ECLI:NL:GHDHA:2016:4132

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
200.191.231/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en verdeling van gemeenschap van goederen met betrekking tot doorlopend krediet en huurinkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een rekestprocedure betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen is vastgesteld. De partijen zijn gehuwd op 27 april 2006 en hebben een gemeenschap van goederen. De vrouw heeft een verzoek ingediend om een bedrag van € 33.825,- te ontvangen als haar deel van de huurinkomsten van een pand, terwijl de man verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat zij gezamenlijk voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden van de gemeenschap, waaronder een doorlopend krediet.

Het hof heeft vastgesteld dat de huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden op 2 november 2011, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het hof oordeelt dat beide partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de huurinkomsten van het pand en ook ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de lasten van het pand. Daarnaast oordeelt het hof dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor het doorlopend krediet, ongeacht op wiens naam dit krediet is gesteld. De vrouw heeft geen omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.

De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen, en dat de partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de huurinkomsten en draagplichtig zijn voor de lasten van het pand, alsook voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan de kredietverstrekker. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 21 december 2016
Zaaknummer : 200.191.231/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 11-2169
Zaaknummer rechtbank : C/10/382494
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. ter Meulen te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Huisman te Rotterdam.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 17 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 15 februari 2016 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 5 augustus 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 24 juni 2016 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen,
- op 25 augustus 2016 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 31 oktober 2016 een brief van 28 oktober 2016 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;.
De zaak is op 11 november 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de vrouw.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 11 oktober 2011 van de rechtbank Rotterdam en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking is de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 27 april 2006 te Rotterdam, uitgesproken. Voorts is – voor zover in hoger beroep van belang – bepaald dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap en de gebruiksvergoeding wordt aangehouden tot 1 april 2012 pro forma, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de verdeling van de gemeenschap verder in onderling overleg te regelen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast zoals weergegeven in de rechtsoverwegingen 2.5 tot en met 2.14. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen tussen partijen ten aanzien van het doorlopend krediet bij [verstrekker doorlopend krediet] (thans [verstrekker doorlopend krediet] ) en de huurinkomsten van het pand aan de [adres] te [plaats] .
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw om binnen veertien dagen na betekening van de beschikking aan de vrouw te betalen een bedrag van € 33.825,- als haar deel van de huurinkomsten van het pand aan de [adres] , alsnog af te wijzen alsmede te bepalen dat partijen gezamenlijk in hun onderlinge verhouding voor gelijke delen aan de schuld ter zake het doorlopend krediet bij [verstrekker doorlopend krediet] (thans genaamd [verstrekker doorlopend krediet] ) dienen bij te dragen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren dan wel af te wijzen.
4. De man voert het volgende aan. De vrouw heeft haar verzoek – te bepalen dat de man de aflossing van de schuld uit het doorlopend krediet als zijn eigen schuld dient te voldoen – gedaan omdat zij stelt dat zij haar deel van de huurinkomsten van het pand aan de [adres] sinds het uiteen gaan van partijen niet meer heeft ontvangen. De man stelt dat partijen deze schuld gezamenlijk dienen te dragen. De rechtbank heeft zonder nadere motivering vastgesteld dat de man gehouden is deze schuld voor zijn rekening te nemen. De man heeft sinds het aangaan van de schuld enkel de rente betaald en geen of nauwelijks aflossing. De rente van deze schuld werd voldaan uit de huuropbrengsten van de woning aan de [adres] . De aflossing wordt evenwel niet voldaan van de huuropbrengsten. De man heeft geen inkomen en is niet in staat tot het aflossen van de schuld. De schuld is thans in zijn geheel opeisbaar geworden. De man acht het onredelijk dat hij geheel draagplichtig is ten aanzien van de schuld terwijl de vrouw geen argumenten heeft aangevoerd waarom dat zo zou moeten zijn. Uitgangspunt bij de verdeling is immers dat beide partijen in hun onderlinge verhouding gelijkelijk draagplichtig zijn.
Voorts is de man van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man aan de vrouw een bedrag van € 33.825,- moet betalen als haar deel in de huurinkomsten van het pand aan de [adres] , te vermeerderen met rente. Vanuit de huurinkomsten heeft de man de kosten van de woning aan de [adres] voldaan als ook andere eigenaarslasten van deze woning en de hypothecaire rentelasten. De man heeft een overzicht in het geding gebracht van de stand van de hypothecaire geldlening, hetgeen de vrouw niet, althans onvoldoende, heeft betwist. De man ziet dan ook niet in waarom zijn verweer als onvoldoende gemotiveerd is gepasseerd. Voorts heeft de man een vordering op de vrouw voor de namens de vrouw betaalde kosten van het pand aan de [adres] en de man beroept zich ten overvloede op verrekening voor zover hij nog enig bedrag uit voornoemde huurinkomsten zou moeten voldoen. De man biedt bewijs aan voor al zijn stellingen voor zover de bewijslast op hem drukt, onder meer door documenten en getuigen.
5. De vrouw voert ter zake het doorlopend krediet het volgende aan. Zij heeft aanvankelijk het standpunt ingenomen dat de man zijn vordering op haar ter zake het doorlopend krediet zou moeten verrekenen met haar vordering op hem ter zake de huurinkomsten van het pand aan de [adres] . Op een later moment heeft de vrouw echter een aanvullend verzoek gedaan naar de huurinkomsten, waarna de rechtbank heeft geconcludeerd dat zij het “verrekenverweer” niet langer handhaafde. De rechtbank heeft hierop met betrekking tot de wijze van verdeling bepaald dat de man het doorlopend krediet als eigen schuld dient te voldoen, maar onder verrekening met de vrouw van de hoogte van de schuld per peildatum. De schuld staat immers op naam van de man. Dat de schuld inmiddels door de kredietverstrekker is opgevraagd en dat de man stelt geen inkomen te hebben, doet daaraan niets af naar de mening van de vrouw. Zij trekt de stelling van de man aangaande het ontbreken van inkomen aan zijn zijde in twijfel.
Ten aanzien van de tweede grief van de man met betrekking tot de verdeling van de huurinkomsten voert de vrouw het volgende aan. Zij heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat in het verleden door de huurder maandelijks een bedrag van (laatstelijk) € 1.650,- aan huur werd betaald aan partijen. Het ging om een bedrag ter vergoeding van de huur van het praktijkgedeelte van het pand aan de [adres] . Door partijen werd dit bedrag aangewend voor de kosten van de hypotheken van de panden aan de [adres 2] en de [adres] , alsmede voor de premies levensverzekering en de rente/aflossing van het doorlopend krediet. Niet valt in te zien waarom de man na het uiteengaan van partijen deze betalingen niet heeft gecontinueerd. Evenmin heeft de man ervoor gekozen om de helft van de huurinkomsten van de [adres] aan haar te voldoen, zodat zij zelf de hypotheek zou kunnen betalen. In plaats daarvan verrekende de man de door hem betaalde hypotheekbedragen en levensverzekeringspremie voor het pand aan de [adres 2] met de aan de vrouw te betalen partner- en kinderalimentatie. De vrouw was het daarmee niet eens en heeft dat de man ook kenbaar gemaakt. De man is daarna gestopt met de betalingen voor het pand aan de [adres 2] , hetgeen heeft geleid tot een hypotheekachterstand als gevolg waarvan de woning bij executoriale verkoop is verkocht. Hierdoor is ook een restschuld ontstaan. De vrouw meent dat zij, nu de man heeft nagelaten van de huurinkomsten van het pand aan de [adres] de hypotheek en de premie levensverzekering van de woning aan de [adres 2] te (blijven) voldoen en hij bovendien de door hem betaalde premie levensverzekering en hypotheek voor het pand aan de [adres 2] vanaf het begin heeft verrekend met de partneralimentatie voor de vrouw en de kinderalimentatie voor de minderjarige, vanaf de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, te weten 2 november 2011, tot heden een vordering op de man heeft van € 825,- per maand.
6. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen bestaat sinds 10 januari 2007 een gemeenschap van goederen, nu het huwelijksvermogensregime dat sinds het sluiten van hun huwelijk op 27 april 2006 op hun huwelijk van toepassing was, met ingang van 10 januari 2007 ingevolge artikel 7 lid 2 sub 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 automatisch is gewijzigd in Nederlands recht. Partijen hebben in eerste aanleg verklaard dat alle vermogensbestanddelen zijn verkregen na 10 januari 2007.
Pand aan de [adres]
7. Tussen partijen staat vast dat het pand aan de [adres] in gezamenlijk eigendom aan partijen toebehoort en dat partijen de daarmee verband houdende hypothecaire geldlening gezamenlijk zijn aangegaan bij [verstrekker hypothecaire geldlening] . Het pand wordt gedeeltelijk verhuurd aan [naam bedrijf] De vrouw stelt dat de man de huurpenningen heeft ontvangen en haar deel (de helft) daarvan niet aan haar heeft uitbetaald. De man stelt dat hij uit de ontvangen huurpenningen de vaste lasten met betrekking tot het pand als ook de rente op het doorlopend krediet bij [verstrekker doorlopend krediet] heeft voldaan.
8. Het hof overweegt als volgt. De huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen is ontbonden op het tijdstip dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, derhalve op 2 november 2011. Vanaf het moment dat het huwelijk is ontbonden delen partijen op grond van het bepaalde in artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die een gemeenschappelijk goed oplevert en moeten zij in dezelfde evenredigheid bijdragen in de reeds gedane en nog te verrichten uitgaven met betrekking tot dat gemeenschappelijke goed. De huurpenningen zijn vruchten die aan beide deelgenoten toekomen. De man heeft echter gesteld dat hij alle lasten van de woning heeft gedragen, zoals de hypotheekrente en de overige eigenaarslasten. De vrouw is gerechtigd tot haar aandeel in de huurpenningen, maar eveneens gehouden haar bijdrage te leveren in de lasten van het gemeenschappelijke pand. Op basis van de door partijen gestelde gegevens kan het hof niet vaststellen wat de baten en wat de lasten van het pand zijn geweest, wie tot welk bedrag de vruchten daarvan heeft ontvangen en wie tot welk bedrag de lasten daarvan heeft gedragen. Naar het oordeel van het hof heeft dan ook te gelden dat partijen op grond van artikel 3:172 BW beiden, ieder voor de helft, draagplichtig zijn voor de eigenaarslasten ten aanzien van het pand aan de [adres] en dat eveneens beiden, ieder voor de helft, gerechtigd zijn tot de huurinkomsten uit de verhuur van dit pand. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel dan ook vernietigen.
Doorlopend krediet
9. Op grond van artikel 1:100 BW zijn beide echtgenoten ieder voor de helft draagplichtig met betrekking tot de schulden van de huwelijksgemeenschap. Door de vrouw zijn geen omstandigheden gesteld op grond waarvan van dit uitgangspunt ten aanzien van het doorlopend krediet bij [verstrekker doorlopend krediet] zou moeten worden afgeweken. Haar stelling dat het krediet op naam van de man is gesteld, heeft zij ter zitting niet gehandhaafd en zou overigens ook geen verschil maken, nu vaststaat dat het doorlopend krediet, gelet op de contractdatum van 2 oktober 2007, in de gemeenschap is gevallen. Partijen zijn derhalve beiden ieder voor de helft draagplichtig voor dit krediet. Het hof zal het verzoek van de man dienaangaande dan ook toewijzen.
10. Het hof merkt nog op dat voor zover één van partijen uit eigen middelen meer dan zijn of haar aandeel in een gemeenschappelijke schuld heeft voldaan, die partij een regresvordering toekomt op de andere partij.
11. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat ieder der partijen in hun onderlinge verhouding voor de helft draagplichtig is voor de schuld aan [verstrekker doorlopend krediet] ;
bepaalt dat ieder der partijen in hun onderlinge verhouding met ingang van 2 november 2011 gerechtigd is tot de helft van de huurinkomsten van het pand aan de [adres] te [plaats] , en draagplichtig is voor de helft van de lasten van dit pand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, C.M. Warnaar en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. M.M. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2016.