ECLI:NL:GHDHA:2016:438

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
200.175.234/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en behoefte van kinderen in samengesteld gezin

In deze zaak gaat het om de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen voor de minderjarige. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op nihil heeft vastgesteld. De man heeft zich verweerd en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De vrouw heeft op haar beurt verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep.

De rechtbank had de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 340,- per maand, waarbij rekening was gehouden met het netto besteedbaar inkomen van de man. In hoger beroep heeft de man zijn standpunt gewijzigd en stelt hij dat zijn inkomen lager is dan eerder vastgesteld. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en is van oordeel dat de man in beginsel vrijstaat om in hoger beroep een ander standpunt in te nemen.

Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft van € 1.748,- per maand, en dat zijn draagkracht voor de minderjarige € 122,- per maand bedraagt. De vrouw heeft geen draagkracht, gezien haar medische situatie. Het hof heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidenteel hoger beroep en de bestreden beschikking vernietigd voor zover het betreft de alimentatie, en bepaald dat de man met ingang van heden € 122,- per maand moet betalen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 februari 2016
Zaaknummer : 200.175.234/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-9237
Zaaknummer rechtbank : C/09/477923
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L. Faouzi te Zoetermeer,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.C.M. van Lieshout te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 20 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 mei 2015 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 2 oktober 2015 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
De vrouw heeft op 1 december 2015 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de man de volgende stukken ingekomen:
  • op 11 januari 2016 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 18 januari 2016 een V-formulier van 15 januari 2016 met bijlagen.
Daarnaast is op 18 januari 2016 een faxbericht van diezelfde datum van de zijde van de vrouw ingekomen waarin zij bezwaar maakt tegen de stukken van de man gedateerd op 15 januari 2016.
De zaak is op 20 januari 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Na een gegeven toelichting door de advocaat van de man, heeft de advocaat van de vrouw haar bezwaren tegen de stukken van 15 januari 2016 niet langer gehandhaafd.
De hierna te noemen minderjarige heeft schriftelijk haar mening kenbaar gemaakt naar aanleiding van de door het hof geboden gelegenheid daartoe.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank – met wijziging van de na te melden beschikking van 23 augustus 2000 van de rechtbank Den Haag – de door de man met ingang van 1 januari 2015 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige bepaald op nihil. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
Partijen zijn gehuwd geweest tot 2 oktober 2000 en zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 1999 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige. Zij verblijft bij de moeder. Bij genoemde beschikking van 23 augustus 2000 van de rechtbank Den Haag is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Tevens is in deze beschikking, voor zover van belang, de kinderalimentatie voor de - thans jongmeerderjarige - zoon van partijen ( [zoon] , geboren [in] 1996) en de minderjarige bepaald op fl. 250,- per maand per kind, met ingang van de dag waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: de kinderalimentatie).
2. De vrouw verzoekt het hof:
I. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de vaststelling van de bijdrage van de man in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige;
II. opnieuw beschikkende te bepalen dat de man een bijdrage dient te leveren in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige ten bedrage, welke overeenkomt met de wettelijke maatstaven;
III. deze beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel het verzoeken van de vrouw af te wijzen en bij wijze van incidenteel hoger beroep verzoekt de man het hof om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, althans de verzoeken van de man ongegrond te verklaren.

Incidenteel hoger beroep

5. Het hof verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn incidenteel hoger beroep, nu hij geen ander dictum verzoekt dan door de rechtbank is bepaald. Het beroep is nodeloos ingesteld.

Principaal hoger beroep

Behoefte minderjarige

Terugkomen op standpunt
6. De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 340,- per maand, waarbij de rechtbank is uitgegaan van een huidig netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.455,- per maand. Daarbij heeft de rechtbank het huidige inkomen van de man in aanmerking genomen voor het bepalen van de behoefte van de minderjarige, omdat partijen het er in eerste aanleg over eens waren dat dit inkomen het voormalige netto gezinsinkomen overstijgt. Thans in hoger beroep kan de man zich daar niet langer mee verenigen. Hij stelt dat zijn huidige inkomen het gezinsinkomen van partijen niet overstijgt. De vrouw meent dat het de man niet vrij staat om in hoger beroep van zijn standpunt in eerste aanleg terug te komen. Het hof is van oordeel dat het de man in beginsel vrijstaat om in hoger beroep een ander standpunt in te nemen dan in eerste aanleg, zonder dat hij ertoe gehouden is hiervoor een rechtvaardiging te geven (vgl. Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3303).
Hoogte behoefte
7. Volgens de man is zijn netto besteedbaar inkomen, rekening houdend met zijn premie arbeidsongeschiktheidsverzekering en zijn pensioen premie, € 1.470,- per maand. De vrouw meent dat moet worden aangesloten bij het bedrag dat de rechtbank heeft genoemd.
8. Het hof stelt vooreerst vast dat de rechtbank bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen geen rekening heeft gehouden met de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering en de pensioenpremie. Als gevolg daarvan is het netto besteedbaar inkomen van de man in ieder geval daardoor aanzienlijk lager dan het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 2.455,- per maand. Bovendien heeft de rechtbank er geen rekening mee gehouden dat, zoals het hof ter zitting aan partijen heeft voorgehouden, de man in de jaren 2012 tot en met 2014 niet alleen onderhoudsplichtig was voor de minderjarige maar ook voor [zoon] , en zijn stiefkinderen ( [stiefzoon] en [stiefdochter] ). Het is derhalve niet zo dat alleen de minderjarige, als zij in het gezin van de man zou zijn opgegroeid, mee zou hebben geprofiteerd van een eventueel hoger netto inkomen van de man. Het besteedbaar inkomen moet dus ook verdeeld worden over de vier kinderen, zodat de behoefte van de minderjarige zeker niet hoger zal liggen dan op basis van het gezinsinkomen van partijen is vastgesteld.
9. De man heeft gesteld dat het netto besteedbaar inkomen ten tijde van het huwelijk NLG 3.700,- per maand bedroeg en daarmee de behoefte van de minderjarige € 203,- per maand. Nu de vrouw daartegen geen, althans onvoldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd, zal het hof daarbij aansluiten.
Voorzien in eigen behoefte door minderjarige
10. De man stelt dat de minderjarige (deels) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Hij heeft vernomen dat de minderjarige werkzaam is in een Kringloopwinkel.
11. De vrouw voert daartegen gemotiveerd verweer. De minderjarige is niet werkzaam, maar schoolgaand, zodat zij nog immer behoefte heeft aan een bijdrage van haar ouders.
12. Gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, heeft de man onvoldoende aangetoond dat de minderjarige werkzaam is. Bovendien is het hof van oordeel dat als de minderjarige kleine neveninkomsten heeft uit een bijbaantje, dat die inkomsten niet in mindering strekken op haar behoefte.
Kindgebonden budget
13. In de visie van de vrouw heeft de rechtbank ten onrechte de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen opgevolgd door het in mindering brengen van het kindgebonden budget op de behoefte van de minderjarige. Dit leidt – kort samengevat - tot een onaanvaardbare situatie dat de man niet hoeft bij te dragen. Daarnaast is de rechtbank eraan voorbij gegaan dat de vrouw het kindgebonden budget ontvangt voor haar drie minderjarige kinderen.
14. De man bestrijdt dit standpunt van de vrouw.
15. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 wordt het kindgebonden budget niet in mindering gebracht op de tabelbehoefte. Op basis van deze uitspraak wordt het na de scheiding ontvangen kindgebonden budget verwerkt bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw. Anders dan de rechtbank, stelt het hof dan ook de behoefte van de minderjarige op € 203,- per maand.
16. Bij het bepalen van het eigen aandeel van de man in de kosten van de minderjarige, moet de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot de minderjarige staat in de beoordeling te worden betrokken.

Draagkracht man

Hoogte draagkracht
17. De man stelt dat moet worden uitgegaan van zijn kasstroomoverzicht en prognose over 2015. Op basis daarvan stelt de man zijn winst uit onderneming - een klusbedrijf - op € 24.200,- en het netto inkomen op € 1.936,42 netto per maand. Daarop dient in mindering te worden gebracht de premie van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 266,52 per maand en een bedrag van € 200,- per maand. Dit bedrag ziet op het verplicht sparen voor pensioen. Het netto besteedbaar inkomen bedraagt dan ook volgens de man € 1.470,- per maand.
18. Dat voor het bepalen van het netto besteedbaar inkomen van de man uitsluitend moet worden gekeken naar het kasstroomoverzicht, wordt door de vrouw weersproken. Dit kan niet uit de door de man aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad en de conclusie van de AG worden afgeleid. De man dient, als hij meent dat moet worden uitgegaan van een ander uitgangspunt dan staat vermeld in de Aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen, inzicht te verschaffen in zijn bedrijfsvoering en actuele financiële positie. Wenselijk zijn niet alleen de stukken waarmee de man inzicht kan geven in de bedrijfsvoering in de afgelopen jaren, zoals de winst- en verliesrekening en toelichting inclusief kasstroomoverzichten, belastingaangiften en -aanslagen, maar ook stukken waarmee hij zijn verwachtingen voor de toekomst kan onderbouwen, zoals bijvoorbeeld jaarstukken, prognoses. Terecht is door de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man bepaald op € 2.455,- per maand.
19. Het hof overweegt als volgt. Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn en redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Dit voert tot het volgende.
20. Ter zitting heeft de man verklaard dat zijn voorlopige aanslag Inkomstenbelasting 2015 is gebaseerd op een winst uit onderneming van € 26.001,-. Bij gebreke van overige, recentere financiële gegevens zal het hof met dit bedrag – dat in lijn ligt met de door de man gestelde winst uit onderneming van € 24.200,- – rekening houden. Het hof houdt voorts rekening met de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Voorts brengt het hof daarop in mindering de redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de (aftrekbare) premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Nu de man tot op heden nog steeds een bedrag van
€ 154,- per maand voldoet aan premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, neemt het hof dit bedrag in aanmerking. Met het hogere bedrag van € 266,52 per maand houdt het hof geen rekening, nu de man dit bedrag feitelijk tot op heden niet voldoet en nog niet duidelijk is of de verzekeraar de man zal toelaten tot de verzekering. Tevens houdt het hof met de niet weersproken pensioenlast van € 200,- per maand rekening. Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof tot slot rekening met de volgende heffingskortingen: algemene heffingskorting en arbeidskorting. Op basis van het vorenstaande becijfert het hof het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de kinderalimentatie op € 1.748,- per maand.
21. De draagkracht van de man zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 875,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.525,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen ter zake van forfaitaire woonlasten vermeerderd met een bedrag van € 875,- aan overige lasten en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
22. Het hof stelt de draagkracht van de man dusdoende dan ook op 70% [1.748,- minus (0,3 maal 1.748 + 875)] is € 244,- per maand.
Verdeling draagkracht
23. Het hof zal deze draagkracht van de man verdelen over de minderjarige en [stiefdochter] , zijn stiefdochter. Het hof betrekt daarbij dat het inkomen van de echtgenote van de man laag is – zij werkt op parttime basis in een slagerij – en dat het hof er mede daarom bij gebrek aan nadere gegevens van uit gaat dat de behoefte van [stiefdochter] in de orde van grootte ligt van die van de minderjarige en dat een bijdrage van de man in het levensonderhoud van [stiefdochter] ten bedrage van € 122,- het aandeel van de man in die verhoudingen niet overstijgt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat tussen partijen niet in is geschil dat de man geen bijdrage hoeft te leveren voor zijn zoon [zoon] , en dat [stiefzoon] , de stiefzoon van de man, niet langer behoeftig is nu hij in zijn levensonderhoud kan voorzien.
Zorgkorting
24. Nu de man geen contact heeft met de minderjarige, zal het hof geen zorgkorting in aanmerking nemen.
25. Derhalve bedraagt de draagkracht van de man ten behoeve van de minderjarige € 122,- per maand.
Draagkracht vrouw
26. Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw haar netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn.
27. Het hof acht het aannemelijk dat de vrouw, gezien haar hersenbloeding in 2014 en de recente operatie aan haar heupen, niet in staat is om werkzaamheden te verrichten. Het hof gaat ervan uit dat zij niet over enige draagkracht beschikt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vrouw in 2014 wel werkzaam was, maar ook destijds beschikte over een zeer geringe draagkracht en haar draagkracht moest en moet verdelen over de vier kinderen die onderdeel vormen van haar gezin. Zij heeft na de scheiding van partijen nog twee kinderen gekregen.
Aanvaardbaarheidstoets
28. Voor zover mocht blijken dat de man een aandeel heeft in de kosten van de minderjarige, dan beroept hij zich op de aanvaardbaarheidstoets. De eventuele vaststelling van een onderhoudsbijdrage leidt er toe dat de man niet meer in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan kan voorzien of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt.
29. De vrouw stelt dat het beroep op de aanvaardbaarheidstoets niet is onderbouwd. Van de onderhoudsplichtige wordt verwacht dat hij een volledig en duidelijk door middel van een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken, inzicht geeft in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen. De vrouw meent dat de man dit heeft nagelaten en dat een beroep daarop moet worden afgewezen.
30. Het hof overweegt als volgt. Bij een beroep op de aanvaardbaarheidstoets wordt van de onderhoudsplichtige verwacht dat hij volledig en duidelijk – door middel zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken – inzicht geeft in zijn inkomens- en vermogenspositie. Daarnaast moet de man onderbouwen dat hij onder 90% van de bijstandsnorm komt. Naar het oordeel van het hof heeft de man weliswaar een aanzienlijke hoeveelheid stukken overgelegd met betrekking tot zijn inkomens- en vermogenspositie, maar hij heeft onvoldoende onderbouwd dat hij onder 90% van de bijstandsnorm komt. Een daarvoor noodzakelijk overzicht is niet opgesteld. Daarnaast komt een deel van de door de man opgevoerde lasten voor rekening van zijn echtgenote. Ook in haar aandeel in de lasten is onvoldoende inzicht verschaft.
Ingangsdatum
31. Gezien de hoogte van het inkomen van de man, acht het hof het niet redelijk om de ingangsdatum met terugwerkende kracht vast te stellen op 1 januari 2015. Het hof zal dan ook de kinderalimentatie met ingang van heden bepalen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de man ter zitting verklaard heeft dat hij over de maanden januari tot en met mei 2015 nog de alimentatie ten behoeve van de minderjarige en [zoon] heeft voldaan, terwijl tussen partijen niet in geschil is dat hij voor [zoon] geen bijdrage meer hoefde te leveren.
32. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn incidenteel hoger beroep;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de alimentatie met ingang van heden en, in zover opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man met ingang van heden te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige op € 122,- per maand;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, P.B. Kamminga en I. Jansen, bijgestaan door mr. M.J. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2016.