ECLI:NL:GHDHA:2016:4245

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
22-005515-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herkenning van de medeverdachte en schadevergoeding in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2015. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in PI Rijnmond, werd beschuldigd van poging tot doodslag en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon genaamd [slachtoffer] op 4 oktober 2014 te Vlaardingen. Het hof heeft de herkenning van de medeverdachte door getuige [betrokkene 1] als voldoende betrouwbaar beoordeeld om als bewijs te dienen, ondanks dat er geen FOSLO-confrontatie heeft plaatsgevonden. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 7.360,25, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze schade. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, maar het vonnis voor het overige bevestigd. De zaak benadrukt de complexiteit van bewijsvoering in strafzaken, vooral met betrekking tot herkenning en de gevolgen van de toebrenging van schade aan slachtoffers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005515-15
Parketnummers: 10-810496-14 en 16-661573-13 (TUL)
Datum uitspraak: 14 december 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2015 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] (Nederlandse Antillen) op
[dag] 1989,
thans gedetineerd in PI Rijnmond, De Schie, R'dam te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 november 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is er een beslissing genomen ter zake van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot is er een beslissing genomen ter zake van de vordering tot tenuitvoerlegging, één en ander zoals nader vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 3 juni 2015 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 oktober 2014 te Vlaardingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans éénmaal met een vuurwapen (vanaf een korte
afstand) één of meer kogels in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer] heeft (af)geschoten (waardoor die [slachtoffer] in de benen en/of de bil, althans het lichaam werd geraakt),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2014 te Vlaardingen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meerdere schotwonden in de bil en/of één of beide (onder)be(e)n(en) en/of een breuk in het rechterscheenbeen en/of een gebroken neus en/of één of meerdere gebroken kies/kiezen en/of een gebroken middenvoetsbeentje), heeft toegebracht,
hebbende hij verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk meermalen, althans éénmaal met een vuurwapen één of meer kogels in de richting van (het lichaam) van die [slachtoffer] (af)geschoten (waardoor die [slachtoffer] in de benen en/of bil, althans het lichaam werd geraakt) en/of meermalen, althans éénmaal (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het gezicht geslagen en/of te gestompt;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2014 te Vlaardingen,
ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen, althans éénmaal met een vuurwapen (vanaf een korte afstand) één of meer kogels in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer] heeft (af)geschoten (waardoor die [slachtoffer] in de benen en/of de bil, althans het lichaam werd geraakt) en/of meermalen, althans éénmaal (met kracht) op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof – ook met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - niet gebracht tot wezenlijk andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de motivering daarvan.
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen.
Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis,
met dien verstandedat het hof daarin de hierna te vermelden aanvullingen en verbeteringen aanbrengt.
Aanvullende overwegingen
Het hof vult de overweging met als kopje ‘4.2 Vaststaande feiten’ vóór de zin ‘Op het moment dat [betrokkene 1] (toevoeging hof: [betrokkene 1]) thuiskomt treft zij daar de Kleine en de Lange.’ (pagina 5 van het vonnis) als volgt aan.
[betrokkene 1] heeft op 4 oktober 2014, kort na het schietincident, tegenover de politie verklaard dat dezelfde twee jongens die zij in [programma] had gezien en die ze omschrijft als de Kleine en de Lange, even later door haar worden gezien in de steeg bij haar woning. Ze had hen direct herkend. Ook verklaarde ze dat zij de Lange direct zou herkennen als zij hem zou zien.
Voorts vult het hof de overweging met als kopje ‘4.3 Betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachte’ en met als subkopje ‘Beoordeling’ onder ‘b.’ (pagina 6 van het vonnis) als volgt aan.
Door de raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2016 - overeenkomstig de door haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen – betoogd dat de herkenningen van de verdachte door aangever [slachtoffer] en de getuige [betrokkene 1] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd omdat moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van deze herkenningen.
Het hof overweegt dat dit verweer, voor zover het ziet op de herkenningen van
de verdachtedoor de aangever en [betrokkene 1], geen bespreking behoeft, nu het hof, evenmin als de rechtbank, deze herkenningen voor het bewijs zal bezigen.
Voor zover de raadsvrouw van de verdachte heeft bedoeld aan te voeren dat ook de herkenningen van
de medeverdachtedoor de aangever en [betrokkene 1] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, overweegt het hof als volgt.
Met betrekking tot de herkenningen van de
medeverdachte door de aangeveroverweegt het hof dat dit verweer ook geen bespreking behoeft, nu het hof, evenals de rechtbank, ook deze herkenningen niet voor het bewijs zal bezigen.
Met betrekking tot de herkenningen van
de medeverdachte door [betrokkene 1]overweegt het hof als volgt.
Voordat de politie naar aanleiding van het schietincident op 4 oktober 2014 het slachtoffer heeft kunnen horen of – aan de hand van signalementen – zelf de verdachten heeft kunnen identificeren, wordt door een neef van het slachtoffer een foto aan de politie gegeven waarop de daders zouden staan. Deze foto zou van Facebook komen. De aangever heeft deze foto gezien en daarop de schutter aangewezen.
De politie is – min of meer noodgedwongen – verder gaan rechercheren op basis van de Facebook-foto. Aangezien [betrokkene 1] op 6 oktober 2014 verklaart dat zij de Lange en de Kleine kan aanwijzen op Facebook, omdat ze daar op een foto staan, hetgeen zij van een vriendin heeft gehoord, heeft de politie de Facebook-foto ook aan [betrokkene 1] getoond. [betrokkene 1] herkent, na enige aarzeling, de medeverdachte op deze foto als ‘de Kleine’.
Op 22 december 2014, wanneer de politie aan [betrokkene 1] een politiefoto van de medeverdachte toont, herkent zij de medeverdachte direct als ‘de Kleine’.
Het hof overweegt dat de herkenning van de medeverdachte door [betrokkene 1] niet op een gebruikelijke wijze heeft plaatsgevonden. Indien mogelijk zal een zogenoemde FOSLO worden gehouden. Dat was in dit geval echter niet meer mogelijk. Immers, [betrokkene 1] had van een vriendin gehoord dat de Lange en de Kleine op een Facebookfoto stonden en verklaart verder dat zij hen op die foto kan aanwijzen. Een FOSLO-confrontatie zou onder deze omstandigheden geen betrouwbaar middel voor waarheidsvinding zijn geweest. Het zou dan immers de vraag zijn geweest waarvan [betrokkene 1] de persoon zou hebben herkend: van een foto of van het delict.
Naar het oordeel van het hof geven de bovengenoemde omstandigheden waaronder de herkenningen van de
medeverdachtedoor [betrokkene 1] hebben plaatsgevonden geen aanleiding om deze herkenningen categorisch uit te sluiten voor het bewijs.
Het hof acht de herkenning van
de medeverdachtedoor [betrokkene 1] op 22 december 2014 voldoende betrouwbaar om als bewijs te gebruiken en overweegt hiertoe als volgt.
Het hof acht het begrijpelijk en voorstelbaar dat [betrokkene 1] op 6 oktober 2014 bij het zien van de Facebook-foto de medeverdachte slechts na aarzeling herkende, nu de medeverdachte op de Facebook-foto een muts draagt, terwijl ‘de Kleine’ op 4 oktober 2014 geen muts droeg. Wanneer op 22 december 2014 aan [betrokkene 1] een politiefoto van de medeverdachte zonder muts wordt getoond, herkent zij de medeverdachte direct als ‘de Kleine’.
Voorts is het hof van oordeel dat de herkenning van de medeverdachte door [betrokkene 1] op 22 december 2014 in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen in het dossier.
Het hof overweegt ten overvloede dat het, evenals de rechtbank, de herkenning van de medeverdachte door [betrokkene 1] op de
Facebook-fotoniet voor het bewijs zal bezigen.
Het hof vult tot slot de bewijsoverweging met als kopje ‘4.4. Opzet’ na de zin ‘Een en ander zodanig dat het slachtoffer is geraakt in bil en onderbenen.’(pagina 7 van het vonnis) als volgt aan.
Uit de FARR-verklaring van 24 maart 2015 (hieronder aangehaald als bewijsmiddel 10) volgt dat het door de aangever opgelopen letsel als potentieel dodelijk kan worden gezien. Hiertoe wordt als uitleg gegeven dat de kans dat de slagader en de ader van het betreffende been door de kogels zouden zijn geraakt, gezien de geringe afstand van de dijbeenkop tot deze bloedvaten, geschat op 7 à 8 cm, verre van denkbeeldig is. Mocht een van deze bloedvaten geraakt worden, dan volgt een moeilijk te stelpen inwendige bloeding met shock (tekort aan circulerend bloedvolume) als meest waarschijnlijk gevolg.
Aanvullend bewijsmiddel
Het hof vult de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aan met het volgend bewijsmiddel.
10. Een geschrift, bevattende medische informatie betreffende [slachtoffer] van 24 maart 2015, opgemaakt door de forensisch arts [naam] (losse bijlage, ongenummerd), inhoudende:
Toelichting: Letselverklaring ([nummer])
Toelichting:
Twee lichaamsvreemde voorwerpen zitten bij de kop van het rechter dijbeen en in de kop van het rechter dijbeen zit mogelijk een klein scheurtje.
In de directe omgeving van de kop van het rechterdijbeen (heupgewricht) lopen twee structuren die essentieel zijn voor de circulatie van bloed, te weten: de slagader en de ader van het betreffende been (arteria femoralis en vena femoralis). Dit zijn zeer grote bloedvaten, de slagader is een directe aftakking van de grote lichaamsslagader en de ader is een directe toevoer-ader richting hart. Als de twee lichaamsvreemde voorwerpen inderdaad kogels zijn, dan is de kans dat één of beide bloedvaten door deze kogels geraakt hadden kunnen worden, gezien de geringe afstand van dijbeenkop tot deze eerder genoemde bloedvaten, verre van denkbeeldig. Geschatte afstand tussen dijbeenkop en bloedvaten: 7 à 8 cm. Mocht één van deze bloedvaten geraakt worden dan volgt een moeilijk te stelpen inwendige bloeding met shock (tekort aan circulerend bloedvolume) als meest waarschijnlijk gevolg. Daardoor dat het betrokken letsel kan gezien worden als potentieel dodelijk.
Aanvullingen en verbetering in bewijsmiddel
Het hof acht het geboden de navolgende verbetering en aanvullingen in de bewijsmiddelen van de rechtbank aan te brengen.
In bewijsmiddel 1 van de rechtbank wordt na ‘Hij had kort haar en een slank postuur.’ de volgende zin toegevoegd:
Als ik de lange jongen zou zien zou ik hem zo herkennen.
In bewijsmiddel 1 van de rechtbank wordt na ‘Ik zag twee mannen voor de steeg staan.’ de volgende zin toegevoegd:
Ik herkende de twee mannen gelijk.
In bewijsmiddel 6 van de rechtbank wordt de volgende zin geschrapt: ‘Die kleine man riep maar in het Papiamento dat die lange man moest schieten.’
Verbetering van de kwalificatie van het primair bewezen verklaarde
Het hof leest de kwalificatie van het primair bewezen verklaarde onder punt “5. Strafbaarheid feit” van het vonnis aldus dat daar is bedoeld te kwalificeren als het “medeplegen van poging tot doodslag”. Ten onrechte is het woord “van” na “tot” opgenomen.
Het betreft hier naar het oordeel van het hof een kennelijke verschrijving en door de verbeterde lezing daarvan wordt de verdachte niet in zijn belangen geschaad.
Aanvulling toepasselijke wetsartikelen
Aangezien de verdachte na de datum waarop het door de rechter in eerste aanleg bewezen verklaarde feit gepleegd is opnieuw tot straf is veroordeeld, zal het hof de in het vonnis waarvan beroep aangehaalde wetsartikelen aanvullen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve - behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling en verbetering van bovenstaande gronden te worden bevestigd.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 32.382,98.
De raadsman van de benadeelde partij heeft op de vordering van € 32.382,98 ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2016 een bedrag van € 32,65 (kosten huren televisie in ziekenhuis) in mindering gebracht, welk bedrag al was opgenomen in de post daggeldvergoedingen. In hoger beroep is de vordering benadeelde partij aan de orde tot een bedrag van
€ 32.350,33.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 7.360,30, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met niet-ontvankelijkheidsverklaring van de vordering voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 2.360,25 materiële schade (posten van het eigen risico ter hoogte van
€ 334,90 en de daggeldvergoedingen ter hoogte van
€ 2.025,35) is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 5.000,00.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt met zich dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 7.360,25 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.360,25 (zevenduizend driehonderdzestig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 2.360,25 (tweeduizend driehonderdzestig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat, indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.360,25 (zevenduizend driehonderdzestig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 2.360,25 (tweeduizend driehonderdzestig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
71 (eenenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het in het arrest overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. I.P.A. van Engelen en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. T.E.J. Bruinen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 december 2016.