In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin zijn vorderingen met betrekking tot een vergoedingsrecht op een gemeenschappelijke woning zijn afgewezen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.H.M. Alkemade, heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt en zijn vorderingen alsnog toewijst. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.M. Mellema, heeft de vorderingen van de man weersproken. Het hof heeft vastgesteld dat de man een vergoedingsrecht claimt van € 535.311,23 op de woning in Brussel, België, die hij samen met de vrouw in mede-eigendom heeft. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vorderingen van de man afstuiten op het gezag van gewijsde van eerdere beschikkingen van het hof, waarin al over deze kwestie was beslist.
Het hof heeft in zijn beoordeling bevestigd dat de vordering van de man inderdaad afstuit op het gezag van gewijsde. Het hof heeft overwogen dat eerdere beslissingen bindende kracht hebben in een nieuw geschil tussen dezelfde partijen, en dat de man niet in cassatie is gegaan tegen eerdere beschikkingen waarin zijn vorderingen al waren afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet opnieuw aanspraak kan maken op een vergoedingsrecht, omdat dit al eerder is beslist. De man heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een heroverweging rechtvaardigen.
De beslissing van het hof is dat het het vonnis van de rechtbank bekrachtigt en de man veroordeelt om de proceskosten van de vrouw te betalen. Het hof heeft de proceskosten vastgesteld op € 10.000, wat het hof redelijk acht gezien de proceshouding van de man. Het arrest is uitgesproken op 6 december 2016.