Draagkracht man
17. De man stelt dat moet worden uitgegaan van zijn kasstroomoverzicht en prognose over 2015. Op basis daarvan stelt de man zijn winst uit onderneming - een klusbedrijf - op € 24.200,- en het netto inkomen op € 1.936,42 netto per maand. Daarop dient in mindering te worden gebracht de premie van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 266,52 per maand en een bedrag van € 200,- per maand. Dit bedrag ziet op het verplicht sparen voor pensioen. Het netto besteedbaar inkomen bedraagt dan ook volgens de man € 1.470,- per maand.
18. Dat voor het bepalen van het netto besteedbaar inkomen van de man uitsluitend moet worden gekeken naar het kasstroomoverzicht, wordt door de vrouw weersproken. Dit kan niet uit de door de man aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad en de conclusie van de AG worden afgeleid. De man dient, als hij meent dat moet worden uitgegaan van een ander uitgangspunt dan staat vermeld in de Aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen, inzicht te verschaffen in zijn bedrijfsvoering en actuele financiële positie. Wenselijk zijn niet alleen de stukken waarmee de man inzicht kan geven in de bedrijfsvoering in de afgelopen jaren, zoals de winst- en verliesrekening en toelichting inclusief kasstroomoverzichten, belastingaangiften en -aanslagen, maar ook stukken waarmee hij zijn verwachtingen voor de toekomst kan onderbouwen, zoals bijvoorbeeld jaarstukken, prognoses. Terecht is door de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man bepaald op € 2.455,- per maand.
19. Het hof overweegt als volgt. Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn en redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Dit voert tot het volgende.
20. Ter zitting heeft de man verklaard dat zijn voorlopige aanslag Inkomstenbelasting 2015 is gebaseerd op een winst uit onderneming van € 26.001,-. Bij gebreke van overige, recentere financiële gegevens zal het hof met dit bedrag – dat in lijn ligt met de door de man gestelde winst uit onderneming van € 24.200,- – rekening houden. Het hof houdt voorts rekening met de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Voorts brengt het hof daarop in mindering de redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de (aftrekbare) premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Nu de man tot op heden nog steeds een bedrag van
€ 154,- per maand voldoet aan premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, neemt het hof dit bedrag in aanmerking. Met het hogere bedrag van € 266,52 per maand houdt het hof geen rekening, nu de man dit bedrag feitelijk tot op heden niet voldoet en nog niet duidelijk is of de verzekeraar de man zal toelaten tot de verzekering. Tevens houdt het hof met de niet weersproken pensioenlast van € 200,- per maand rekening. Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof tot slot rekening met de volgende heffingskortingen: algemene heffingskorting en arbeidskorting. Op basis van het vorenstaande becijfert het hof het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de kinderalimentatie op € 1.748,- per maand.
21. De draagkracht van de man zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 875,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.525,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen ter zake van forfaitaire woonlasten vermeerderd met een bedrag van € 875,- aan overige lasten en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
22. Het hof stelt de draagkracht van de man dusdoende dan ook op 70% [1.748,- minus (0,3 maal 1.748 + 875)] is € 244,- per maand.
23. Het hof zal deze draagkracht van de man verdelen over de minderjarige en [stiefdochter] , zijn stiefdochter. Het hof betrekt daarbij dat het inkomen van de echtgenote van de man laag is – zij werkt op parttime basis in een slagerij – en dat het hof er mede daarom bij gebrek aan nadere gegevens van uit gaat dat de behoefte van [stiefdochter] in de orde van grootte ligt van die van de minderjarige en dat een bijdrage van de man in het levensonderhoud van [stiefdochter] ten bedrage van € 122,- het aandeel van de man in die verhoudingen niet overstijgt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat tussen partijen niet in is geschil dat de man geen bijdrage hoeft te leveren voor zijn zoon [zoon] , en dat [stiefzoon] , de stiefzoon van de man, niet langer behoeftig is nu hij in zijn levensonderhoud kan voorzien.
24. Nu de man geen contact heeft met de minderjarige, zal het hof geen zorgkorting in aanmerking nemen.
25. Derhalve bedraagt de draagkracht van de man ten behoeve van de minderjarige € 122,- per maand.
26. Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw haar netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn.
27. Het hof acht het aannemelijk dat de vrouw, gezien haar hersenbloeding in 2014 en de recente operatie aan haar heupen, niet in staat is om werkzaamheden te verrichten. Het hof gaat ervan uit dat zij niet over enige draagkracht beschikt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vrouw in 2014 wel werkzaam was, maar ook destijds beschikte over een zeer geringe draagkracht en haar draagkracht moest en moet verdelen over de vier kinderen die onderdeel vormen van haar gezin. Zij heeft na de scheiding van partijen nog twee kinderen gekregen.
28. Voor zover mocht blijken dat de man een aandeel heeft in de kosten van de minderjarige, dan beroept hij zich op de aanvaardbaarheidstoets. De eventuele vaststelling van een onderhoudsbijdrage leidt er toe dat de man niet meer in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan kan voorzien of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt.
29. De vrouw stelt dat het beroep op de aanvaardbaarheidstoets niet is onderbouwd. Van de onderhoudsplichtige wordt verwacht dat hij een volledig en duidelijk door middel van een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken, inzicht geeft in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen. De vrouw meent dat de man dit heeft nagelaten en dat een beroep daarop moet worden afgewezen.
30. Het hof overweegt als volgt. Bij een beroep op de aanvaardbaarheidstoets wordt van de onderhoudsplichtige verwacht dat hij volledig en duidelijk – door middel zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken – inzicht geeft in zijn inkomens- en vermogenspositie. Daarnaast moet de man onderbouwen dat hij onder 90% van de bijstandsnorm komt. Naar het oordeel van het hof heeft de man weliswaar een aanzienlijke hoeveelheid stukken overgelegd met betrekking tot zijn inkomens- en vermogenspositie, maar hij heeft onvoldoende onderbouwd dat hij onder 90% van de bijstandsnorm komt. Een daarvoor noodzakelijk overzicht is niet opgesteld. Daarnaast komt een deel van de door de man opgevoerde lasten voor rekening van zijn echtgenote. Ook in haar aandeel in de lasten is onvoldoende inzicht verschaft.
31. Gezien de hoogte van het inkomen van de man, acht het hof het niet redelijk om de ingangsdatum met terugwerkende kracht vast te stellen op 1 januari 2015. Het hof zal dan ook de kinderalimentatie met ingang van heden bepalen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de man ter zitting verklaard heeft dat hij over de maanden januari tot en met mei 2015 nog de alimentatie ten behoeve van de minderjarige en [zoon] heeft voldaan, terwijl tussen partijen niet in geschil is dat hij voor [zoon] geen bijdrage meer hoefde te leveren.
32. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn incidenteel hoger beroep;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de alimentatie met ingang van heden en, in zover opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man met ingang van heden te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige op € 122,- per maand;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, P.B. Kamminga en I. Jansen, bijgestaan door mr. M.J. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2016.