ECLI:NL:GHDHA:2016:4344

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2016
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
22-004300-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en toewijzing schadevergoedingen in hoger beroep tegen verdachte voor oplichting en schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die eerder door de rechtbank was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor oplichting. De verdachte had in de periode van 16 april 2013 tot en met 11 december 2013 goederen gekocht met de intentie deze niet volledig te betalen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen AG, E en F, en heeft in zoverre opnieuw recht gedaan. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij AG € 5.000,-, E € 5.200,- en F € 5.500,- aan schadevergoeding is toegekend. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partijen voldoende hebben aangetoond dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze bedragen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de data van de schade. Het hof heeft ook de verplichting opgelegd aan de verdachte om deze bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van de slachtoffers. De overige beslissingen van de rechtbank zijn bevestigd, met enkele aanvullingen en verbeteringen in de motivering.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004300-14
Parketnummer: 09-857618-13
Datum uitspraak: 25 januari 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 september 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1969,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 11 januari 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tevens zijn er beslissingen genomen omtrent een 31-tal vorderingen van benadeelde partijen als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 16 april 2013 tot en met 11 december 2013 op na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op of of omstreeks de navolgende tijd (althans telkens in de periode van 16 april 2013 tot en met 11 december 2013) en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- A en/of
- B en/of
- C en/of
- D en/of
- E en/of
- F en/of
- G en/of
- H en/of
- I en/of
- J en/of
- K en/of
- L en/of
- M en/of
- N en/of
- O en/of
- P en/of
- Q en/of
- R en/of
- S en/of
- T en/of
- U en/of
- V en/of
- W en/of
- X en/of
- Y en/of
- Z en/of
- AA en/of
- AB en/of
- AC en/of
- AD en/of
- AE en/of
- AF en/of
- AG en/of
- AH en/of
- AI.

Voorwaardelijk verzoek van de verdediging ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel

Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 januari 2016 is door de raadsman naar voren gebracht dat, in het geval het hof zou komen tot oplegging van schadevergoedingsmaatregelen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, de verdediging een verzoek doet tot benoeming van de reeds bij appelschriftuur opgegeven arbeidsdeskundige om een onderzoek te laten verrichten naar de verdiencapaciteit van zijn cliënt en daarmee zijn toekomstige draagkracht.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat de draagkracht van de verdachte in beginsel niet van betekenis is. Een gebrek aan draagkracht kan slechts onder omstandigheden in uitzonderlijke gevallen reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen dan wel te matigen. Dit betreft, gelet op de strekking van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, een beperkte uitzonderingscategorie. Daarom kan van de motivering van een verzoek zoals gedaan door de raadsman worden verwacht dat deze voldoende aanknopingspunten biedt voor een vermoeden dat dit specifieke geval tot de uitzonderingscategorie zou kunnen behoren. De omstandigheden die door de raadsman zijn geschetst, zijn naar het oordeel van het hof nog immer onvoldoende onderbouwd zodat het niet noodzakelijk wordt geacht om een onderzoek te laten verrichten naar de verdiencapaciteit van de verdachte.
Daarbij overweegt het hof nog dat een arbeidsdeskundige uitsluitend een onderzoek zal kunnen verrichten naar de arbeidsgerelateerde aspecten van de verdiencapaciteit, terwijl bij een onderzoek naar verdiencapaciteit tevens andere aspecten dienen te worden betrokken, bijvoorbeeld in het verschiet liggende vermogensvoordelen, zoals een erfenis.
Het hof wijst het verzoek af.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve voor wat betreft de beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen AG, E en F en de schadevergoedingsmaatregelen met betrekking tot de vorderingen van deze personen.
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvulling en verbeteringen aanbrengt.
Aanvulling nadere bewijsoverweging rechtbank met betrekking tot het voor het onder 1 ten laste gelegde vereiste oogmerk
Ten aanzien van het oordeel van de rechtbank over het tevens in hoger beroep gevoerde verweer van de verdediging dat de 35 in de tenlastelegging genoemde auto’s maar een fractie zijn van het totaal aantal auto’s dat door verdachte en zijn medeverdachte is aangeschaft en dat de andere auto’s wel zijn betaald, overweegt het hof in aanvulling op de overweging van de rechtbank (zie p. 16 laatste alinea van het vonnis) nog dat er blijkens de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte bij de rechtbank ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde auto’s sprake was van een planmatig handelen, bestaande uit het aanschaffen van de auto’s zonder deze te betalen, teneinde na doorverkoop van deze auto’s de opbrengst aan te wenden voor een schuld die de medeverdachte had. Ook dit maakt naar het oordeel van het hof dat irrelevant is of andere auto’s wel zijn betaald.
Verbetering ten aanzien p. 17, eerste alinea van het vonnis in eerste aanleg
Nu naar het oordeel van het hof de zin “Daar komt nog bij dat verdachte heeft verklaard dat [1], samen met [2], een aparte handel in (goedkope) auto’s hadden, en dat de gezamenlijke handel van [ ] daar buiten stond” bij kennelijke misslag is opgenomen in het vonnis van de verdachte, wordt deze zin door het hof geschrapt.
Verbetering ten aanzien van één van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen onder voetnoot 25
Het hof zal het in het vonnis waarvan beroep aangehaalde paginanummer inzake één van de onder voetnoot 25 genoemde bewijsmiddelen, te weten een geschrift, zijnde een vrijwaringsbewijs betrekking hebbende op het voertuig [KENTEKEN], verbeterd lezen met dien verstande dat bedoeld is paginanummer 520 in plaats van 522.
Verbetering ten aanzien van één van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen onder voetnoot 39
Het hof zal één van de in het vonnis waarvan beroep onder voetnoot 39 genoemde bewijsmiddelen, te weten het proces-verbaal van aangifte, verbeterd lezen met dien verstande dat bedoeld is het proces-verbaal van aangifte van [NAAM], met paginanummers 656-657 in plaats van het proces-verbaal van aangifte van [NAAM] met paginanummers 638-641.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve - behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling en verbetering van gronden te worden bevestigd.
Vordering tot schadevergoeding AG
In het onderhavige strafproces heeft AG zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, ook voor wat betreft de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte - deels - betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de (door de rechtbank niet toegewezen, maar door de benadeelde partij wel) gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer AG
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 5.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2013 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag vermeerderd met wettelijke rente aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer AG.
Vordering tot schadevergoeding E
In het onderhavige strafproces heeft E zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.200,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, ook voor wat betreft de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte - deels - betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de (door de rechtbank niet toegewezen, maar wel) gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer E
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.200,- vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 juni 2013 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag vermeerderd met wettelijke rente aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer P.J.B.M. Smolders.
Vordering tot schadevergoeding F
In het onderhavige strafproces heeft F zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.500,-. Hoewel F geen wettelijke rente heeft gevorderd, heeft de rechtbank dit bedrag vermeerderd met wettelijke rente toegewezen.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, ook voor wat betreft de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte - deels - betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden afgewezen, nu die niet is gevorderd.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer F
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer F.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [AG], [E] en [F] en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
AGter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van

€ 5.000,- (vijfduizend euro)

ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van deze vordering heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
AG, ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van

€ 5.000,00 (vijfduizend euro)

als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
Eter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van

€ 5.200,-

(vijfduizend tweehonderd euro)

ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van deze vordering heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
E, ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van

€ 5.200,-

(vijfduizend tweehonderd euro)

als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
Fter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van

€ 5.500,-

(vijfduizend vijfhonderd euro)

ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst wettelijke rente over dit bedrag af.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van deze vordering heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
F, ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van

€ 5.500,-

(vijfduizend vijfhonderd euro)

als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagenhechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. A.A. Schuering en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. V.A.M. Willemsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 januari 2016.