ECLI:NL:GHDHA:2016:41

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
200.178.996/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad alimentatie gedeeltelijk toegewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 januari 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een alimentatiebeschikking. De man, verzoeker in hoger beroep, had in oktober 2015 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 juli 2015, waarin alimentatieverplichtingen waren opgelegd. Hij verzocht het hof om de werking van deze uitvoerbaarverklaring te schorsen, omdat hij niet in staat zou zijn om aan de alimentatieverplichtingen te voldoen door zijn financiële situatie en de omvang van zijn huwelijkse schulden. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft het verzoek van de man bestreden en stelde dat hij niet aantoont dat de beschikking op een kennelijke misslag berust.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 januari 2016
Zaaknummer : 200.178.996/02
Rekestnummers rechtbank : FA RK 13-8614 en FA RK 14-5331
Zaaknummers rechtbank : C/09/453686 en C/09/469613
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.Y.M. Renken te Leiden,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.F. Niemantsverdriet-Wensink te Alphen aan den Rijn.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 23 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 juli 2015 van de rechtbank Den Haag. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder de zaaknummers 200.178.996/01 (echtscheiding) en 200.179.000/01 (verdeling). Bij dat beroep heeft de man tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking ingediend voor zover het de opgelegde alimentatie betreft. Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.178.996/02.
De vrouw heeft op 26 november 2015 in de schorsingszaak een verweerschrift ingediend.
Op 14 december 2015 is van de zijde van de man een V-formulier met bijlagen, in het bijzonder een aantal financiële bescheiden, bij het hof ingekomen.
De zaak is op 16 december 2015 mondeling behandeld, uitsluitend voor wat betreft het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 31 juli 2014 van de rechtbank Den Haag en de bestreden beschikking.
Bij genoemde beschikking van 31 juli 2014 is - voor zover in dit hoger beroep van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en een beslissing op het verzoek tot kinder- en partneralimentatie en de wijze van vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken in het geding te brengen.
Bij de bestreden beslissing is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , met ingang van 24 juli 2015 aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 305,- per maand en met ingang van 1 december 2015 € 400,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, alsmede bepaald dat de man met ingang van 24 juli 2015 aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 100,- per maand en met ingang van 1 december 2015 van € 245,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts is de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vastgesteld:
aan de man worden toegedeeld:
  • de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats] , [adres] , tegen een waarde van € 134.000,- waarbij de man de aan de echtelijke woning verbonden hypothecaire geldlening(en) als eigen schuld(en) voor zijn rekening dient te nemen en partijen de kosten van het notariële transport bij helfte dienen te dragen;
  • de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering bij de ‘Goudse’, zulks tegen de waarde daarvan op de peildatum 30 oktober 2013, terwijl bij die waardering de nodige fiscale aspecten dienen te worden betrokken;
  • een vordering uit overbedeling op de vrouw ter hoogte van de helft van het tekort (waarde echtelijke woning plus waarde levensverzekering minus hypotheekschulden);
  • de boot, onder de verplichting voor partijen om de tot heden opgekomen kosten van de boot, alsmede eventuele kosten van het naar de sloop brengen, bij helfte met elkaar te verrekenen;
  • de bankrekening ten name van de man bij de ABN Amro Bank met rekeningnummer [rekeningnummer 1] , onder verrekening van de helft van het saldo op 30 oktober 2013 met de vrouw;
  • voor zover deze positief zijn: de helft van de saldi op de gezamenlijke bankrekeningen bij de ABN Amro Bank met rekeningnummers [rekeningnummers] op 30 oktober 2013;
  • de auto [merk 1] , tegen een waarde van € 1.500,-, onder de bepaling dat hij wegens overbedeling € 750,- aan de vrouw zal voldoen;
aan de vrouw worden toegedeeld:
  • de bankrekening ten name van de vrouw bij de Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 2] , onder verrekening van de helft van het saldo op 30 oktober 2013 met de man;
  • voor zover deze positief zijn: de helft van de saldi op de gezamenlijke bankrekeningen bij de ABN Amro Bank met rekeningnummers [rekeningnummers] op 30 oktober 2013;
  • voor zover sprake was van een saldotekort op de genoemde gezamenlijke rekeningen op 30 oktober 2013, dienen partijen daarvan ieder de helft te dragen;
  • bepaald dat de auto van het merk [merk 2] zal worden verkocht, waarbij de man de verkoop ter hand neemt en waarbij de verkoopopbrengst, na aftrek van de verkoopkosten en van de overige tot heden gemaakte kosten voor deze auto, bij helfte dient te worden gedeeld; bij een negatief resultaat dient de vrouw de helft van het tekort aan de man te voldoen;
  • bepaald dat ieder der partijen de helft van de lening bij NN en van het flexibel krediet bij ABN Amro naar de stand per heden voor zijn/haar rekening dient te nemen;
  • bepaald dat de man geen regres op de vrouw kan nemen voor aflossingen op de huwelijkse schulden zoals in deze (bestreden) beschikking genoemd onder a. tot en met m. in de periode tot heden, noch voor wat betreft de schuld betreffende de waterschapsheffing.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. De echtscheidingsbeschikking is op 31 oktober 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VANDE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDENBESCHIKKING

1. De man verzoekt het hof om, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen voor zover het betreft de daarin opgelegde alimentatieverplichtingen, kosten rechtens.
2. De vrouw bestrijdt het verzoek van de man en verzoekt het hof om dit verzoek af te wijzen.
3. De man stelt niet bij machte te zijn om de in de bestreden beschikking opgelegde alimentatieverplichtingen na te leven. Hij mist daarvoor de financiële middelen. Door de omvang van de huwelijkse schulden zijn de door de rechtbank op basis van het rekenmodel vastgestelde onderhoudsbijdragen in dit specifieke geval niet aanvaardbaar. Op zijn salaris is derdenbeslag gelegd en de man lost per maand € 1.500,- af aan diverse schuldeisers. Na aflossing van de lasten van de hypothecaire geldlening houdt de man nauwelijks iets over. De vrouw is op de hoogte van de noodsituatie van de man, maar heeft aangekondigd de bestreden beschikking desalniettemin te zullen executeren. De vrouw is echter naar de mening van de man niet behoeftig. Bij gebrek aan wetenschap is de man van mening dat de vrouw in staat moet worden geacht te kunnen werken en in eigen levensonderhoud en deels in dat van de minderjarige te kunnen voorzien.
4. De vrouw is van mening dat de man niet aantoont dat de bestreden beschikking op een kennelijke misslag berust, dan wel dat executie door de vrouw, alle belangen in aanmerking genomen, misbruik van recht op zou leveren. De rechtbank heeft haar beschikking zeer uitvoerig gemotiveerd. De man heeft ruimschoots de tijd gehad om aan zijn andere financiële verplichtingen - de aflossing van schulden - te kunnen voldoen. Uit de door de man overgelegde salarisspecificaties blijkt dat de man in 2015 een jaarinkomen heeft van € 42.543,- bruto, exclusief overwerk, hetgeen zelfs hoger is dan waar de rechtbank rekening mee heeft gehouden. De vrouw is volledig arbeidsongeschikt verklaard en heeft dringend behoefte aan de onderhoudsbijdragen. Zij heeft inmiddels ruim € 5.000,- moeten lenen bij bekenden om enkele schulden in te lossen.
5. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook indien tegen de beschikking hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking dient te worden geschorst, dienen de navolgende maatstaven te worden aangelegd:
( i) de verzoeker moet belang hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
(ii) bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand totdat op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen, en
(iii) bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing als hier bedoeld, geldt ook dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring. Dit kan anders zijn indien de bestreden beschikking, waarvan beroep is ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag, dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
6. Naar het oordeel van het hof heeft de man geen gronden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de bestreden beschikking op een juridische of feitelijke misslag berust. De man stelt slechts dat hij de vastgestelde onderhoudsbijdragen niet kan betalen, vanwege de vele (huwelijkse) schulden waar hij op afbetaalt, dan wel alleen rente over betaalt. De stelling dat de vrouw niet behoeftig is, leent zich niet voor een bespreking in de onderhavige procedure, maar voor een bespreking in de hoofdprocedure omdat ze op de inhoud ziet.
7. Uit de aan het hof voorliggende stukken alsmede uit het verhandelde ter zitting is het hof echter wel gebleken dat de administratie van partijen te wensen overliet, met als gevolg dat in eerste aanleg niet alle relevante stukken (tijdig) in het geding zijn gebracht, dat er veel schulden zijn met een aanzienlijke omvang en dat de man thans met behulp van zijn zus orde aan het scheppen is in de administratieve chaos. Desalniettemin heeft de man tot op heden ook in beroep geen duidelijk inzicht kunnen geven in de geldstromen. Ook in hoger beroep hebben veel van de door de man (bij genoemde brief van 14 december 2015) overgelegde stukken betrekking op reguliere maandlasten en zijn de stukken onoverzichtelijk aangeleverd. Het hof heeft de man dan ook tijdens de mondelinge behandeling gewezen op het feit dat hij, tegen de tijd dat de hoofdzaak wordt behandeld, zijn financiën voor het hof en de vrouw inzichtelijk dient te hebben gemaakt, onder meer door een overzicht met schulden en de rente- en aflossingsverplichtingen daarvan, met onderliggende bescheiden. Nu echter op grond van de stukken en het behandelde ter zitting voorshands voldoende is gebleken dat de man thans nauwelijks maandelijks financieel rond kan komen, is het hof van oordeel dat er aanleiding is om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad met betrekking tot de partneralimentatie geheel te schorsen en met betrekking tot de kinderalimentatie de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen voor zover dit het bedrag van € 150,- per maand te boven gaat. Dit brengt mee dat de man met ingang van de datum van onderhavige beschikking enkel nog kinderalimentatie ten bedrage van € 150,- per maand aan de vrouw dient te betalen. Gezien de prioriteit van kinderalimentatie is het hof voorshands van oordeel dat deze last voorrang verdient boven in ieder geval een aantal door de man opgevoerde kosten/lasten.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VANDE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDENBESCHIKKING

Het hof:
wijst met ingang van heden toe het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie en voor wat betreft de kinderalimentatie voor zover dit het bedrag van € 150,- per maand te boven gaat;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verstaat dat partijen een oproep zal worden toegezonden voor de inhoudelijke behandeling van de zaken met zaaknummers 200.178.996/01 en 200.179.000/01;
compenseert de kosten van dit incident in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, P.B. Kamminga en A.W.M. Willems, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 januari 2016.