ECLI:NL:GHDHA:2016:58

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
2200162113
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbraak met dodelijke afloop en mishandeling van een thuiszorgmedewerkster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1992, was betrokken bij een inbraak in de woning van een 81-jarige man, die tijdens de inbraak om het leven kwam. De verdachte en zijn medeverdachte hadden het plan opgevat om in te breken bij het slachtoffer, omdat zij dachten dat hij veel geld in huis had. Op 9 april 2012 kreeg de verdachte toegang tot de woning van het slachtoffer met een ontvreemde sleutel en doorzocht hij de woning. Tijdens de inbraak kwam het tot een confrontatie met het slachtoffer, waarbij de verdachte geweld heeft gebruikt. Het hof oordeelde dat de kwalificatie van gekwalificeerde doodslag niet bewezen was, maar dat er wel een causaal verband was tussen de gedragingen van de verdachte en de dood van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar voor diefstal met geweld, waarbij de dood van het slachtoffer het gevolg was. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan de mishandeling van een thuiszorgmedewerkster die op het moment van de inbraak aanwezig was. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001621-13
Parketnummers: 10-660174-12 (twee dagvaardingen, gevoegd ter terechtzitting in eerste aanleg) en 10-661387-10 (TUL)
Datum uitspraak: 20 januari 2016
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 maart 2013 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1992,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond - Gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 23 april 2014, 22 september 2014, 15 december 2014, 6 mei 2015, 16 december 2015 en 6 januari 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het in de dagvaarding met parketnummer 10-660174-14 (gedagtekend 25 juni 2012) primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde, tezamen met de onder –hetzelfde- parketnummer (10-660174-14) uitgebrachte parallelle dagvaarding (gedagtekend 27 februari 2013) ten laste gelegde, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn er beslissingen genomen ter zake van de vordering van de benadeelde partij en de vordering tenuitvoerlegging, een en ander zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de twee dagvaardingen met steeds parketnummer 10-660174-14 (gedagtekend op 25 juni 2012 en 27 februari 2013). Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen hieronder van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel tezamen en vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] meermalen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht gestompt/geslagen en/of geschopt/getrapt en/of door middel van een kussen, in elk geval enig voorwerp de ademhaling van die [slachtoffer] gesmoord, in elk geval (heftig) uitwendig mechanisch botsend
en/of smorendgeweld op (het hoofd van) die [slachtoffer] toegepast,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kluis met inhoud, in elk geval enig goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het die [slachtoffer] meermalen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht stompen/slaan en/of schoppen/trappen en/of door middel van een kussen, in elk geval enig voorwerp de ademhaling van die [slachtoffer] smoren, in elk geval (heftig) uitwendig mechanisch botsend
en/of smorendgeweld op (het hoofd van) die [slachtoffer] toepassen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2:
hij op of omstreeks 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]), (met kracht)
-bij de kaak, althans het gezicht heeft vastgepakt en/of vastgehouden, en/of
-op de grond heeft gegooid/geduwd, althans ten val heeft gebracht, en/of
-aan de haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet helemaal verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd (gekwalificeerde doodslag), zodat de verdachte, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Beoordeling van de tenlastelegging en van de verweren
Het hof is het grotendeels eens met het oordeel van de rechtbank. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank dan ook voor een belangrijk deel over en zal deze op een aantal punten aanpassen/aanvullen.
Inleiding
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft, samen met zijn toenmalige vriendin en medeverdachte [medeverdachte S.], begin 2012 het plan opgevat om te gaan inbreken bij de 81-jarige heer [slachtoffer](hierna: het slachtoffer), omdat zij hadden gehoord dat deze veel geld in huis had.
Op 9 april 2012 heeft de verdachte zich in de vroege ochtend de toegang tot thuiszorginstelling “De Zellingen” verschaft met behulp van sleutels die hij heeft
meegenomen uit de woning van zijn halfzus. Deze halfzus had bij De Zellingen gewerkt en was nog in bezit van deze sleutels. Nadat ze gestopt was met werken heeft ze de sleutels niet ingeleverd bij De Zellingen. Bij De Zellingen heeft de verdachte de sleutel van het huis van het slachtoffer gepakt uit een kastje, waarin de sleutels van de zorgbehoevenden hingen. Vervolgens is hij naar de woning van het slachtoffer te Capelle aan den IJssel gegaan. Daar heeft hij de deur van de woning geopend met de ontvreemde sleutel en is naar binnen gegaan. Hierop heeft hij de woning doorzocht en een kluis aangetroffen in een kast. Hij heeft de kluis opgepakt en in een vuilniszak gedaan. Op enig moment heeft de verdachte het slachtoffer in de woning getroffen.
Een thuiszorgmedewerkster van De Zellingen, [benadeelde partij](hierna ook: aangeefster [benadeelde partij]), kwam op 9 april 2012 rond 8:50 uur bij de woning van het slachtoffer aan. Omdat zij geen sleutel van de woning had en er niet werd gereageerd op haar kloppen, heeft zij steentjes tegen de ruit gegooid en getracht te bellen naar het nummer van het slachtoffer. Vervolgens hoorde zij vanuit de slaapkamer van het slachtoffer gerommel en ze hoorde hem “au, au” roepen en gillen. Op enig moment werd de voordeur geopend door een man - de verdachte - die naar buiten kwam met een capuchon op het hoofd en een sjaal deels voor zijn gezicht. De verdachte pakte [benadeelde partij] beet en probeerde haar naar binnen te trekken, waarbij [benadeelde partij] ten val is gekomen. De verdachte bleef haar vasthouden, liet haar op een gegeven moment los en is toen de woning weer ingegaan. [benadeelde partij] zag dat de verdachte een vuilniszak pakte en er met die vuilniszak vandoor ging. In de vuilniszak zat de kluis/een kluisje. Het werd de verdachte bij thuiskomst duidelijk dat in de kluis/het kluisje medicijnen van het slachtoffer zaten en een geldbedrag van € 7,50.
Omstreeks 9.15 uur die ochtend kregen twee politieambtenaren de opdracht om naar de woning op het adres van het slachtoffer te gaan, naar aanleiding van een melding van een overlopen inbreker. Omstreeks 9:18 uur kwamen de verbalisanten ter plaatse. Zij troffen in de slaapkamer van de woning het slachtoffer liggend op zijn bed aan. De verbalisanten zijn gestart met reanimeren. Na enige tijd zijn medewerkers van de GGD ter plaatse gekomen en die hebben de reanimatie overgenomen. Omstreeks 10:00 uur is door het personeel van de
GGD besloten te stoppen met de reanimatie van het slachtoffer. Bij een schouw van het lichaam van het slachtoffer is door een lijkschouwer de dood vastgesteld.
Feit 1
Bewijsverweren van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat – kort gezegd – de ‘diefstalgedragingen’ op zichzelf door de verdachte niet worden bestreden. Het letsel dat bij het slachtoffer is geconstateerd kan worden verklaard door de handelingen die door de verdachte worden erkend, namelijk het geven van een elleboogstoot en de daarop volgende worsteling op het bed, met een val tot gevolg. Het letsel is echter ontstaan toen de verdachte zich los probeerde te rukken uit de greep van het slachtoffer, waarbij hij deze per ongeluk met zijn elleboog in het gezicht raakte. Er kan niet tot een causaal verband tussen de onder 1 subsidiair in de tenlastelegging omschreven handelingen en de dood van het slachtoffer worden geconcludeerd. Er is door de patholoog immers geen anatomische of toxicologische doodsoorzaak vastgesteld.
Tegen deze achtergrond zouden de onder 1 subsidiair bewezenverklaarde gedragingen zich moeten beperken tot het toepassen van (heftig) uitwendig mechanisch botsend geweld op het hoofd van het slachtoffer.
Het hof beoordeelt een en ander als volgt.
Het door de verdachte toegepaste geweld
Bij sectie op het lichaam van het slachtoffer is door arts-patholoog dr. B. Kubat (hierna: de patholoog) onder andere geconstateerd dat de beide neusbijholten van het slachtoffer waren gebroken, zijn bovenlip was verscheurd, de slijmvliezen van de boven- en onderlip en van het tandvlees van de boven- en onderkaak uitgebreid waren beschadigd, het bruggetje van de onderkaak was verscheurd, sprake was van uitgebreid omgevende bloeduitstortingen en dat zich in beide neusholten en de mond veel bloed bevond. De patholoog heeft geconcludeerd dat deze letsels kunnen worden verklaard door de “inwerking van heftig uitwendig mechanisch stomp geheel of deels botsend geweld op het hoofd en het lichaam”, maar ook door uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op het gelaat, zoals bijvoorbeeld het dichtdrukken van de mond of smoren.
De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer per ongeluk een elleboogstoot in het gezicht heeft gegeven toen hij zich probeerde los te rukken uit diens greep.
Het hof acht niet aannemelijk dat de verdachte het slachtoffer per ongeluk enkel en alleen een elleboogstoot heeft gegeven in het gezicht. De aard en de omvang van de hiervoor genoemde letsels verdragen zich niet met deze verklaring/toelichting van de verdachte. Daarnaast verwijst het hof naar de inhoud van een in de penitentiaire inrichting gevoerd gesprek tussen de verdachte, zijn vriendin en [deelnemer gesprek], welk gesprek is afgeluisterd. Daarin zegt de verdachte tot twee maal toe dat hij “hem” (het hof begrijpt: het slachtoffer) één keer heeft geslagen, waaraan hij toevoegt: “op zijn neus”. Ook de toenmalige vriendin van de verdachte [medeverdachte S.] heeft verklaard dat de verdachte haar heeft verteld dat hij het slachtoffer een keer heeft geslagen.
Het hof houdt het er – mede gelet op de hierboven beschreven letsels - dan ook voor dat er door de verdachte geweld is toegepast, waaronder in ieder geval ook het door de verdachte hard en opzettelijk in het gezicht slaan van de verdachte, derhalve stompen.
Bij de sectie op het lichaam van het slachtoffer zijn voorts enige aanwijzingen gevonden voor smorend geweld en verstikking. Echter, smoren en/of de dood ten gevolge van verstikking kan, zo rapporteert de patholoog, middels een sectie niet worden aangetoond.
In hoger beroep is op verzoek van het openbaar ministerie het scenario van dood door verstikking en/of smoren nader onderzocht. Het NFI heeft een sporen- en DNA-onderzoek op het kussen uitgevoerd en ter terechtzitting d.d. 15 december 2014 is NFI-deskundige dr. B. Kokshoorn omtrent de onderzoeksmogelijkheden gehoord. Het NFI heeft de nadere verschillende scenario’s onderzocht en vergeleken. Dit nadere onderzoek heeft echter geen uitsluitsel gegeven.
Het hof is van oordeel dat een scenario waarin de verdachte het slachtoffer heeft verstikt of daartoe pogingen heeft ondernomen niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld.
Causaal verband handelingen verdachte en dood van het slachtoffer
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen komt het hof tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde diefstal in de woning van het slachtoffer. Tevens acht het hof bewezen dat de verdachte, teneinde die diefstal te vergemakkelijken en/of om zich na betrapping uit de voeten te kunnen maken of zich van de buit te verzekeren, geweld heeft toegepast op het slachtoffer.
De vraag die beantwoord dient te worden is, of het handelen van de verdachte heeft geleid tot de dood van het slachtoffer, met andere woorden of er causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en de dood van het slachtoffer.
Uit de bevindingen en conclusies van de patholoog blijkt dat het slachtoffer is komen te overlijden als gevolg van
hetzijhartfalen, veroorzaakt door een ziekelijke afwijking van het hart van het slachtoffer in combinatie met de extra belasting die de door de diefstal met
geweld teweeggebrachte geestelijke en/of lichamelijke stress (angst en pijn) heeft opgeleverd,
hetzijsmoren en/of samendrukkend geweld op de borstkas,
dan welde samenloop van meerdere van deze factoren.
Het hof heeft eerder overwogen dat zij bewezen acht dat de verdachte geweld heeft gebruikt, waaronder in ieder geval ook dat de verdachte het slachtoffer in het gezicht heeft gestompt. Hiervoor is reeds beschreven tot welke letsels dit heeft geleid. Daarnaast is van belang dat de patholoog heeft vastgesteld dat zich bij de rechterduim van het slachtoffer scherprandige huidklievingen bevonden, die kunnen passen bij afweerletsel. Ook was er
een scherprandige huidperforatie aan de linkerzijde van de hals van het slachtoffer.
De beantwoording van de vraag of er causaal verband bestaat tussen de door de verdachte verrichte handelingen en de dood van het slachtoffer dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of de dood redelijkerwijs als gevolg van die gedragingen aan de verdachte kan worden toegerekend. Vooropgesteld moet worden dat de verdachte door zijn handelen, bestaande uit het in de vroege ochtend inbreken in de woning van een hoogbejaarde en licht dementerende man, een buitengewoon stresserende omstandigheid heeft gecreëerd voor een op zich al zeer
kwetsbaar slachtoffer. Dat in de woning een man op leeftijd woonde die ook nog afhankelijk was van zorg, en daarmee zeer kwetsbaar, wist de verdachte. Vervolgens heeft hij een situatie doen ontstaan waarin hij met deze man in een worsteling terecht is gekomen, een worsteling waarbij een mes is betrokken en waarbij geweld is toegepast, waaronder in ieder geval ook een stomp. De oude man is hierbij met zijn hoofd hard op de grond gevallen. Het slachtoffer had ten gevolge hiervan ernstige verwondingen in zijn gezicht en heeft, ook volgens de verklaring van de verdachte, een aanzienlijke hoeveelheid bloed verloren. Toen de politie kort na het vertrek van de verdachte in de woning aankwam, voelde het slachtoffer nog wel warm aan, maar had hij al geen hartslag meer.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de dood van het slachtoffer, wiens lichamelijke conditie gelet op zijn leeftijd volgens de patholoog goed was, redelijkerwijs moet worden toegerekend aan de gedragingen van de verdachte. Zeer aannemelijk is dat het slachtoffer ten gevolge van deze gedragingen een aanzienlijke hoeveelheid geestelijke en lichamelijke stress te verwerken heeft gekregen, hetgeen hem in combinatie met een voor mensen op hoge leeftijd niet uitzonderlijke hartafwijking, fataal is geworden.
Gelet op het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair tenlastegelegde diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbende.
Feit 2
Aangeefster [benadeelde partij] heeft verklaard dat de man (verdachte), nadat hij de deur had geopend, haar gezicht stevig beetpakte. Door de kracht die de man gebruikte toen hij haar kaak vastpakte en de daarop volgende worsteling kwam [benadeelde partij] ten val. Zij voelde vervolgens dat de man op haar zat en dat hij zijn hand over haar mond hield. Met zijn andere hand trok hij aan haar haren.
Deze verklaring wordt in belangrijke mate ondersteund door de medische verklaring van forensisch arts Van Leeuwen van 20 augustus 2012, waarin staat vermeld dat [benadeelde partij] op 11 april 2012 – twee dagen na het incident – kampte met pijn in de kaak, kneuzing van de rechterschouder, kneuzing van de ribben linksonder en ontsteking van de rechterschouder. Nu het letsel van aangeefster haar verklaring ondersteunt en de verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster heeft beetgepakt en dat ze zijn gevallen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [benadeelde partij].
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij op 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kluis met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het, (heftig) uitwendig mechanisch botsend geweld
toepassenop het hoofd van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2:
hij op 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel opzettelijk mishandelend een persoon te weten [benadeelde partij], met kracht
-bij de kaak heeft vastgepakt en vastgehouden, en
-ten val heeft gebracht, en
-aan de haren heeft getrokken,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde (gekwalificeerde doodslag) zal worden vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, puur uit winstbejag, het plan opgevat om te gaan inbreken in de woning van een 81-jarige man. Nadat hij daartoe, samen met zijn toenmalige vriendin, gedurende een langere periode de nodige voorbereidingen had getroffen - waaronder het voorafgaand aan de woninginbraak ontvreemden van de sleutel die hem toegang verschafte tot de betreffende woning - heeft hij zijn plan tot uitvoering gebracht. Eenmaal in de woning heeft hij de woning doorzocht en is hij op enig moment betrapt door het slachtoffer. Daarna is het tot een worsteling gekomen en heeft hij het slachtoffer fors letsel toegebracht. Het slachtoffer is ten gevolge van het handelen van de verdachte overleden.
Het hof is van oordeel dat dit een zeer ernstig feit is. De verdachte heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven, ontnomen. De nabestaanden van het slachtoffer is groot en onherstelbaar leed toegebracht, zoals ook is gebleken uit de verklaring van de vriendin van het slachtoffer, die ter terechtzitting in hoger beroep is voorgehouden. Dergelijke feiten veroorzaken daarbij gevoelens van afschuw en onveiligheid in de samenleving, niet in de laatste plaats bij ouderen. Ouderen zijn door hun weerloosheid, hulpbehoevendheid en afhankelijkheid een makkelijke prooi, en de verdachte heeft daar gruwelijk misbruik van gemaakt. Het hof acht het uiterst kwalijk dat de verdachte op een weloverwogen manier tot de inbraak is gekomen. Hij heeft daarvoor informatie verzameld bij zijn halfzus en wist op basis daarvan dat het slachtoffer zeer kwetsbaar was, te weten een oude man, afhankelijk van de thuiszorg, die alleen op een zeer afgelegen plek woonde.
Daarnaast wordt het de verdachte aangerekend dat hij hierbij ook nog de thuiszorgmedewerkster, die het slachtoffer die ochtend wilde komen verzorgen, heeft mishandeld. Hij heeft haar daarbij veel angst aangejaagd, en lichamelijk en psychisch leed toegebracht. Uit de door de raadsvrouw van dit slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring blijkt ook dat deze vrouw, bijna 4 jaar later, nog steeds de psychische gevolgen ondervindt van de gebeurtenissen en nog altijd niet in staat is om haar werk als thuiszorgmedewerkster te hervatten.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een vermogensdelict en een mishandeling. Voorts liep de verdachte tijdens het plegen van de delicten nog in de proeftijd, die was gekoppeld aan een fors voorwaardelijk strafdeel, opgelegd voor het bedoelde vermogensdelict. Dat heeft hem kennelijk niet ervan weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft eveneens acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte rapport van Reclassering Nederland d.d. 19 december 2012 en de omtrent de verdachte opgemaakte rapporten van psycholoog J.P.M. van der Leeuw d.d. 21 juli 2012 en van psychiater F.C.J. Starrenburg d.d. 27 juli 2012.
Hoewel vermoedelijk geen enkele straf het leed van de nabestaanden van het overleden slachtoffer kan verzachten, kan op dergelijke feiten niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur. Het hof kan de ogen niet sluiten voor de hiervoor beschreven weloverwogen en lafhartige wijze waarop de verdachte tot zijn daden is gekomen, met alle catastrofale gevolgen van dien zoals hierboven beschreven.
Ondanks de ernst en de gevolgen van de delicten, behoort naar het oordeel van het hof de jeugdige leeftijd van de verdachte een matigende invloed op de straf te hebben. Ten tijde van het bewezen verklaarde feit was de verdachte net 20 jaren oud. De emotionele, sociale, morele en intellectuele ontwikkeling van personen in die leeftijdscategorie is veelal nog niet voltooid en het hof acht zulks bij deze verdachte ook het geval.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte uitdrukkelijk zijn spijt betuigd aan de nabestaanden van het slachtoffer, alsmede aan mevrouw [benadeelde partij].
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep stukken overgelegd waaruit blijkt dat de verdachte zich gedurende zijn detentieperiode actief inzet voor gedragsverandering en daarbij werkt aan zijn toekomst.
Het hof zal - alles overwegende - een lagere straf opleggen dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof is van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.649,11, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.649,11.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.599,11, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor wat betreft de overige gevorderde € 50,- aan materiële kosten, te weten de belkosten, dient deze te worden afgewezen nu deze stelpost onvoldoende is onderbouwd met stukken.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 449,11 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet voldoende heeft aangetoond dat de overige materiële schade, te weten € 50,- aan belkosten, is geleden. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de ingediende vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.949,11, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
Vordering tenuitvoerlegging
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaartniet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.949,11 (duizend negenhonderdnegenenveertig euro en elf cent)
bestaande uit € 449,11 (vierhonderdnegenenveertig euro en elf cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijstde vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaaltdat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legtaan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.949,11 (duizend negenhonderdnegenenveertig euro en elf cent)
bestaande uit € 449,11 (vierhonderdnegenenveertig euro en elf cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaaltdat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaaltdat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelastde tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Rotterdam van 13 april 2011, onder parketnummer 10-661387-10, te weten:
een gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. M.J. den Haan.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 januari 2016.