20.2.In de Memorie van Toelichting bij het voorstel van wet tot goedkeuring van de Overeenkomst met Rusland is onder meer het volgende opgenomen:
'II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Preambule
(…)
Partijen verbinden zich tot het eerbiedigen en versterken van politieke en economische vrijheden
(…)
Dit hing samen met de wens om reeds vanaf inwerkingtreding van onderhavig akkoord zoveel als mogelijk GATT-conforme behandeling te krijgen, wat onder andere resulteerde in een meer GATT-conforme vrijwaringsclausule. In de preambule wordt dan ook verwezen naar de beginselen die zijn vervat in de GATT.
(…)
Verder is overeengekomen (artikel 11, Oekraïne 15), dat produkten afkomstig uit het grondgebied van de andere partij niet zullen worden gediscrimineerd door middel van hogere interne belastingen/heffingen. Ook mogen produkten van het grondgebied van de andere partij niet op enige andere manier worden gediscrimineerd (bijvoorbeeld met betrekking tot de verkoop). Dit betreft de verplichting van nationale behandeling van goederen zoals vastgelegd in artikel III GATT. (…)'
MvT, Kamerstukken II, 1995/1996, 24 427, nr. 3, blz. 5, 6 en 9
21. Uit de tekst van artikel 11, eerste lid, van de Overeenkomst met Rusland blijkt dat deze bepaling elke partij bij deze overeenkomst, waaronder ook Nederland, in duidelijke, nauwkeurig omschreven en onvoorwaardelijke bewoordingen verbiedt om over producten die herkomstig zijn uit het grondgebied van de ene partij en die op het grondgebied van de andere partij worden ingevoerd een belasting te heffen die hoger is dan de belastingheffing op soortgelijke binnenlandse producten. Een dergelijke regel van gelijke behandeling legt een nauwkeurig bepaalde resultaatsverplichting op en is naar zijn aard geschikt om door een justitiabele voor de nationale rechter te worden ingeroepen ten behoeve van een verzoek om discriminerende bepalingen buiten toepassing te laten, zonder dat daarvoor nadere uitvoeringsmaatregelen vereist zijn. De vaststelling dat het in artikel 11, eerste lid, van de Overeenkomst met Rusland neergelegde non-discriminatiebeginseł rechtstreekse werking heeft, wordt naar het oordeel van de rechtbank niet weerlegd door het doel en de aard van deze overeenkomst. Immers, volgens artikel 1 van de Overeenkomst met Rusland heeft deze ten doel een partnerschap tussen de partijen tot stand te brengen, dat onder meer nauwe politieke betrekkingen, handel en harmonische economische betrekkingen tussen deze partijen, de politieke en economische vrijheden, evenals de verwezenlijking van een geleidelijke integratie tussen de Russische Federatie en een uitgestrekter samenwerkingsgebied in Europa moet bevorderen.
22. [ Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat Nederland een aan kolen concurrerend binnenlands product, te weten in Nederland geproduceerd aardgas, minder zwaar belast dan uit Rusland ingevoerde kolen en dat daarmee bescherming plaatsvindt van het nationale product aardgas. Naar niet in geschil is, zijn kolen en aardgas echter geen soortgelijke producten. Anders dan in artikel 110 VWEU is in artikel 11 van de Overeenkomst met Rusland geen bepaling over zijdelingse bescherming van andere producties opgenomen. Van strijd met artikel 11 eerste lid, van de Overeenkomst met Rusland is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Daar komt bij dat verschil in behandeling objectief gerechtvaardigd is. Het verbruik van kolen is immers in (veel) sterkere mate belastend voor het milieu dan het verbruik van aardgas.
Uit Colombia en Zuid Afrika ingevoerde kolen
23. De rechtbank begrijpt [belanghebbende] aldus dat zij een beroep doet op de artikelen 21 van de hierna te noemen handelsovereenkomsten:
- de Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds van 26 juni 2012; Publicatieblad van de Europese Unie 2012 L 354
,Tractatenblad 2012, nr. 178 (provisioneel in werking getreden op 1 augustus 2013; zie publicatieblad EU 26 juli 2013, L201, blz. 7); hierna: de Overeenkomst met Colombia;
- de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds (Trb. 2000, 45; goedkeuringswet in Stb 2001/152); hierna: de Overeenkomst met Zuid-Afrika.
De Overeenkomst met Colombia
24. In de preambule bij de Overeenkomst met Colombia staat onder meer:
' (…) Geleid door de wens de algehele economische ontwikkeling te bevorderen, teneinde op hun grondgebieden de armoede te verminderen, werkgelegenheid te creëren en arbeidsomstandigheden te verbeteren, alsook er de levensstandaard te verhogen, door het liberaliseren en uitbreiden van de onderlinge handel en investeringen; (…)'