ECLI:NL:GHDHA:2016:4410

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
2200453315
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van gewelddadige woningoverval met DNA-bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van een gewelddadige woningoverval die plaatsvond op 19 november 2014 te Rotterdam. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de overval. Het hof baseert zijn oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder DNA-bewijs dat is aangetroffen op een handschoen die nabij de plaats delict is gevonden. De verdachte heeft tijdens de overval geweld gebruikt tegen de slachtoffers, die op dat moment in hun woning waren. Het hof heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de overval vastgesteld op basis van de combinatie van het DNA-bewijs en getuigenverklaringen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004533-15
Parketnummer: 10-700045-15
Datum uitspraak: 8 juni 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1990,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond, De Schie, te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 25 mei 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 19 november 2014 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/uit een woning aan de [straatnaam 1] gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die kluis onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- aan die [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 2] een of meer vuurwapens heeft getoond en/of een of meer vuurwapens heeft gericht op die [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 2] en/of
- tegen die [slachtoffer 1]heeft gezegd (woorden van de strekking): "Blijf op bed liggen" en/of
- die [slachtoffer 2] in/tegen het gezicht, althans het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of de mond van die [slachtoffer 2] heeft bedekt met de hand en/of de mond dichtgedrukt heeft gehouden en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd (woorden van de strekking): "De kluis, waar is de kluis";
subsidiair:
hij
op of omstreeks 19 november 2014 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een kluis weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die kluis te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen met een slijptol een opening in voornoemde kluis heeft gemaakt/trachten te maken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij
op of omstreeks 19 november 2014 te Rotterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die kluis wist(en), althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet helemaal verenigt. Het hof zal grote delen van de overwegingen van de rechtbank overnemen.
Beoordeling van het ten laste gelegde
De verdediging heeft – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota - bepleit dat niet bewezen kan worden dat de verdachte de overval in de woning aan de [straatnaam 1]te Rotterdam op 19 november 2014 heeft gepleegd, nu het wettig en overtuigende bewijs voor betrokkenheid van de verdachte bij het feit ontbreekt.
Anders dan de verdediging is het hof – evenals de rechtbank en de advocaat-generaal - van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de woningoverval aan de [straatnaam 1]te Rotterdam mede heeft gepleegd.
De betrokkenheid van de verdachte bij de woningoverval leidt het hof – evenals de rechtbank - af uit, onder meer, een tweetal onderzoeksbevindingen, welke bevindingen in onderlinge samenhang worden bezien.
Kort gezegd, de vondst van een handschoen in de nabijheid van de plaats delict, in welke handschoen een DNA-profiel is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte, én de ontmoeting tussen de verdachte en de politie in de nacht van de overval in een woningcomplex aan de [straatnaam 2], waarin enkele uren later de bij de overval ontvreemde kluis wordt aangetroffen. Hieronder volgt een nadere bespreking van bovenstaande onderzoeksbevindingen.

De handschoen

Door de verbalisanten [A.] en [B.] wordt kort na de overval, te weten om omstreeks 04:00 uur, aan de achterzijde van de flat waar de overval heeft plaatsgevonden een zwarte handschoen aangetroffen. Deze handschoen wordt ook door verbalisant [naam] opgemerkt.
Verbalisant [naam] relateert daarover in zijn proces-verbaal:
“Gezien vanaf de openbare weg zag ik op de grond, aan de linkerzijde van de bouwlift, tussen de bouwlift en het dwanghek een zwarte handschoen liggen. Ik zag dat deze handschoen mogelijk uitgetrokken was. Ik zag namelijk dat het gedeeltelijk van de vingers, binnenste buiten was gekeerd”(Proces-verbaal sporenonderzoek PL1700-201447177-5, p. 125)
Deze handschoen wordt door de politie inbeslaggenomen en onderzocht op de aanwezigheid van biologische sporen. Aan de binnenzijde van de handschoen wordt celmateriaal aangetroffen waarvan een volledig DNA-profiel wordt verkregen. Een forensisch deskundige van Verilabs concludeert dat het verkregen DNA-profiel matcht met het DNA profiel van [verdachte] (de verdachte) en merkt daarbij op dat de berekende frequentie van het DNA—profiel kleiner is dan één op één miljard (Deskundigenverslag Verilabs, p 81 t/m 91).
Aangever [slachtoffer 2] verklaart dat de hand van de dader die zijn mond probeerde te bedekken zacht aanvoelde, en aangeefster [slachtoffer 1]verklaart bij de politie dat zij had gezien dat dader 1 (de dader die de mond van aangever [slachtoffer 2] bedekte) donkerkleurige handschoenen droeg. Beide aangevers verklaren voorts dat de daders in de richting van het balkon liepen, met de kluis in hun handen, en de woning verlieten via de achterzijde.
Gebleken is dat de galerijflat aan de [straatnaam 1] werd gerenoveerd waardoor er aan de achterzijde van de woningen, aan de balkonkant die uitkijkt over de [straatnaam 3] een bouwlift was geplaatst. Deze bouwlift was geplaatst tegen het balkon van de woning van
aangevers en afgezet met metalen dwanghekken. Deze dwanghekken bevonden zich direct onder het balkon van aangevers (Proces-verbaal van sporenonderzoek PL1700-2014467177-5, p. 124 t/m 128).
Diverse getuigen hebben rondom het tijdstip van de woningoverval personen gezien bij deze bouwlift en in de nabije omgeving hiervan. Zo verklaart getuige [getuige 1]:
“Ik woon op de [straatnaam 1] 780. (…) De balkonzijde is aan de [straatnaam 3]. (…) Ik zag een jongeman op het plateau van die lift springen vanaf het balkon van de slachtoffers. (…) Het is een bouwlift met een bruggetje. Het is een groot blok wat omhoog en omlaag gaat. Hij stond er net 1 a 2 weken. Het plateau van het blok wat naar boven en naar beneden kun, stond stil ter hoogte van het balkon van de slachtoffers van de overval. (…) Ik zag dat de jongen een soort vierkante bak in zijn handen hield en via het plateau op het bruggetje sprong en zo op de grond sprong. (Proces-verbaal van verhoor getuige. 14075, p. 75 t/m 78)
Ook getuigen [getuige 2] en [getuige 3] verklaren over personen die zij zien op de [straatnaam 3]. Getuige [getuige 3], wonende aan de [straatnaam 1] 768, verklaart:
“Ik ben op het balkon gaan kijken en zag bij het grasveld (…) twee mannen staan. Ze praatten heel gehaast en riepen iets van: “Snel, snel, schiet op.” (…) Ik zag dat de twee mannen bij een groot donkerkleurig voorwerp stonden. Het leek een soort
doos of kluis.” (Proces-verbaal van bevindingen PLI700-2014467l77-3, p. 14 t/m 15)
Bovenstaande bevindingen maken duidelijk dat de daders die de woning aan de [straatnaam 1]hebben overvallen met behulp van een aldaar aanwezige bouwlift via de balkonzijde van de flat de woning hebben kunnen bereiken en de woning ook weer via deze route hebben verlaten. Gelet op de plek waar de handschoen is aangetroffen, recht onder de woning van aangevers tussen de bouwlift en de dwanghekken, in combinatie met de ‘vluchtroute’ van de daders van de overval en het gegeven dat aangeefster verklaart over een dader met handschoenen aan, komt het hof tot de conclusie dat de handschoen daar op 19
november 2014 door één van de daders van de overal is verloren of achtergelaten. Voorts concludeert het hof dat deze handschoen, gelet op de DNA-match, daar door de verdachte is verloren of achtergelaten.
Deze conclusies baseert het hof tevens op, en in samenhang met, de bevindingen die hieronder worden besproken.

De ontmoeting aan de [straatnaam 2]

Op 19 november 2014 omstreeks 05:45 uur – drie uur na de woningoverval aan de [straatnaam 1] - begeeft de politie zich naar een woningcomplex aan de [straatnaam 2] in
verband met een melding van geluidshinder. Het geluid zou komen uit de woning met huisnummer 13c welke zich op de derde etage aan de rechterzijde van het portiek bevindt. Ter plaatse gekomen zien de verbalisanten dat de meeste woningen nog donker zijn. In de woonkamer op de derde verdieping aan de rechterzijde van het portiek [straatnaam 2] 13a t/m 17d zien de verbalisanten dat er licht brandt in de woonkamer. Wanneer de verbalisanten naar de centrale portiekdeur lopen zien zij de verdachte vanaf het moment dat hij de trap af komt lopen ter hoogte van de derde verdieping. Uit eigen beweging verklaart de verdachte aan hen: “Er is geen politie meer nodig”, “Ik heb zelf het probleem al opgelost” en “Ik heb die jongen aangesproken, dat is een bekende van me. Het zou verder rustig blijven”. (proces-verhaal van bevindingen. PL 1700-2014467229-3. p. 122)
De verdachte verklaart verder dat hij bij zijn vriendin vandaan komt, die bovenin woont, op nummer 17. De verbalisanten merken op dat ze zagen dat de verdachte zenuwachtig is en een beetje opgewonden. De verbalisanten begeven zich vervolgens naar de derde etage alwaar zij een metaalachtige, sterke geur ruiken die zij
op dat moment in verband brengen met laswerkzaamheden. Omdat op nummer 13c na aanbellen door de verbalisanten niet wordt opengedaan en er geen geluidshinder wordt
geconstateerd, verlaten de verbalisanten het woningcomplex.
Later op de dag treffen twee andere verbalisanten — naar aanleiding van een ingesteld onderzoek naar een bedreiging — in de woning aan de [straatnaam 2] 13c de kluis aan die diezelfde nacht bij de overval op de woning aan de [straatnaam 1]is weggenomen. Bij het betreden van de woning aan de [straatnaam 2] 13c ruiken de verbalisanten de geur van verbrand metaal en zien zij een slijptol liggen. Op de kluis zijn diverse slijpsporen zichtbaar. (proces-verhaal van bevindingen, PL 1700-2014467920-10, p. 18 t/m 19)
De verdachte heeft ter terechtzittng verklaard dat hij in de vroege ochtend niet uit eigen beweging begon met praten zoals de verbalisanten in hun proces-verbaal relateren. De verdachte zegt dat hij enkel is ingegaan op vragen die de verbalisanten hem stelden en dat wat er in het proces-verbaal is opgeschreven zodoende een onjuiste weergave betreft van hetgeen is voorgevallen. Het hof heeft echter geen reden te twijfelen aan het waarheidsgehalte van dit op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Het hof acht aannemelijk dat de verdachte die bewuste nacht de verbalisanten probeerde weg te bewegen van een plek die niet door hen ontdekt mocht worden, te weten het appartement aan de [straatnaam 2] 13c waar blijkens de door de verbalisanten waargenomen metaalgeur en de melding van geluidsoverlast kort tevoren werd getracht met een slijptol de bij de overval ontvreemde kluis open te breken. Deze overtuiging wordt gesterkt door het volgende. De verdachte verklaart die nacht tegenover de verbalisanten dat hij bij zijn vriendin was die bovenin op nummer 17 woont. Als de politie vervolgens aanbelt op nummer 17d — de hoogstgelegen woning met huisnummer 17 — wordt er niet open gedaan. De verdachte heeft geen nadere gegevens verschaft omtrent de persoon van de vriendin bij wie hij die nacht zou zijn geweest op grond waarvan de juistheid van zijn verhaal kan worden gecontroleerd, ook niet nadat hem ter terechtzitting in hoger beroep hierom nogmaals nadrukkelijk is verzocht.
Gelet op de melding van geluidshinder – inhoudende dat de buren aan het boren zouden zijn om 05:44 uur - afkomstig uit de woning met huisnummer 13c en de bevindingen ten aanzien van de metaalgeur die de verbalisanten omstreeks 05:45 uur ruiken op de derde verdieping, waar de woning is gelegen waar de kluis later is aangetroffen, meent het hof dat de kluis die bij de woningoverval aan de [straatnaam 1] is ontvreemd reeds op dat tijdstip in de woning aan de [straatnaam 2] l3c aanwezig was.
Dat de verdachte betrokken is geweest bij wat er zich die nacht in de woning aan de [straatnaam 2] 13c heeft afgespeeld leidt het hof af uit zijn spontane verklaring tegenover de verbalisanten waaruit blijkt dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat er een melding was gedaan, de omstandigheid dat op aanbellen van de politie niet open werd gedaan bij de beweerdelijke woning van de vriendin en dat de verdachte ook op geen enkel moment nadere gegevens wenst te verstrekken omtrent de persoon van de beweerdelijke vriendin.

Conclusie hof

Het hof acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte één van de aders is geweest van de gewelddadige overval op de woning aan de [straatnaam 1] waarbij een kluis (met inhoud) is weggenomen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op
of omstreeks19 november 2014 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, in/uit een woning aan de [straatnaam 1] gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis (met inhoud),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1]en
/of[slachtoffer 2],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),waarbij verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en
/of dat/die kluis onder
zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak
, verbrekingen
/ofinklimming en
/of
welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld
en/of gevolgdvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1]en
/of[slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken en
/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en
/ofzijn mededader
(s
)hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond
(en
)dat verdachte tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
- aan die [slachtoffer 1]en
/of[slachtoffer 2]
een of meervuurwapens heeft getoond en
/ofeen
of meervuurwapen
sheeft gericht op die [slachtoffer 1]en
/of[slachtoffer 2] en
/of
- tegen die [slachtoffer 1]heeft gezegd (woorden van de strekking): "Blijf op bed liggen" en
/of
- die [slachtoffer 2]
in/tegen het gezicht
, althans het lichaam,heeft geslagen en
/of gestompt en/ofde mond van die [slachtoffer 2] heeft bedekt met de hand en
/ofde mond dichtgedrukt heeft gehouden en
/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd (woorden van de strekking): "De kluis, waar is de kluis".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige woningoverval. De slachtoffers van respectievelijk 84 en 74 jaar oud werden midden in de nacht in hun eigen woning geconfronteerd met meerdere gemaskerde en met vuurwapens gewapende mannen. Het slachtoffer [slachtoffer 2] is tegen het hoofd geslagen. Dergelijke feiten hebben een enorme impact. In de eerste plaats bij de slachtoffers die zich in hun eigen woning – waar zij zich veilig moeten kunnen voelen – geconfronteerd worden met grof geweld. Ook bij de getuigen en in de samenleving in het geheel leidt een overval als de onderhavige tot heftige gevoelens van onveiligheid en tot maatschappelijke onrust. De verdachte en zijn mededaders hebben enkel oog gehad voor hun eigen financiële gewin.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 mei 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1]zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.600,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van € 2.600,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.600,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van € 2.600,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1]ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Meekenkamp.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 juni 2016.