ECLI:NL:GHDHA:2016:4387

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
200.178.509/01 en 200.178.511/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met betrekking tot benadeling van de gemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 13 juli 2016, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na een echtscheiding. De man en de vrouw zijn in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag. De man verzoekt onder andere om de aandelen van een besloten vennootschap te verkopen en om de vrouw te veroordelen tot het dragen van een rekening-courantschuld. De vrouw verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om afwijzing van de man zijn verzoeken. Het hof heeft de zaak op 27 mei 2016 mondeling behandeld en heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld. Het hof oordeelt dat de man de gemeenschap heeft benadeeld door onterecht geld op te nemen en dat hij hiervoor moet vergoeden. De vrouw heeft recht op de helft van dit bedrag. Het hof heeft de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw vastgesteld op € 887,- per maand en heeft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap verder uitgewerkt. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 juli 2016
Zaaknummers : 200.178.509/01 en 200.178.511/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-1959 en FA RK 13-7104
Zaaknummer rechtbank : C/09/438908 en C/09/450560
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.H. Vermeulen te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.A.M. Jansen te Zoetermeer.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 augustus 2015 van de rechtbank Den Haag, hierna: de bestreden beschikking. Bij dat beroep heeft de man tevens een verzoek tot (gedeeltelijke) schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking ingediend. Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.178.511/02. Op 19 november 2015 heeft de man voormeld schorsingsverzoek nog aangevuld. Bij beschikking van 16 december 2015 heeft het hof het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking afgewezen.
De vrouw heeft op 14 december 2015 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 12 februari 2016 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 29 oktober 2015 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 17 november 2015 een brief van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de vrouw:
  • op 28 april 2016 een V-formulier van 26 april 2016 met bijlage;
  • op 23 mei 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 27 mei 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een overzicht van af- en bijschrijvingen van de op haar naam gestelde bankrekening overgelegd. De advocaat van de man heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van 17 januari 2014.
Bij die tussenbeschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en onder meer iedere beslissing inzake de kinder- en partneralimentatie, de verdeling en de proceskosten aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de vrouw met ingang van 14 augustus 2015 voor de verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige aan de man zal betalen een bedrag van € 95,-per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de man met ingang van 14 augustus 2015 tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 950,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld en deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • bepaald dat de polis bij [verzekeringsmaatschappij] met nummer [nummer] en de polis bij [verzekeringsmaatschappij] zullen worden gesplitst in gelijke delen.
Het meer of anders verzochte is afgewezen en de proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
  • de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna: de minderjarige;
  • de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, hierna ook: partneralimentatie;
  • de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
2. De man verzoekt voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen,
het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
  • te bepalen dat de vrouw aan de man maandelijks bij vooruitbetaling dient te voldoen een bedrag van € 221,- als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige;
  • de verzoeken van de vrouw met betrekking tot een bijdrage van de man in de kosten van haar onderhoud af te wijzen en te bepalen dat deze op nihil worden gesteld;
  • de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vast te stellen:
- te bevelen dat de aandelen van de besloten vennootschap [naam] worden verkocht;
- te bepalen dat de vrouw de helft van de rekening-courantschuld aan de besloten vennootschap [naam] , te weten een bedrag van € 26.922,50 dient te dragen;
- de bankrekeningen bij [bank] met nummer [nummer] , nummer [nummer] en met nummers [nummer] onder verrekening van de helft van de waarde per peildatum van [peildatum] met de vrouw aan de man toe te delen;
- de sieraden ter waarde van € 15.000,- aan de vrouw toe te delen onder verrekening van de helft van de waarde met de man.
- de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de verzoeken van de man
in het beroeptegen de bestreden beschikking af te wijzen, en,
in het door de vrouw ingestelde
incidenteel beroepde bestreden beschikking te vernietigen,
het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
A. de verdeling van de inboedel van de echtelijke woning vast te stellen;
B. voor het overige de verdeling van de ontbonden goederengemeenschap vast te stellen door:
a. aan ieder van partijen de sieraden, fietsen en de motorfiets toe te delen die bij die partij in gebruik c.q. in bezit zijn, zonder nadere verrekening;
b. te bepalen dat de man aan de vrouw € 9.000,- moet betalen, zijnde de helft van het bedrag dat door de man in de kluis is gelegd;
c. de vergoeding die de man aan de vrouw moet voldoen ter zake de aandelen in [naam] vast te stellen op € 32.830,50;
d. de spaarrekening met nummer [nummer] tot te delen aan de man onder de verplichting om aan de vrouw te vergoeden de helft van het saldo per peildatum, alsmede de helft van het bedrag van € 167.862,- dat zonder toestemming van de vrouw is afgeboekt van die rekening;
e. de bankrekening met nummer [nummer] toe te delen aan de vrouw (ter opheffing);
f. aan de vrouw toe te delen, zonder nadere verrekening, de vordering uit hoofde van geldlening op mevrouw [naam] , onder de verplichting voor de man om de betreffende ondertekende akte van geldlening te verstrekken aan de vrouw;
C. te bepalen dat de man met ingang van 14 augustus 2015 tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 2.000,- bruto per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
D. de beschikking van de rechtbank voor het overige te bekrachtigen, te weten ter zake:
a. de verdeling en toedeling van de woning aan de man en de voldoening van een overwaarde daarvan groot € 28.781,76 door de man aan de vrouw;
b. de toedeling van de aandelen in [naam] aan de man;
c. de verdeling en toedeling van de overige bankrekeningen;
d. de toedeling en waardering van de onderneming van de vrouw;
e. de verdeling/splitsing van de [bank] en [bank] ;
f. de toedeling en de verrekening van de waarde van de [merk] (abusievelijk in de beschikking Agis genoemd);
E. met veroordeling van de man in de proceskosten in beide instanties.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt om bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad in het door de vrouw ingestelde incidenteel hoger beroep tegen de bestreden beschikking de verzoeken onder A, B sub a, sub b, sub c en sub d, C, D sub b, sub d en E af te wijzen en de verzoeken onder B sub e en sub f en D sub a, sub c, sub e en sub f toe te wijzen. Kosten rechtens.

Kinderalimentatie

Ingangsdatum
5. Het hof gaat uit van de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum van de kinderalimentatie van 14 augustus 2015 nu geen van partijen hiertegen heeft gegriefd.
Behoefte minderjarige
6. Tussen partijen is de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de minderjarige van € 695,- per maand niet in geschil, zodat het hof daarvan uitgaat.
Draagkracht
7. Geen van partijen heeft gegriefd tegen de door de rechtbank bepaalde draagkracht van de man ter zake kinderalimentatie van € 1.200,- per maand, zodat het hof daarvan uitgaat.
8. Zoals hierna onder rechtsoverweging 21 is overwogen, gaat het hof uit van een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 1.597,- per maand. Haar draagkracht bedraagt volgens de formule 70% x [1.597 - 0,3 x 1.597 + 875] afgerond € 170,- per maand.
9. Het eigen aandeel van de man in de kosten van de minderjarige bedraagt 1.200/1.370 x 695 =
€ 609,- per maand.
Het eigen aandeel van de vrouw in de kosten van de minderjarige bedraagt 170/1.370 x 695 =
€ 86,- per maand.
10. Nu echter de ondergrens van de kinderalimentatie € 95,- bedraagt, aangezien de vrouw niet heeft gegriefd tegen de vastgestelde kinderalimentatie maar slechts heeft verzocht het verzoek van de man om een kinderalimentatie van € 221,- per maand af te wijzen, zal het hof de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.

Partneralimentatie

Behoefte
11. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw naar aanleiding van de door haar overgelegde behoeftelijst bepaald op € 2.200,- netto per maand. De man is van mening dat dit te hoog is. Hij betwist de in aanmerking genomen woonlasten, mobiele telefoonkosten (privé), inboedelverzekering, autokosten en aflossing autolening. Ook heeft de vrouw volgens de man een en ander onvoldoende onderbouwd.
12. De vrouw heeft verweer gevoerd en een aangevulde behoeftelijst overgelegd, waaruit een behoefte blijkt van € 2.566,- netto per maand (productie 26). In incidenteel appel stelt de vrouw dat haar huwelijksgerelateerde behoefte € 4.154,- netto per maand bedraagt. Zij legt wederom een behoeftelijst over (productie 43), die door man wordt betwist, onder meer omdat allerlei nieuwe posten worden opgevoerd.
13. Het hof stelt het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak dient bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan een onderhoudsbijdrage rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.
14. De advocaat van de vrouw heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat de nieuwe behoeftelijst - die bijna een verdubbeling laat zien van de in eerste aanleg gestelde behoefte - is opgesteld omdat het bij de vrouw pas later duidelijk is geworden dat het ging om de huwelijksgerelateerde behoefte. Haar vorige behoefteoverzichten waren abusievelijk gebaseerd op haar werkelijke uitgaven na het uiteengaan van partijen. Voorts heeft de advocaat van de vrouw desgevraagd verklaard dat van de nieuwe behoeftelijst moet worden uitgegaan.
15. Het hof acht de uiteengezette reden voor het opstellen van een nieuwe behoeftelijst niet overtuigend nu voormelde jurisprudentie op het gebied van behoeftebepaling bij de advocaten bekend mag worden verondersteld. Het hof zal de nieuwe behoeftelijst dan ook buiten beschouwing laten en uitgaan van de in eerste aanleg overgelegde behoeftelijst.
16. Het hof is van oordeel dat de rechtbank aangaande de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel leiden. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat het netto besteedbaar inkomen van partijen gedurende het huwelijk € 4.000,- per maand bedroeg in plaats van € 5.300,- (randnummer 23 verweer op incidenteel appel). Volgens de man werd een deel van zijn salaris op een spaarrekening gestort omdat partijen dat niet nodig hadden. Voormeld spaargeld bedroeg volgens de loonstroken (productie 31 bij het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel van de vrouw) in 2012 € 1.121,44 netto per maand. Gesteld noch gebleken is dat deze gelden niet steeds vrij opneembaar zouden zijn, bijvoorbeeld in geval van onverwachte uitgaven.
17. Het hof ziet voorts aanleiding in aanvulling op de door de rechtbank bepaalde behoefte van de vrouw een post van € 150,- per maand ter zake sparen in aanmerking te nemen, nu de man in hoger beroep heeft erkend dat partijen tijdens hun huwelijk gewoon waren maandelijks ten minste een dergelijk bedrag op een aparte rekening te storten. In acht genomen het vorenstaande berekent het hof de behoefte van de vrouw op € 2.200,- + € 150,- = € 2.350,- netto per maand .
18. Hetgeen partijen overigens omtrent de behoefte nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Behoeftigheid
19. De man is van mening dat de vrouw een grotere verdiencapaciteit heeft dan de winst uit onderneming die zij genereert uit de vennootschap onder firma [naam] van
€ 20.217,-bruto per jaar/€ 1.640,- netto per maand, zoals de rechtbank heeft bepaald. Volgens de man is de vrouw in staat volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Hij voert daartoe het volgende aan:
- toen de vrouw nog in de echtelijke woning verbleef had zij een inkomen van € 2.600,- netto per maand uit de vof (opgericht in 2011), zij verdiende gedurende de laatste vier jaren van het huwelijk € 2.383,- netto per maand;
- de vrouw heeft een klantenbestand ter waarde van € 80.000,- meegenomen vanuit de BV van de man in de vof zonder daar enige goodwill over te betalen aan de BV van de man;
- zij heeft er zelf voor gekozen met vennoten in zee te gaan, zodat zij de winst moet delen;
- de man schat in dat de vrouw meer uren/dagen kan werken voor de vof;
- de vrouw ontvangt € 100,- per maand voor administratieve werkzaamheden voor haar moeder;
- de vrouw kan sinds november 2012 zonder problemen in haar eigen levensonderhoud voorzien gelet op haar levensstijl (vakanties e.d.);
- de vrouw dient desnoods een baan in loondienst te zoeken;
- haar verdiencapaciteit is € 40.631,- bruto per jaar.
20. De vrouw verweert zich daartegen als volgt:
- de draagkracht van de vrouw volgt uit het inkomen dat zij uit de vof genereert. Dit inkomen bedraagt geen € 40.631,- per jaar, zoals de man stelt;
- tijdens het huwelijk van partijen bedroeg het netto inkomen van de vrouw € 1.500,- per maand;
- de vrouw verdient niet aan haar moeder: integendeel, zij heeft bedragen van haar moeder moeten lenen om het hoofd boven water te kunnen houden;
- de horecaweekendbaan die de vrouw heeft, is uit pure noodzaak aangegaan en niet vol te houden;
- de vrouw heeft geen luxe reizen gemaakt maar is op familiebezoek geweest op Curaçao, waar zij geen verblijfskosten had;
- tussen partijen is nooit gesproken over enige goodwillbetaling voor het klantenbestand.
21. Het hof is van oordeel dat de vrouw - die als zelfstandige werkzaam is in administratiebeheer - genoegzaam heeft aangetoond dat zij haar verdiencapaciteit ten volle benut. Het hof overweegt daartoe als volgt. Zijdens de vrouw is ter terechtzitting onweersproken verklaard dat zij een wisselend klantenbestand heeft: twee van haar klanten zijn weggevallen, maar daar zijn weer andere voor in de plaats gekomen. De man heeft niet weersproken dat de vrouw zich inspant om nog meer omzet en winst in de vof te genereren. In zijn pleitnotitie maakt de advocaat van de man er gewag van dat het weer goed gaat met de vof wegens nieuwe opdrachtgevers. Tussen partijen is voorts komen vast te staan dat de vrouw in aanmerking komt voor zelfstandigenaftrek. Dit impliceert dat zij meer dan 1225 uur per jaar werkt, hetgeen resulteert in een werkweek van rond de 30 uur, hetgeen het hof redelijk acht. Het hof constateert voorts dat de vrouw tegen marktconforme tarieven werkt. Haar kan niet worden tegengeworpen dat zij met een vennoot samenwerkt, nu zulks een ondernemersbeslissing betreft, waarin de rechter niet dient te treden. De door de man gestelde goodwill betreft naar het oordeel van het hof een niet op geld waardeerbaar persoonlijk klantenbestand van de vrouw. Van verdamping van die waarde kan derhalve geen sprake zijn. Het hof is van oordeel dat van de vrouw niet gevergd kan worden dat zij naast haar werk als zelfstandige nog een baan in loondienst zoekt dan wel aanhoudt, zoals de man stelt. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft de man niet dan wel onvoldoende aangetoond dat de vrouw gelden zou ontvangen voor het voeren van de administratie van haar moeder die haar behoeftigheid zouden verminderen. Gelet op de jaarrekeningen 2014 en 2015 van de vof acht het hof het redelijk uit te gaan van een gemiddelde jaarwinst van de vrouw van € 20.000,- bruto. Dit resulteert in een netto inkomen van de vrouw van € 1.597,- per maand.
22. Het hof berekent de resterende behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man op € 2.350,- - € 1.597,- = € 753,- netto per maand, hetgeen het hof begroot op € 1.225,- bruto per maand.
Draagkracht van de man
23. De man is van mening dat de rechtbank zijn draagkracht te hoog heeft vastgesteld op € 2.038,- per maand. Volgens de man moet rekening worden gehouden met de kosten van de meerderjarige zoon van partijen die bij de man woont en nog studeert. Daarnaast betaalt de man daadwerkelijk de helft van de rekening-courantschuld. Met deze lasten moet eveneens rekening worden gehouden.
24. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de meerderjarige zoon niet behoeftig is aangezien hij allerlei baantjes heeft en voorts gebruik kan maken van studiefinanciering.
25. Het hof overweegt als volgt. Nu de man slechts bovenvermelde posten bestrijdt en in hoger beroep geen draagkrachtberekening heeft overgelegd, maar een soort behoefteoverzicht over veertien maanden waarin ook de kosten van de minderjarige zijn opgenomen (productie 50 bij zijn verweer op incidenteel appel), zonder daar verdere consequenties aan te verbinden, gaat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man voor het overige uit van de gegevens en uitgangspunten zoals door de rechtbank zijn gehanteerd. Dit met dien verstande dat aan de inkomenskant (‘boven de streep’) nog rekening wordt gehouden met een op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 2.521,- per jaar. Tevens wordt rekening gehouden met een door de man ontvangen kindgebonden budget van € 776,- per jaar. Aan de lastenkant wordt op de woonlasten in mindering gebracht de in de bijstandsnorm begrepen basishuur van € 227,- per maand.
26. Het hof overweegt voorts als volgt. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de meerderjarige zoon van partijen in 2013 een MBO-opleiding motorvoertuigtechniek met succes heeft afgerond en inmiddels al enige tijd bij een transportbedrijf als chauffeur werkt. Ook werkt hij in de vakanties. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden de kosten gemaakt voor de meerderjarige zoon van partijen niet dienen te prevaleren boven een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Dat deze zoon na zijn voltooide beroepsopleiding een HBO-opleiding is gestart, is zijn eigen keuze en doet daaraan niet aan af.
27. Ten aanzien van de aflossing op de rekening-courantschuld overweegt het hof dat volgens vaste jurisprudentie met alle schulden van de alimentatieplichtige rekening moet worden gehouden. Het hof houdt derhalve rekening met een aflossing op voormelde schuld van € 516,- per maand.
28. Gelet op het vorenstaande en in acht genomen de fiscale consequenties heeft de man voldoende draagkracht om een partneralimentatie te betalen van € 887,- per maand.
29. Het hof heeft een jusvergelijking gemaakt uitgaande van de volgende uitgangspunten bij de vrouw:
- het netto besteedbaar inkomen van € 1.597,- per maand;
- een huur van € 895,- en servicekosten van € 135,- per maand, waarop in aftrek komt de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur van € 227,-. Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank omtrent deze huur bij het bespreken van de behoefte heeft overwogen. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel leiden;
- een nominale premie basisverzekering Zorgverzekeringswet van € 100,- per maand en een verplicht eigen risico van € 39,- per maand, op welke kosten nog in aftrek komt het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van de premie;
- een bedrag van € 231,- per maand aan aflossing op de schuld aan de moeder van de vrouw. Het hof acht deze schuld genoegzaam aangetoond door de overgelegde leenovereenkomst (productie 25 bij het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel). Dat op voormelde schuld niet wordt afgelost, neemt volgens vaste jurisprudentie niet weg dat deze schuld bij het bepalen van de draagkracht in aanmerking moet worden genomen;
- de bijdrage in de kosten van de minderjarige van € 95,- per maand.
30. Uit voormelde jusvergelijking - waarin voor beide partijen is uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60, blijkt dat partijen bij een door de man te betalen partneralimentatie van € 1.611,- per maand een gelijke vrij te besteden ruime hebben. De partneralimentatie wordt in dit geval echter begrensd door de draagkracht van de man van € 887,- per maand. Het hof zal de partneralimentatie derhalve bepalen op € 887,- per maand. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd. In het kader van de partneralimentatie heeft het hof een berekening van de draagkracht van de man en de vrouw en een jusvergelijking opgesteld. Deze berekeningen zijn ter instructie aan deze beschikking gehecht.
31. Het hof gaat uit van dezelfde ingangsdatum als de rechtbank nu geen van partijen daartegen heeft gegriefd. Het hof is van oordeel dat de vrouw de partneralimentatie die zij met ingang van 14 augustus 2015 eventueel te veel heeft ontvangen kan betalen uit of verrekenen met hetgeen zij uit hoofde van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap zal ontvangen.
Nihilstelling
32. De man stelt in hoger beroep opnieuw aan de orde dat de vrouw moet worden geacht na verloop van een jaar in haar eigen onderhoud te kunnen voorzien, hetgeen door de vrouw wordt betwist.
33. Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van de door de man verzochte nihilstelling terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd.

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap

Waarde aandelen [naam]
34. De man is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de vrouw ter zake de aandelen van de B.V. van de man recht heeft op een bedrag van € 30.516,50. Hij voert daartoe het volgende aan:
- de vrouw heeft sedert 2010 willens en wetens door kunstgrepen een bedrag van € 100.000,- aan de B.V. onttrokken;
- de waarde van de aandelen per peildatum is niet vast te stellen, dus de aandelen moeten worden verkocht. De man verwijst wederom naar het rapport van [naam] van 22 mei 2015. De rechtbank had ter zake een deskundigenbericht moeten bevelen;
- de waarde van de aandelen moet nog worden gecorrigeerd met een bedrag van € 19.507,- aan door toedoen van de vrouw niet gevolgde cursussen, alsmede met een bedrag van € 12.152,- aan accountantskosten (de vrouw heeft de administratie achtergelaten zonder overdracht) en een bedrag van € 8.169,45 inclusief rente vanwege een door een klant van de vrouw niet terugbetaalde lening uit 2006.
35. De vrouw voert het volgende verweer:
- de afgesproken peildatum voor de waarde van de aandelen is 1 januari 2013. De jaarstukken 2012 van [naam] zijn door de man gepubliceerd door deponering bij het handelsregister. Zij zijn vastgesteld en derhalve goedgekeurd.
- gelet op de peildatum ontbreekt de grondslag voor verdere verrekening van de door de man genoemde kosten;
- benoeming van een deskundige is niet nodig. De stukken zijn helder.
In incidenteel appel klaagt de vrouw dat de rechtbank bij de vaststelling van de waarde van de aandelen [naam] de latente belastingclaim van 25% mede heeft berekend over het gestorte aandelenkapitaal van € 18.151,-.
36. Het hof overweegt als volgt. Zijdens de man is ter terechtzitting het verzoek te bepalen dat de aandelen [naam] moeten worden verkocht, ingetrokken, zodat dit geen nadere bespreking behoeft. Vervolgens heeft de advocaat van de man verzocht de vennootschap te ontbinden met aanwijzing van een vereffenaar en met bepaling dat partijen ieder voor de helft tot het vereffeningsresultaat gerechtigd zullen zijn, aangezien de [naam] sinds eind 2013 geen activiteiten meer heeft ontplooid zodat verkoop naar verwachting onmogelijk zal blijken. Het zal dan slechts nog gaan om verdeling van de schulden, aldus de advocaat van de man. De advocaat van de vrouw heeft hiertegen bezwaar gemaakt aangezien partijen als waarderingspeildatum 1 januari 2013 hadden afgesproken en de vrouw geen zicht heeft op wat er daarna binnen de vennootschap is gebeurd.
37. Desgevraagd hebben beide partijen ter terechtzitting bevestigd dat zij destijds met betrekking tot de aandelen [naam] bewust en om pragmatische redenen voor de afwijkende waarderingspeildatum 1 januari 2013 hebben gekozen. Gelet op deze overeenkomst tussen partijen zal het hof van deze datum uitgaan.
38. Op continuïteitsbasis bezien bedraagt de zichtbare intrinsieke waarde van de aandelen [naam] per peildatum € 120.123,-. Nu de man onweersproken heeft gesteld dat binnen [naam] geen ondernemingsactiviteiten meer worden verricht, zal het hof de waarde van de aandelen bepalen aan de hand van de volgende formule: [(liquide middelen + rekening-courantvordering op de directie) - kortlopende schulden] en de overige posten op nihil stellen. Het hof gaat daarbij uit van de jaarrekening 2012 (productie 5 in eerste aanleg). Zoals de vrouw terecht stelt is de jaarrekening 2012 door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders, derhalve door de man als enig aandeelhouder, vastgesteld (productie 22 eerste aanleg). Het hof gaat derhalve voorbij aan de nadien door de man voorgestane correcties en gemaakte opmerkingen. Het hof ziet evenmin aanleiding een deskundige te benoemen.
39. Gelet op het vorenstaande berekent het hof de waarde van de aandelen per 1 januari 2013 op
[€ 60.154,- + € 38.715,-) - € 27.873] = € 70.996,-. Hierop komt nog in mindering de belastinglatentie per die datum die overeenkomstig Hoge Raad 28 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3462) door partijen nog dient te worden berekend, waarbij - zoals de vrouw terecht stelt - de verkrijgingsprijs van de aandelen buiten de berekening van de heffing dient te blijven. De helft van de alsdan resterende waarde komt toe aan de vrouw.
40. Het vorenstaande laat onverlet dat de rekening-courantschuld van de directie aan de [naam] een gemeenschapsschuld is die door beide partijen, ieder voor de helft ofwel voor een bedrag
€ 19.357,50 moet worden gedragen. Hierbij geldt dat de verhaalsmogelijkheid van [naam] op de vrouw wordt beperkt tot hetgeen zij uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap verkrijgt, nu het een gemeenschapsschuld betreft die door de man bij een schuldeiser is aangegaan.
Waarde aandeel vrouw in vof [naam]
41. De man stelt zich op het standpunt dat de waarde van het aandeel van de vrouw in de vof [naam] veel hoger is dan de € 189,- die de rechtbank heeft bepaald. Volgens de man hebben de vennoten klantenbestanden ingebracht ter waarde van € 240.000,-. Aangezien de man onbekend is met de waarde van de vof omdat hij geen inzicht in de boekhouding heeft, dient een deskundige zich daarover te buigen.
42. De vrouw verweert zich daartegen en voert aan dat zij in eerste aanleg alle stukken heeft overgelegd die nodig waren voor de waardebepaling van haar aandeel in de vof per peildatum. Van waardevolle klantenbestanden die zouden zijn ingebracht, is volgens de vrouw geen sprake. Zij is van mening dat het niet nodig is een deskundige te benoemen.
43. Het hof overweegt als volgt. Als onweersproken staat vast dat voor de waardebepaling van het aandeel van de vrouw in de vof eveneens als peildatum 1 januari 2013 heeft te gelden. De man heeft derhalve geen belang bij zijn verzoek om financiële stukken betreffende de vof over de jaren 2014 tot en met 2016, zoals bij pleidooi gedaan. De man heeft voorts zijn stelling omtrent de inbreng van waardevolle klantenbestanden in het geheel niet onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Het hof is voorts van oordeel dat de rechtbank ter zake het aandeel van de vrouw in de vof terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Het hof ziet derhalve ook geen aanleiding voor het door de man verzochte deskundigenonderzoek.
Benadeling van de gemeenschap
44. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man in de periode van 25 november 2012 tot 2 december 2012 de gemeenschap heeft benadeeld voor een bedrag van € 103.162,- en dat de vrouw recht heeft op de helft van dit bedrag. Het betreft hierbij:
- € 34.000,- aan geldopnames bij casino’s
- € 14.000,- ten behoeve van de minderjarige
- € 55.162,- ten behoeve van de meerderjarige zoon van partijen
45. De man stelt dat hij met de bedragen van respectievelijk € 14.000,- en € 55.162,-, de door hem bij de zonen van partijen geleende spaargelden heeft terugbetaald Hierbij heeft hij abusievelijk het dubbele van het geleende bedrag aan de meerderjarige zoon overgemaakt, die het te veel betaalde weer aan de man heeft terugbetaald. Daarnaast geeft de man een verklaring voor alle overige door hem opgenomen bedragen en stelt hij dat de opgenomen gelden tevens zijn gebruikt voor de specifieke opvang die de zonen na de door de vrouw bij hen veroorzaakte trauma’s nodig hadden.
46. De vrouw doet evenals in eerste aanleg een beroep op de artikelen 1:111 en 3:194 lid 2 BW. Ter terechtzitting heeft zij desgevraagd verklaard dat zij hiermee artikel 1:164 BW bedoelt. Zij voert aan:
- de spaarrekeningen van de kinderen zijn om fiscale redenen geopend en dienden om het gezinsvermogen zo voordelig mogelijk te spreiden. Er is derhalve geen sprake van leningen van en terugbetalingen aan de kinderen;
- de vrouw heeft niet de pinpas van de man gestolen, waardoor de man om er zeker van te zijn dat hij over geld kon beschikken bij casino’s geld heeft opgenomen, zoals hij stelt;
- er is sprake van verkwisting. De vrouw maakt aanspraak op de helft van de afboekingen die door de man zijn verricht;
- de door de man verrichte uitgaven moeten uitsluitend ten laste van hem komen. De man toont niet aan dat de uitgaven zijn gedaan en wanneer.
In incidenteel appel stelt de vrouw dat de man de gemeenschap tevens heeft benadeeld door voor een bedrag van € 46.700,- twee auto’s aan te schaffen voor respectievelijk de meerderjarige zoon van partijen en voor de vader van de man. Daarnaast heeft de man de gemeenschap benadeeld door een bedrag van € 18.000,- aan contanten op te nemen.
47. Het hof is van oordeel dat de man de reden voor de opnames bij casino’s in het in art.1:164 BW genoemde tijdvak ook in hoger beroep niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd, zodat ter zake sprake is van verspilling van gemeenschapsgoederen en derhalve benadeling van de gemeenschap.
48. Ter zake de ten behoeve van de zonen van partijen opgenomen gelden overweegt het hof dat het de door de man gegeven verklaring voor het opnemen en terugbetalen van deze gelden in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende acht. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de in hoger beroep overgelegde bankafschriften (producties 17, 19 en 20 bij het beroepschrift) - die volgens de man zien op de lening bij de meerderjarige zoon van partijen - geen enkele omschrijving bevatten waaruit kan worden afgeleid dat het om de aflossing van een lening gaat, dan wel het terugstorten van te veel ontvangen gelden door de meerderjarige zoon, zoals door de man is gesteld. Het hof is derhalve van oordeel dat de man met de overboeking van deze gelden wegens verspilling de gemeenschap heeft benadeeld.
49. De man heeft voor een bedrag van € 46.700,- twee auto’s aangeschaft. Ter terechtzitting is onweersproken vast komen te staan dat een bedrag van € 18.700,- is besteed aan een auto voor de man en een bedrag van € 28.000,- aan een auto voor de meerderjarige zoon van partijen. Nu partijen zich hiermee ter terechtzitting akkoord hebben verklaard, zal het hof de auto van de man, een [merk] met kenteken [kenteken] , alsnog in de verdeling betrekken. Aangezien geen grief is gericht tegen de door de rechtbank in acht genomen waarderingspeildatum, gaat het hof uit van de waarde van de auto per datum verdeling door de rechtbank 14 augustus 2015. Wegens gebrek aan gegevens kan het hof de waarde op die peildatum echter niet vaststellen.
50. Ter terechtzitting is voorts gebleken dat partijen weliswaar gewoon waren hun kinderen een auto te geven, maar dat de kinderen daarin wel dienden bij te dragen. Gelet op de uitgewisselde standpunten van partijen, acht het hof een bedrag van € 10.000,- een gebruikelijke gift van partijen in verband met de aanschaf van een auto voor de meerderjarige zoon, waarvoor geen toestemming van de vrouw is vereist. Dit brengt mee dat het resterende bedrag van de gift (de meeraanschafprijs ad € 18.000,-) gedaan zonder toestemming of medewerking van de vrouw als benadeling van de gemeenschap moet worden aangemerkt.
51. De man heeft voorts een bedrag van € 18.000,- aan contante opnames gedaan. Het hof is van oordeel dat de rechtbank ter zake terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden.
52. Dit alles brengt mee dat de man de gemeenschap heeft benadeeld voor een bedrag van
€ 113.162,-, welke bedrag hij aan de gemeenschap moet vergoeden.
Rekening-courant
53. Zoals hierboven onder rechtsoverweging 40 is overwogen, dient de vrouw de helft van de rekening-courantschuld van de man aan [naam] te dragen, welke schuld per overeengekomen peildatum [peildatum] € € 38.715,- bedraagt. Het hof zal overeenkomstig bepalen. Niet valt in te zien waarom dit bedrag nog verhoogd zou moeten worden met een bedrag van € 15.130,-, zoals de man zonder nadere onderbouwing in zijn beroepschrift stelt (pagina 24).
Sieraden/fiets/motorfiets
54. Volgens de man had de rechtbank de sieraden van de vrouw voor een bedrag van € 15.000,- aan de vrouw moeten toedelen onder verrekening van de helft van de waarde met de man. De vrouw betwist dat zij sieraden van een dergelijke waarde bezit. Zij is van mening dat de waarde van haar sieraden moet worden verrekend met de waarde van de lijfsieraden van de man, waaronder kostbare horloges.
55. In incidenteel appel stelt de vrouw voor de sieraden bij de verdeling van de fiets en de motorfiets te betrekken en dan te verdelen met gesloten beurzen. De man is niet akkoord met dit voorstel.
56. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft de motorfiets zonder nadere verrekening toegedeeld aan de man en de fiets zonder nadere verrekening toegedeeld aan de vrouw. Geen van partijen heeft nadere gegevens omtrent de waarde van de sieraden, fiets en motorfiets per peildatum overgelegd, zodat het hof vanwege ontoereikende gegevens de verdeling van de inboedel en de sieraden niet kan vaststellen noch een nadere beslissing kan geven omtrent de motorfiets en fiets. De desbetreffende verzoeken van partijen zullen derhalve worden afgewezen.
Inboedel
57. De vrouw is van mening dat de rechtbank de inboedel van partijen had moeten verdelen. Zij legt een inboedellijst over van een klein deel van de inboedel. Eerder heeft zij de waarde van de inboedel op € 40.000,- gesteld. Daarvan wenst zij de helft in goederen of geld te ontvangen.
58. Volgens de man noemt de vrouw steeds andere bedragen, ontbreekt de onderbouwing en rekent zij met aanschafwaarden in plaats van dagwaarden. De man betwist de inboedellijst en stelt daarnaast dat de vrouw voor de peildatum zelf een complete nieuwe inboedel heeft aangeschaft, waarvan de waarde ook in de verdeling moet worden betrokken. Ook stelt de man dat de vrouw reeds allerlei kleding en veertig gevulde verhuisdozen aan goederen heeft ontvangen. Wat de man betreft, is de inboedel reeds verdeeld en is geen nadere verrekening nodig.
59. Het hof overweegt dat het wegens het ontbreken van gegevens omtrent de samenstelling en de waarde van de inboedel(s) per de peildatum de verdeling van de inboedel(s) niet kan vaststellen. De daartoe strekkende verzoeken zullen dan ook worden afgewezen.
Bedrag van € 18.000,- in contanten in de kluis
60. De vrouw is van mening dat het door de man opgenomen bedrag van € 18.000,- dat hij volgens zijn eigen stelling in de kluis had gelegd, alsnog in de verdeling moet worden betrokken. De vrouw maakt ter zake aanspraak op € 9.000,- in contanten.
61. De man stelt dat hij dit bedrag uit de kluis op 3 januari 2013 heeft teruggestort op de gemeenschappelijke rekening, zodat dit wel degelijk door de rechtbank in de verdeling is betrokken.
62. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting is de man door het hof uitdrukkelijk bevraagd over wat er precies met voormeld bedrag is gebeurd. De man heeft daarop geen eenduidig antwoord kunnen geven noch zijn voorgaande stelling aan de hand van stukken nader geadstrueerd. Het hof gaat er derhalve vanuit dat het bedrag van € 18.000,- per peildatum aanwezig was in de kluis en derhalve alsnog tussen partijen moet worden verdeeld.
Lening aan/vordering op mevrouw [naam]
63. Tussen partijen is in confesso dat voormelde vordering zonder nadere verrekening aan de vrouw moet worden toegedeeld. De rechtbank heeft zulks in haar tussenbeschikking overwogen, maar niet in het dictum van de bestreden beschikking opgenomen. Het hof zal dit alsnog in zijn dictum opnemen. Nu de man onweersproken heeft gesteld dat er geen ondertekende leningsovereenkomst is, zal het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man de desbetreffende ondertekende akte van geldlening aan de vrouw dient te verstrekken, worden afgewezen.
Bankrekening met nummer [nummer]
64. De vrouw is van mening dat de op te heffen bankrekening met nummer [nummer] aan haar dient te worden toegedeeld zodat zij deze zonder medewerking van de man kan opheffen om de maandelijkse bankkosten te stoppen.
65. Het hof overweegt dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar verzoek nu de man zich bereid heeft verklaard aan de opheffing van voormelde bankrekening mee te werken. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen.

Proceskosten

66. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de proceskosten van dit hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De andersluidende verzoeken van partijen zullen worden afgewezen. Om diezelfde reden zal het hof de proceskostencompensatie van de rechtbank bekrachtigen.

Wijziging verzoek

67. Zijdens de man is bij pleidooi verzocht de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van de ten onrechte geïnde gelden en de deurwaarderskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data dat de terug te betalen bedragen door de vrouw zijn geïnd, voor het geval het hof één of meer in het principaal appel voorgedragen grieven gegrond zou achten.
68. Het hof is van oordeel dat voormeld verzoek, wat daar verder ook van zij, niet past binnen de onderhavige verzoekschriftprocedure, zodat dit zal worden afgewezen.
69. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking:
  • voor zover daarin de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw is bepaald op € 950,- per maand;
  • voor zover daarin de aandelen van de besloten vennootschap [naam] zijn toegedeeld aan de man onder verrekening van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw ten bedrage van € 30.561,50;
  • voor zover daarin de bankrekeningen bij [bank] met nummer [nummer] , nummer [nummer] en met nummer [nummer] zijn toegedeeld aan de man onder verrekening van de helft van de daarop aanwezige saldi per de peildatum van [peildatum] met de vrouw en voor zover daarbij is bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 51.581,- ter zake van benadeling van de huwelijksgoederengemeenschap moet vergoeden en,
in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 14 augustus 2015 op € 887,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
deelt toe aan de man de aandelen van de besloten vennootschap [naam] onder verrekening van de helft van de waarde van € 70.996,-, nadat daarop in aftrek is gebracht de belastinglatentie per 1 januari 2013 en waarbij de verkrijgingsprijs van de aandelen buiten de berekening van die fiscale heffing dient te blijven;
deelt toe aan de man de bankrekeningen bij [bank] met nummer [nummer] , nummer [nummer] en met nummer [nummer] onder verrekening van de helft van de daarop aanwezige saldi per de peildatum van [peildatum] met de vrouw. Tevens dient de man uit hoofde van artikel 1:164 BW aan de gemeenschap te vergoeden een bedrag van € 113.162,-, waarvan de helft of € 56.581,- toekomt aan de vrouw;
en voorts in aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap:
deelt toe aan de man de auto [merk] met kenteken [kenteken] tegen de waarde van de auto per 14 augustus 2015, onder verrekening van de helft van die waarde met de vrouw;
veroordeelt de man ter zake het bedrag van € 18.000,- in contanten in de kluis een bedrag van
€ 9.000,- aan de vrouw te betalen;
deelt toe aan de vrouw de vordering op mevrouw [naam] , zonder nadere verrekening;
bepaalt dat beide partijen draagplichtig zijn, ieder voor de helft, voor de rekening-courantschuld van de man aan [naam] , welke schuld per overeengekomen peildatum 1 januari 2013 € 38.715,- bedraagt, zodat ieder daarvan € 19.357,50 dient te dragen;
verklaart deze aanvulling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan ’s hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, A.H.N. Stollenwerck en J. Zwagemaker, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2016.