ECLI:NL:GHDHA:2016:605

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
22-002987-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in het uitgaansleven met letsel als gevolg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1994, was beschuldigd van openlijke geweldpleging in het uitgaansleven, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een benadeelde partij in de horecagelegenheid Hollywood Music Hall te Rotterdam op 29 december 2013. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, en 90 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. In hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht door de reclassering.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel bij de benadeelde partij. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd en het hof heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een verstandelijke beperking. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 500,- is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002987-15
Parketnummer: 10-237157-13
Datum uitspraak: 26 januari 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1994,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 12 januari 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren onder de algemene en bijzondere voorwaarden zoals in het vonnis waarvan beroep vermeld. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 december 2013 te Rotterdam met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten de horecagelegenheid Hollywood Music Hall, gevestigd aan de Delftsestraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (telkens) slaan en/of stompen in het gezicht, in ieder geval op/tegen het hoofd en/of het lichaam, welk door hem gepleegd geweld, enig lichamelijk letsel (opgezet oog) voor voornoemde [benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 december 2013 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten
[benadeelde partij]) meermalen, althans eenmaal, (telkens) heeft geslagen en/of gestompt in het gezicht, in ieder geval op/tegen het hoofd en/of het lichaam, waardoor voornoemde [benadeelde partij] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks29 december 2013 te Rotterdam met
een ander ofanderen,
op een voor het publiek toegankelijke plaats ofin een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten de horecagelegenheid Hollywood Music Hall, gevestigd aan de Delftsestraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij], welk geweld bestond uit het meermalen
, althans eenmaal, (telkens)slaan en/of stompen in het gezicht, in ieder geval op/tegen het hoofd
en/of het lichaam, welk door hem gepleegd geweld, enig lichamelijk letsel (opgezet oog) voor voornoemde [benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren onder de wettelijk voorgeschreven algemene voorwaarden, alsmede onder de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat hij zich laat begeleiden door de William Schrikker Groep.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in het uitgaansleven. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededaders inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Gezien het openlijke karakter van dit strafbare feit kan het bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 december 2015, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten en het thans bewezen verklaarde strafbare feit gedurende een proeftijd, verbonden aan een wegens straatroof voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf, heeft gepleegd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit het jeugdstrafrecht toe te passen en in dat verband verwezen naar de daartoe strekkende adviezen, neergelegd in de rapportage van de William Schrikker Jeugdreclassering d.d. 17 april 2014 en de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 25 maart 2015.
Het hof overweegt dienaangaande dat uit deze rapportages weliswaar naar voren komt dat de verdachte te kampen heeft met persoonlijkheidsproblematiek, waaronder PDD-NOS en een verstandelijke beperking, maar dat op grond van die rapportages niet althans onvoldoende aannemelijk is dat de verdachte een zodanige achterstand in zijn ontwikkeling heeft dat gelet op zijn persoon het jeugdstrafrecht zou moeten worden toegepast. Het hof begrijpt het – meest recente - rapport van Reclassering Nederland, met de advocaat-generaal en overigens ook de raadsman, aldus dat het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen (enkel en alleen) is gegeven teneinde bij een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarde(n) de volwassenenreclassering de mogelijkheid te bieden om het toezicht, zodra dat wenselijk wordt geacht, aan de jeugdreclassering over te dragen. Dit kan evenwel worden ondervangen door als bijzondere voorwaarde op te nemen dat de verdachte zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de aanwijzingen, hem door
of namensReclassering Nederland te geven en door aan Reclassering Nederland de opdracht te geven toezicht op de naleving van de voorwaarden te houden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, onder de bepaling dat Reclassering Nederland dit toezicht en deze begeleiding, indien en zodra dit door deze reclasseringsinstelling noodzakelijk wordt geacht, kan overdragen aan de William Schrikker Jeugdreclassering.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep voorts op het standpunt gesteld dat de verdachte op onrechtmatige wijze is aangehouden, zodat, naar het hof begrijpt, sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, welk verzuim, aldus de raadsman, tot strafvermindering dient te leiden.
Het hof acht zich niet gehouden ter zake een met redenen omklede beslissing te geven, nu de raadsman niet heeft gesteld dat de verdachte enig nadeel ten gevolge van het beweerdelijke verzuim heeft ondervonden en mitsdien heeft nagelaten om -
gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van voornoemd artikel omschreven factoren- aan te geven waarom het door hem gestelde verzuim tot het in het eerste lid, aanhef en onder a, van dat artikel genoemde rechtsgevolg zou dienen te leiden (HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, rechtsoverweging 3.7.).
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur en onder na te melden voorwaarden een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van immateriële schade, geleden als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering integraal aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor
toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, op de wijze als nader in het dictum te bepalen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof – op de wijze als nader in het dictum te bepalen - aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag met rente aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte:
- zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen,
- dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:

- zich gedurende de proeftijd dient te melden bij Reclassering Nederland, Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht, zo vaak en zo lang als deze reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht en
- zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de aanwijzingen, hem door of namens Reclassering Nederland te geven, zo lang als deze reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland toezicht op de naleving van de voorwaarden te houden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat Reclassering Nederland dat toezicht en die begeleiding, indien en zodra deze reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht, kan overdragen aan de William Schrikker Jeugdreclassering, in welk geval laatstgenoemde instelling met vorenbedoelde opdracht is belast.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening,en veroordeelt de verdachte om dit bedrag met rente tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met dien verstande dat, indien en voor zover een mededader aan zijn betalingsverplichting jegens de benadeelde partij heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre zal zijn bevrijd..
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover een mededader voormeld bedrag met rente ten behoeve van het slachtoffer aan de Staat heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn verplichting tot betaling aan de Staat is bevrijd.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte dan wel een mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien en voor zover de verdachte dan wel een mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk,
mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. M.I. Veldt-Foglia, in bijzijn van de griffier mr. R.S. Wijkstra.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 januari 2016.