ambtenaar tijdens rechtmatige uitoefening van zijn bediening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van een ambtenaar, gepleegd op 24 augustus 2014 te Alphen aan den Rijn. De verdachte heeft de ambtenaar, een politieagent, tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie in het gezicht geslagen, wat heeft geleid tot letsel en pijn bij de ambtenaar. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 150,-, die bij gebreke van betaling kan worden omgezet in drie dagen hechtenis. De verdachte is vrijgesproken van een tweede ten laste gelegd feit, omdat het hof niet overtuigd was van de opzet tot mishandeling van een andere persoon. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar het hof verwierp dit verweer. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de immateriële schade van de ambtenaar € 75,- bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en de vordering van de advocaat-generaal tot een hogere straf verworpen, waarbij het hof de omstandigheden van de zaak in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Rolnummer:22-000994-16

Parketnummer: 09-205336-14
Datum uitspraak: 15 september 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 19 februari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1990,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
1 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
zij op of omstreeks 24 augustus 2014 te Alphen aan den Rijn opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 1]), tegen het hoofd heeft geslagen en/of in zijn nek heeft gekrabd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
zij op of omstreeks 24 augustus 2014 te Alphen aan den Rijn, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 2], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep –overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota- het verweer gevoerd, zakelijk weergegeven, dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Hiertoe heeft de raadsman betoogd dat het verbod van willekeur is geschonden, nu zijn cliënte wordt vervolgd, maar degene tegen wie zij aangifte heeft gedaan niet wordt vervolgd. De raadsman heeft ter adstructie hiervan een mutatie uit het politiesysteem overgelegd (Mutatie rapport d.d. 31 augustus 2016 met registratienummer PL1500-2014202390-3) waaruit blijkt dat de aangifte van zijn cliënte kennelijk is uitgemond in een sepot van de zaak van de andere partij.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het hof stelt voorop dat het opportuniteitsbeginsel het Openbaar Ministerie de beslissingsvrijheid biedt om al dan niet over te gaan tot het instellen van strafrechtelijke vervolging. Die vrijheid wordt slechts beperkt door de beginselen van een goede procesorde, daaronder met name begrepen het gelijkheidsbeginsel. Daarvan is slechts sprake indien zou worden afgeweken van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen. In dit geval gaat het om de beoordeling van verschillende momenten en handelingen zodat van enige strijd met het gelijkheidsbeginsel reeds daarom geen sprake is. Derhalve is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. Het verweer wordt verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van feit 1
Het hof is van oordeel dat uit het procesdossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, eenduidig is komen vast te staan wat de toedracht van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling is geweest. Het hof heeft bovendien niet de overtuiging bekomen dat de verdachte opzet heeft gehad op mishandeling van [benadeelde partij 1]: zij trachtte haar vriend te ontzetten.
Derhalve is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd en zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
zij op
of omstreeks24 augustus 2014 te Alphen aan den Rijn, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 2], gedurende en
/ofter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
in het gezicht, althanstegen het hoofd, heeft
gestompt en/ofgeslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Noodweer verweer
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep toekomt op (putatief) noodweer. Hiertoe heeft de raadsman betoogd dat zijn cliënte bij haar rug is vastgepakt en weggetrokken door agent [benadeelde partij 2] en dat dit voor haar op een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding leek waartegen zij zich mocht verdedigen. Zijn cliënte heeft zich hiertegen verdedigd door één afwerende beweging te maken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het hof is van oordeel dat uit de verklaring van getuige [getuige] d.d. 27 augustus 2014, met procesverbaalnummer PL1500-2014197763-11, alsmede uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 augustus 2014, met procesverbaalnummer PL1500-2014197763-4, opgemaakt door verbalisanten [benadeelde partij 2] en [verbalisant], wettig en overtuigend is komen vast te staan dat de verdachte zich heeft geprobeerd los te rukken en dat zij daarbij met haar hand tegen het hoofd van politieagent [benadeelde partij 2] heeft geslagen. Het hof is voorts van oordeel dat uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep geen omstandigheden zijn gebleken waaruit volgt dat sprake is geweest van een noodweersituatie zoals bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, of een situatie die voor de verdachte daarop leek. Derhalve verwerpt het hof het verweer van de raadsman.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 600,-. subsidiair 12 dagen hechtenis, waarvan € 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 augustus 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, zij het voor andersoortige feiten. Het hof heeft meegewogen dat verzet tegen orde handhavende politiemensen bij onrust in het uitgaansleven om een duidelijke bestraffing vraagt, maar dat in dit geval de gevolgen van het strafbare handelen van de verdachte beperkt zijn gebleven.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist, met dien verstande dat de raadsman overeenkomstig de pleitnota heeft aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. Het hof is van oordeel dat de mishandeling van [benadeelde partij 2] uiteindelijk beperkte gevolgen heeft gehad en dat de vordering zich leent - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 75,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond voor het overige schade te hebben geleden. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 75,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde onder 2 is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 23, 24, 24c, 36f, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,- (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [benadeelde partij 2]ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 75,- (vijfenzeventig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 75,- (vijfenzeventig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door mr. M. Moussault,
mr. S. van Dissel en mr. H.A. Holthuis, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 september 2016.
Mr. H.A. Holthuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.