ECLI:NL:GHDHA:2016:4132
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Huwelijksvermogensrecht en verdeling van gemeenschap van goederen met betrekking tot doorlopend krediet en huurinkomsten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een rekestprocedure betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen is vastgesteld. De partijen zijn gehuwd op 27 april 2006 en hebben een gemeenschap van goederen. De vrouw heeft een verzoek ingediend om een bedrag van € 33.825,- te ontvangen als haar deel van de huurinkomsten van een pand, terwijl de man verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat zij gezamenlijk voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden van de gemeenschap, waaronder een doorlopend krediet.
Het hof heeft vastgesteld dat de huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden op 2 november 2011, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het hof oordeelt dat beide partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de huurinkomsten van het pand en ook ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de lasten van het pand. Daarnaast oordeelt het hof dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor het doorlopend krediet, ongeacht op wiens naam dit krediet is gesteld. De vrouw heeft geen omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen, en dat de partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de huurinkomsten en draagplichtig zijn voor de lasten van het pand, alsook voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan de kredietverstrekker. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.