ECLI:NL:GHDHA:2016:59

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
2200304114
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling thuiszorgmedewerkster als medeplichtige aan diefstal met geweld en doodslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van een thuiszorgmedewerkster. De verdachte werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een diefstal die vergezeld ging van geweld, resulterend in de dood van het slachtoffer, een 81-jarige man. De verdachte had inlichtingen en middelen verschaft aan de medeverdachten, die het plan hadden opgevat om in te breken in de woning van het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verdachte cruciale informatie had verstrekt die de medeverdachten in staat stelde om hun plan uit te voeren. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van het onder A ten laste gelegde, maar veroordeeld voor het onder B ten laste gelegde, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 96 dagen voorwaardelijk. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een gevangenisstraf van 30 maanden. Het hof bevestigde de eerdere straf, maar met een andere motivering. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als alleenstaande moeder en haar geestelijke gezondheid. Het hof concludeerde dat de verdachte niet de intentie had om de gevolgen van haar handelen te veroorzaken, maar dat zij wel degelijk de kans had aanvaard dat haar medeverdachten geweld zouden gebruiken. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, vooral op kwetsbare groepen zoals ouderen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003041-14
Parketnummer: 10-660194-12
Datum uitspraak: 20 januari 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1986,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 16 december 2015 en 6 januari 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd en dat de verdachte ten aanzien van het onder A ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en ten aanzien van het onder B ten laste gelegde dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder A ten laste gelegde vrijgesproken en ten zake van het onder B ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 96 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

A.

[medeverdachte D.] op of omstreeks 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte D.] opzettelijk
die [slachtoffer] meermalen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht gestompt/geslagen en/of geschopt/getrapt en/of door middel van een kussen, in elk geval enig voorwerp de ademhaling van die [slachtoffer] gesmoord, in elk geval (heftig) uitwendig mechanisch botsend en/of smorend geweld op (het hoofd van) die [slachtoffer] toegepast,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld in vereniging (van een kluis met inhoud en/of geld), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 01 december 2011 tot en met 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of elders in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
aan die [medeverdachte D.] en/of [medeverdachte S.] inlichtingen te verstrekken en/of antwoord te geven op door die en/of [medeverdachte D.] die [medeverdachte S.] gestelde vragen over (onder andere)
- ( de financiële situatie) van die [slachtoffer], en/of
- hoe die [medeverdachte D.] en/of die [medeverdachte S.] bij zorginstelling De Zellingen binnen zouden kunnen komen, en/of
- wat de alarmcode van zorginstelling De Zellingen was, en/of
- hoe het alarmsysteem bij zorginstelling De Zellingen werkte, en/of
- waar de sleutels van de cliënten van zorginstelling De Zellingen (waaronder die van die [slachtoffer]) lagen en/of hingen, en/of
- hoe die [medeverdachte D.] en/of die [medeverdachte S.] bij die [slachtoffer] binnen zouden kunnen komen en/of (vervolgens) weer weg zouden kunnen gaan, en/of (vervolgens)
- de sleutels van zorginstelling De Zellingen ter beschikking stellen aan die [medeverdachte D.] en/of die [medeverdachte S.], in ieder geval die sleutels zichtbaar voor die [medeverdachte D.] en/of die [medeverdachte S.] laten liggen, en/of
- nadat die [medeverdachte D.] en/of die [medeverdachte S.] in het bezit waren gekomen van de sleutels van zorginstelling De Zellingen en/of wetende dat die [medeverdachte D.] en/of die [medeverdachte S.] van plan waren met die sleutels een strafbaar feit te plegen, daarvan geen melding maken bij voornoemde zorginstelling en/of de bevoegde autoriteiten, en/of
- ( vervolgens) aan die [medeverdachte D.] en/of [medeverdachte S.] inlichtingen verstrekken en/of uitleg geven over de aan de sleutels van zorginstelling De Zellingen bevestigde labelcodes;
en/of

B.

[medeverdachte D.] op of omstreeks 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel tezamen en in vereniging met (een) ander(en) of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kluis met inhoud, in elk geval enig goed en/of geld,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het die [slachtoffer] meermalen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht stompen/slaan en/of schoppen/trappen en/of door middel van een kussen, in elk geval enig voorwerp de ademhaling van die [slachtoffer] smoren, in elk geval (heftig) uitwendig mechanisch botsend en/of smorend geweld op (het hoofd van) die [slachtoffer] toepassen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte
in of omstreeks de periode van 01 december 2011 tot en met 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of elders in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
aan die [medeverdachte D.] en/of [medeverdachte S.] inlichtingen verstrekken en/of antwoord te geven op door die [medeverdachte D.] en/of die [medeverdachte S.] gestelde vragen over (onder andere)
- ( de financiële situatie) van die [slachtoffer], en/of
- hoe die [medeverdachte D.] en/of die [medeverdachte S.] bij zorginstelling De Zellingen binnen zouden kunnen komen, en/of
- wat de alarmcode van zorginstelling De Zellingen was, en/of
- hoe het alarmsysteem bij zorginstelling De Zellingen werkte, en/of
- waar de sleutels van de cliënten van zorginstelling De Zellingen (waaronder die van die [slachtoffer]) lagen en/of hingen;
- hoe die [medeverdachte D.] en/of die [medeverdachte S.] bij die [slachtoffer] binnen zouden kunnen komen en/of (vervolgens) weer weg zouden kunnen gaan, en/of (vervolgens)
- de sleutels van zorginstelling De Zellingen ter beschikking stellen aan die [medeverdachte D.] en/of die [medeverdachte S], in ieder geval die sleutels zichtbaar voor die [medeverdachte D.] en/of die [medeverdachte S.] laten liggen, en/of
- nadat die [medeverdachte D.] en/of die [medeverdachte S.] in het bezit waren gekomen van de sleutels van zorginstelling De Zellingen en/of wetende dat die [medeverdachte D.] en/of die [medeverdachte S.] van plan waren met die sleutels een strafbaar feit te plegen, daarvan geen melding maken bij voornoemde zorginstelling en/of de bevoegde autoriteiten, en/of
- ( vervolgens) aan die [medeverdachte D.] en/of [medeverdachte S.] inlichtingen verstrekken en/of uitleg geven over de aan de sleutels van zorginstelling De Zellingen bevestigde labelcodes.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof - ook met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de strafmotivering.
Verweer met betrekking tot de vrijwillige terugtred
In aanvulling op hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen over het verweer met betrekking tot de vrijwillige terugtred ten aanzien van de sleutels die in het bezit zijn gekomen van [medeverdachte D.] en diens toenmalige vriendin [medeverdachte S.], overweegt het hof het volgende.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld dat de verwijtbaarheid van de verdachte is opgehouden nadat zij tegen [medeverdachte D.] en [medeverdachte S.] had gezegd dat zij het feit niet moesten plegen en zij van hen de belofte had gekregen dat er niets zou gebeuren, geldt het volgende.
Een enkele - vermeende - belofte van de medeverdachten vormt geen vrijwillige terugtred. De verdachte had op zijn minst de instelling moeten/kunnen waarschuwen dat zij niet langer over de betreffende sleutels beschikte omdat deze in handen van derden waren, en dat deze derden snode plannen hadden of hebben gehad met deze sleutels. Ook had zij zelf moeten/kunnen proberen om de sleutels terug te krijgen van [medeverdachte D.] en [medeverdachte S.]. Het verweer wordt verworpen.
Kennelijke verschrijving
Het hof is van oordeel dat in het vonnis waarvan beroep op pagina 4 onder het kopje ‘oordeel rechtbank’, vijfde zin, kennelijk abusievelijk de zinsnede “de verdachte” is opgenomen, hetgeen dient te worden beschouwd als een kennelijke verschrijving en verbeterd gelezen moet worden als “het slachtoffer”.
Artikel 63 Wetboek van Strafrecht
Aangezien de verdachte na de datum waarop het door de eerste rechter bewezen verklaarde feit gepleegd is opnieuw tot een straf is veroordeeld, zal het hof de in het vonnis waarvan beroep aangehaalde wetsartikelen aanvullen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling en verbetering van gronden en met inachtneming van hetgeen hierna zal worden overwogen ten aanzien van de strafoplegging te worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De halfbroer van de verdachte, [medeverdachte D.], en diens toenmalige vriendin, [medeverdachte S.], hebben op enig moment het plan opgevat om te gaan inbreken in de woning van een 81-jarige man, [slachtoffer]. De verdachte kende deze man, nu zij als thuiszorgmedewerkster zorg aan hem had verleend. [medeverdachte D.] en [medeverdachte S.] hebben de verdachte kenbaar gemaakt dat zij ‘iets van plan waren’ en zij hebben de verdachte specifieke vragen gesteld over deze oude man, zijn woonsituatie, alsmede over hoe zij de sleutel van zijn woning zouden kunnen bemachtigen bij de thuiszorginstelling, waar de verdachte tot kort daarvoor werkzaam was geweest. De verdachte heeft deze vragen beantwoord en zij wist ook dat [medeverdachte D.] en [medeverdachte S.] de sleutels van de thuiszorginstelling vanuit haar huis hadden meegenomen.
Aldus heeft de verdachte cruciale inlichtingen en middelen aan [medeverdachte D.] en [medeverdachte S.] verstrekt. Met de door de verdachte verstrekte informatie en sleutels heeft [medeverdachte D.] het plan tot uitvoering gebracht. Voorafgaand aan de woninginbraak heeft [medeverdachte D.] de sleutel van de woning van [slachtoffer] ontvreemd bij de thuiszorginstelling. Eenmaal in de woning heeft hij die woning doorzocht en is hij op enig moment betrapt door [slachtoffer]. Daarna is het tot een worsteling gekomen en heeft [medeverdachte D] [slachtoffer] fors letsel toegebracht. [slachtoffer] is uiteindelijk ten gevolge van het handelen van [medeverdachte D.] overleden.
Het hof is van oordeel dat dit een zeer ernstig feit is. Het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven, is hem ontnomen. De nabestaanden van het slachtoffer is groot en onherstelbaar leed toegebracht. Dergelijke feiten veroorzaken daarbij gevoelens van afschuw en onveiligheid in de samenleving. Deze gevoelens zullen niet in de laatste plaats leven bij ouderen, nu het slachtoffer behoorde tot deze kwetsbare groep die voor het dagelijks leven veelal afhankelijk zijn van de hulp van thuiszorgmedewerkers. De medewerkers van thuiszorg genieten een groot vertrouwen. Vertrouwen dat hen vanwege de beperkingen van ouderen noodgedwongen en vanuit hun bijzondere positie wordt gegeven. De verdachte heeft met haar handelen de beroepsgroep in diskrediet gebracht en het vertrouwen dat (kwetsbare) hulpbehoevenden in thuiszorgmedewerkers moeten kunnen stellen, ernstig beschadigd.
Bij het bepalen van de aard en de duur van de op te leggen straf heeft het hof naast het voorgaande de volgende omstandigheden in aanmerking genomen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, te weten een winkeldiefstal in vereniging.
Hoe afschuwelijk de gevolgen van het feit ook zijn, voor het hof staat vast dat de verdachte deze gevolgen nooit heeft gewild. De verdachte had echter rekening moeten houden met de aanmerkelijke kans dat [medeverdachte D.] en [medeverdachte S.] met behulp van de door haar verstrekte inlichtingen en sleutels een inbraak bij het slachtoffer zouden gaan plegen en heeft deze kans ook aanvaard, en in zoverre heeft zij voorwaardelijk opzet gehad op de gepleegde diefstal. Voor de strafmaat gaat het hof er niet van uit dat de verdachte rekening moest houden met het bij de inbraak gepleegde geweld dat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. Voorts geldt dat het initiatief tot het verstrekken van de sleutels en inlichtingen niet is uitgegaan van de verdachte. De verdachte heeft het echter mogelijk gemaakt dat [medeverdachte D.] en [medeverdachte S.] over de sleutels konden beschikken. De verdachte heeft volgens haar zeggen tegen [medeverdachte D.] en [medeverdachte S.] gezegd dat zij moesten stoppen met hun snode plannen. De verdachte had echter meer moeten en kunnen ondernemen om de sleutels van hen terug te krijgen en zij had de instelling op de hoogte moeten/kunnen stellen van de omstandigheid dat zij niet langer beschikte over de sleutels van die instelling omdat deze in handen waren van derden terwijl deze derden ook nog snode plannen hadden met die sleutels.
De verdachte draagt als alleenstaande moeder de zorg voor haar twee jonge kinderen en werkt daarnaast af en toe als administratief medewerkster via een uitzendbureau. Alhoewel een psychiatrisch en psychologisch rapport, alsmede een recent reclasseringsrapport in het dossier ontbreken, houdt het hof rekening met de mogelijkheid dat het geestelijk welzijn van de verdachte in wankel evenwicht is. De verdachte heeft in 2009 haar 3-jarige zoontje verloren en heeft de persoonlijke gevolgen hiervan voor haar zelf (zoals onder meer het slikken van antidepressiva en een intensieve behandeling bij een psychiater) ter zitting toegelicht. De verdachte heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij zich met moeite ‘staande’ kan houden. De raadsman heeft in dit kader stukken ter terechtzitting in hoger beroep overgelegd.
Evenals de rechtbank stelt het hof vast dat het in artikel 6 lid 1 EVRM gewaarborgde recht van de verdachte op behandeling van haar strafzaak in eerste aanleg binnen een redelijke termijn is geschonden. De verdachte is op 21 mei 2012 in verzekering gesteld en het onderzoek op de terechtzitting is op 17 juni 2014 gesloten. Hieruit volgt dat de redelijke termijn van twee jaren met één maand is overschreden. Gelet op de geringe mate van overschrijding van de termijn wordt volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 lid 1 EVRM.
Het hof stelt vast dat de behandeling in hoger beroep voortvarend is verlopen. Het hof acht echter wel aannemelijk dat de verdachte niet alleen onder het ondergane voorarrest, maar ook onder de langdurende onzekerheid over de afloop van haar zaak gebukt is gegaan. Zij heeft de maatschappelijke gevolgen van haar handelen al die tijd ondervonden.
Het voorgaande in aanmerking genomen zal het hof, anders dan de advocaat-generaal, afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die de verdachte weer in detentie zou terugbrengen. Het hof zal daarom – evenals de rechtbank – een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, met daarnaast een taakstraf.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. M.J. den Haan.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 januari 2016.