Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap
34. De man is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de vrouw ter zake de aandelen van de B.V. van de man recht heeft op een bedrag van € 30.516,50. Hij voert daartoe het volgende aan:
- de vrouw heeft sedert 2010 willens en wetens door kunstgrepen een bedrag van € 100.000,- aan de B.V. onttrokken;
- de waarde van de aandelen per peildatum is niet vast te stellen, dus de aandelen moeten worden verkocht. De man verwijst wederom naar het rapport van [naam] van 22 mei 2015. De rechtbank had ter zake een deskundigenbericht moeten bevelen;
- de waarde van de aandelen moet nog worden gecorrigeerd met een bedrag van € 19.507,- aan door toedoen van de vrouw niet gevolgde cursussen, alsmede met een bedrag van € 12.152,- aan accountantskosten (de vrouw heeft de administratie achtergelaten zonder overdracht) en een bedrag van € 8.169,45 inclusief rente vanwege een door een klant van de vrouw niet terugbetaalde lening uit 2006.
35. De vrouw voert het volgende verweer:
- de afgesproken peildatum voor de waarde van de aandelen is 1 januari 2013. De jaarstukken 2012 van [naam] zijn door de man gepubliceerd door deponering bij het handelsregister. Zij zijn vastgesteld en derhalve goedgekeurd.
- gelet op de peildatum ontbreekt de grondslag voor verdere verrekening van de door de man genoemde kosten;
- benoeming van een deskundige is niet nodig. De stukken zijn helder.
In incidenteel appel klaagt de vrouw dat de rechtbank bij de vaststelling van de waarde van de aandelen [naam] de latente belastingclaim van 25% mede heeft berekend over het gestorte aandelenkapitaal van € 18.151,-.
36. Het hof overweegt als volgt. Zijdens de man is ter terechtzitting het verzoek te bepalen dat de aandelen [naam] moeten worden verkocht, ingetrokken, zodat dit geen nadere bespreking behoeft. Vervolgens heeft de advocaat van de man verzocht de vennootschap te ontbinden met aanwijzing van een vereffenaar en met bepaling dat partijen ieder voor de helft tot het vereffeningsresultaat gerechtigd zullen zijn, aangezien de [naam] sinds eind 2013 geen activiteiten meer heeft ontplooid zodat verkoop naar verwachting onmogelijk zal blijken. Het zal dan slechts nog gaan om verdeling van de schulden, aldus de advocaat van de man. De advocaat van de vrouw heeft hiertegen bezwaar gemaakt aangezien partijen als waarderingspeildatum 1 januari 2013 hadden afgesproken en de vrouw geen zicht heeft op wat er daarna binnen de vennootschap is gebeurd.
37. Desgevraagd hebben beide partijen ter terechtzitting bevestigd dat zij destijds met betrekking tot de aandelen [naam] bewust en om pragmatische redenen voor de afwijkende waarderingspeildatum 1 januari 2013 hebben gekozen. Gelet op deze overeenkomst tussen partijen zal het hof van deze datum uitgaan.
38. Op continuïteitsbasis bezien bedraagt de zichtbare intrinsieke waarde van de aandelen [naam] per peildatum € 120.123,-. Nu de man onweersproken heeft gesteld dat binnen [naam] geen ondernemingsactiviteiten meer worden verricht, zal het hof de waarde van de aandelen bepalen aan de hand van de volgende formule: [(liquide middelen + rekening-courantvordering op de directie) - kortlopende schulden] en de overige posten op nihil stellen. Het hof gaat daarbij uit van de jaarrekening 2012 (productie 5 in eerste aanleg). Zoals de vrouw terecht stelt is de jaarrekening 2012 door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders, derhalve door de man als enig aandeelhouder, vastgesteld (productie 22 eerste aanleg). Het hof gaat derhalve voorbij aan de nadien door de man voorgestane correcties en gemaakte opmerkingen. Het hof ziet evenmin aanleiding een deskundige te benoemen.
39. Gelet op het vorenstaande berekent het hof de waarde van de aandelen per 1 januari 2013 op[€ 60.154,- + € 38.715,-) - € 27.873] = € 70.996,-. Hierop komt nog in mindering de belastinglatentie per die datum die overeenkomstig Hoge Raad 28 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3462) door partijen nog dient te worden berekend, waarbij - zoals de vrouw terecht stelt - de verkrijgingsprijs van de aandelen buiten de berekening van de heffing dient te blijven. De helft van de alsdan resterende waarde komt toe aan de vrouw. 40. Het vorenstaande laat onverlet dat de rekening-courantschuld van de directie aan de [naam] een gemeenschapsschuld is die door beide partijen, ieder voor de helft ofwel voor een bedrag
€ 19.357,50 moet worden gedragen. Hierbij geldt dat de verhaalsmogelijkheid van [naam] op de vrouw wordt beperkt tot hetgeen zij uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap verkrijgt, nu het een gemeenschapsschuld betreft die door de man bij een schuldeiser is aangegaan.
Waarde aandeel vrouw in vof [naam]
41. De man stelt zich op het standpunt dat de waarde van het aandeel van de vrouw in de vof [naam] veel hoger is dan de € 189,- die de rechtbank heeft bepaald. Volgens de man hebben de vennoten klantenbestanden ingebracht ter waarde van € 240.000,-. Aangezien de man onbekend is met de waarde van de vof omdat hij geen inzicht in de boekhouding heeft, dient een deskundige zich daarover te buigen.
42. De vrouw verweert zich daartegen en voert aan dat zij in eerste aanleg alle stukken heeft overgelegd die nodig waren voor de waardebepaling van haar aandeel in de vof per peildatum. Van waardevolle klantenbestanden die zouden zijn ingebracht, is volgens de vrouw geen sprake. Zij is van mening dat het niet nodig is een deskundige te benoemen.
43. Het hof overweegt als volgt. Als onweersproken staat vast dat voor de waardebepaling van het aandeel van de vrouw in de vof eveneens als peildatum 1 januari 2013 heeft te gelden. De man heeft derhalve geen belang bij zijn verzoek om financiële stukken betreffende de vof over de jaren 2014 tot en met 2016, zoals bij pleidooi gedaan. De man heeft voorts zijn stelling omtrent de inbreng van waardevolle klantenbestanden in het geheel niet onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Het hof is voorts van oordeel dat de rechtbank ter zake het aandeel van de vrouw in de vof terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Het hof ziet derhalve ook geen aanleiding voor het door de man verzochte deskundigenonderzoek.
Benadeling van de gemeenschap
44. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man in de periode van 25 november 2012 tot 2 december 2012 de gemeenschap heeft benadeeld voor een bedrag van € 103.162,- en dat de vrouw recht heeft op de helft van dit bedrag. Het betreft hierbij:
- € 34.000,- aan geldopnames bij casino’s
- € 14.000,- ten behoeve van de minderjarige
- € 55.162,- ten behoeve van de meerderjarige zoon van partijen
45. De man stelt dat hij met de bedragen van respectievelijk € 14.000,- en € 55.162,-, de door hem bij de zonen van partijen geleende spaargelden heeft terugbetaald Hierbij heeft hij abusievelijk het dubbele van het geleende bedrag aan de meerderjarige zoon overgemaakt, die het te veel betaalde weer aan de man heeft terugbetaald. Daarnaast geeft de man een verklaring voor alle overige door hem opgenomen bedragen en stelt hij dat de opgenomen gelden tevens zijn gebruikt voor de specifieke opvang die de zonen na de door de vrouw bij hen veroorzaakte trauma’s nodig hadden.
46. De vrouw doet evenals in eerste aanleg een beroep op de artikelen 1:111 en 3:194 lid 2 BW. Ter terechtzitting heeft zij desgevraagd verklaard dat zij hiermee artikel 1:164 BW bedoelt. Zij voert aan:
- de spaarrekeningen van de kinderen zijn om fiscale redenen geopend en dienden om het gezinsvermogen zo voordelig mogelijk te spreiden. Er is derhalve geen sprake van leningen van en terugbetalingen aan de kinderen;
- de vrouw heeft niet de pinpas van de man gestolen, waardoor de man om er zeker van te zijn dat hij over geld kon beschikken bij casino’s geld heeft opgenomen, zoals hij stelt;
- er is sprake van verkwisting. De vrouw maakt aanspraak op de helft van de afboekingen die door de man zijn verricht;
- de door de man verrichte uitgaven moeten uitsluitend ten laste van hem komen. De man toont niet aan dat de uitgaven zijn gedaan en wanneer.
In incidenteel appel stelt de vrouw dat de man de gemeenschap tevens heeft benadeeld door voor een bedrag van € 46.700,- twee auto’s aan te schaffen voor respectievelijk de meerderjarige zoon van partijen en voor de vader van de man. Daarnaast heeft de man de gemeenschap benadeeld door een bedrag van € 18.000,- aan contanten op te nemen.
47. Het hof is van oordeel dat de man de reden voor de opnames bij casino’s in het in art.1:164 BW genoemde tijdvak ook in hoger beroep niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd, zodat ter zake sprake is van verspilling van gemeenschapsgoederen en derhalve benadeling van de gemeenschap.
48. Ter zake de ten behoeve van de zonen van partijen opgenomen gelden overweegt het hof dat het de door de man gegeven verklaring voor het opnemen en terugbetalen van deze gelden in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende acht. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de in hoger beroep overgelegde bankafschriften (producties 17, 19 en 20 bij het beroepschrift) - die volgens de man zien op de lening bij de meerderjarige zoon van partijen - geen enkele omschrijving bevatten waaruit kan worden afgeleid dat het om de aflossing van een lening gaat, dan wel het terugstorten van te veel ontvangen gelden door de meerderjarige zoon, zoals door de man is gesteld. Het hof is derhalve van oordeel dat de man met de overboeking van deze gelden wegens verspilling de gemeenschap heeft benadeeld.
49. De man heeft voor een bedrag van € 46.700,- twee auto’s aangeschaft. Ter terechtzitting is onweersproken vast komen te staan dat een bedrag van € 18.700,- is besteed aan een auto voor de man en een bedrag van € 28.000,- aan een auto voor de meerderjarige zoon van partijen. Nu partijen zich hiermee ter terechtzitting akkoord hebben verklaard, zal het hof de auto van de man, een [merk] met kenteken [kenteken] , alsnog in de verdeling betrekken. Aangezien geen grief is gericht tegen de door de rechtbank in acht genomen waarderingspeildatum, gaat het hof uit van de waarde van de auto per datum verdeling door de rechtbank 14 augustus 2015. Wegens gebrek aan gegevens kan het hof de waarde op die peildatum echter niet vaststellen.
50. Ter terechtzitting is voorts gebleken dat partijen weliswaar gewoon waren hun kinderen een auto te geven, maar dat de kinderen daarin wel dienden bij te dragen. Gelet op de uitgewisselde standpunten van partijen, acht het hof een bedrag van € 10.000,- een gebruikelijke gift van partijen in verband met de aanschaf van een auto voor de meerderjarige zoon, waarvoor geen toestemming van de vrouw is vereist. Dit brengt mee dat het resterende bedrag van de gift (de meeraanschafprijs ad € 18.000,-) gedaan zonder toestemming of medewerking van de vrouw als benadeling van de gemeenschap moet worden aangemerkt.
51. De man heeft voorts een bedrag van € 18.000,- aan contante opnames gedaan. Het hof is van oordeel dat de rechtbank ter zake terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden.
52. Dit alles brengt mee dat de man de gemeenschap heeft benadeeld voor een bedrag van
€ 113.162,-, welke bedrag hij aan de gemeenschap moet vergoeden.
53. Zoals hierboven onder rechtsoverweging 40 is overwogen, dient de vrouw de helft van de rekening-courantschuld van de man aan [naam] te dragen, welke schuld per overeengekomen peildatum [peildatum] € € 38.715,- bedraagt. Het hof zal overeenkomstig bepalen. Niet valt in te zien waarom dit bedrag nog verhoogd zou moeten worden met een bedrag van € 15.130,-, zoals de man zonder nadere onderbouwing in zijn beroepschrift stelt (pagina 24).
Sieraden/fiets/motorfiets
54. Volgens de man had de rechtbank de sieraden van de vrouw voor een bedrag van € 15.000,- aan de vrouw moeten toedelen onder verrekening van de helft van de waarde met de man. De vrouw betwist dat zij sieraden van een dergelijke waarde bezit. Zij is van mening dat de waarde van haar sieraden moet worden verrekend met de waarde van de lijfsieraden van de man, waaronder kostbare horloges.
55. In incidenteel appel stelt de vrouw voor de sieraden bij de verdeling van de fiets en de motorfiets te betrekken en dan te verdelen met gesloten beurzen. De man is niet akkoord met dit voorstel.
56. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft de motorfiets zonder nadere verrekening toegedeeld aan de man en de fiets zonder nadere verrekening toegedeeld aan de vrouw. Geen van partijen heeft nadere gegevens omtrent de waarde van de sieraden, fiets en motorfiets per peildatum overgelegd, zodat het hof vanwege ontoereikende gegevens de verdeling van de inboedel en de sieraden niet kan vaststellen noch een nadere beslissing kan geven omtrent de motorfiets en fiets. De desbetreffende verzoeken van partijen zullen derhalve worden afgewezen.
57. De vrouw is van mening dat de rechtbank de inboedel van partijen had moeten verdelen. Zij legt een inboedellijst over van een klein deel van de inboedel. Eerder heeft zij de waarde van de inboedel op € 40.000,- gesteld. Daarvan wenst zij de helft in goederen of geld te ontvangen.
58. Volgens de man noemt de vrouw steeds andere bedragen, ontbreekt de onderbouwing en rekent zij met aanschafwaarden in plaats van dagwaarden. De man betwist de inboedellijst en stelt daarnaast dat de vrouw voor de peildatum zelf een complete nieuwe inboedel heeft aangeschaft, waarvan de waarde ook in de verdeling moet worden betrokken. Ook stelt de man dat de vrouw reeds allerlei kleding en veertig gevulde verhuisdozen aan goederen heeft ontvangen. Wat de man betreft, is de inboedel reeds verdeeld en is geen nadere verrekening nodig.
59. Het hof overweegt dat het wegens het ontbreken van gegevens omtrent de samenstelling en de waarde van de inboedel(s) per de peildatum de verdeling van de inboedel(s) niet kan vaststellen. De daartoe strekkende verzoeken zullen dan ook worden afgewezen.
Bedrag van € 18.000,- in contanten in de kluis
60. De vrouw is van mening dat het door de man opgenomen bedrag van € 18.000,- dat hij volgens zijn eigen stelling in de kluis had gelegd, alsnog in de verdeling moet worden betrokken. De vrouw maakt ter zake aanspraak op € 9.000,- in contanten.
61. De man stelt dat hij dit bedrag uit de kluis op 3 januari 2013 heeft teruggestort op de gemeenschappelijke rekening, zodat dit wel degelijk door de rechtbank in de verdeling is betrokken.
62. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting is de man door het hof uitdrukkelijk bevraagd over wat er precies met voormeld bedrag is gebeurd. De man heeft daarop geen eenduidig antwoord kunnen geven noch zijn voorgaande stelling aan de hand van stukken nader geadstrueerd. Het hof gaat er derhalve vanuit dat het bedrag van € 18.000,- per peildatum aanwezig was in de kluis en derhalve alsnog tussen partijen moet worden verdeeld.
Lening aan/vordering op mevrouw [naam]
63. Tussen partijen is in confesso dat voormelde vordering zonder nadere verrekening aan de vrouw moet worden toegedeeld. De rechtbank heeft zulks in haar tussenbeschikking overwogen, maar niet in het dictum van de bestreden beschikking opgenomen. Het hof zal dit alsnog in zijn dictum opnemen. Nu de man onweersproken heeft gesteld dat er geen ondertekende leningsovereenkomst is, zal het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man de desbetreffende ondertekende akte van geldlening aan de vrouw dient te verstrekken, worden afgewezen.
Bankrekening met nummer [nummer]
64. De vrouw is van mening dat de op te heffen bankrekening met nummer [nummer] aan haar dient te worden toegedeeld zodat zij deze zonder medewerking van de man kan opheffen om de maandelijkse bankkosten te stoppen.
65. Het hof overweegt dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar verzoek nu de man zich bereid heeft verklaard aan de opheffing van voormelde bankrekening mee te werken. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen.