ECLI:NL:GHDHA:2016:730

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
200.157.036/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Husson
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de waarde van onroerend goed in het kader van een boedelvolmacht en de gevolgen voor de erfgenamen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een dochter en haar moeder, evenals een broer, over de waarde van onroerend goed dat door de moeder is verkocht aan haar zoon. De dochter, appellant, is van mening dat de verkoopprijs van € 55.000,- te laag is en dat zij hierdoor is benadeeld. De moeder had een boedelvolmacht van de erfgenamen, inclusief de dochter, die haar de bevoegdheid gaf om het registergoed te verkopen. De dochter heeft in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter aangevochten, die haar vordering had afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder bevoegd was om de verkoop te doen en dat de dochter niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij door de verkoop is benadeeld. Het hof heeft de grieven van de dochter afgewezen en de eerdere vonnissen bekrachtigd. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.157.036/01
Rolnummer rechtbank : 1251314/13-1647

arrest van 23 februari 2016

inzake
[de dochter] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant, tevens geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: appellant,
advocaat: mr. J.C. Moree te Rotterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder
en
[broer een] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [broer een] ,
hierna tezamen ook te noemen: geïntimeerden,
geïntimeerden, tevens voorwaardelijk appellanten in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden.

Het geding

Bij exploot van 30 september 2014 is appellant in hoger beroep gekomen van het vonnis door de rechtbank Den Haag, Team kanton Leiden/Gouda, Locatie Leiden (hierna: de kantonrechter) op 2 juli 2014 tussen appellant als eiser en geïntimeerden als gedaagden gewezen (hierna: het eindvonnis).
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de kantonrechter daaromtrent in het na te melden tussenvonnis en het eindvonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft appellant tevens appel ingesteld tegen het tussenvonnis van de kantonrechter van 21 augustus 2013 en heeft hij vijf grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord, tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel, hebben geïntimeerden de grieven bestreden en een voorwaardelijke grief geformuleerd.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft appellant de voorwaardelijke incidentele grief weersproken en tevens een akte uitlaten producties genomen.
Door geïntimeerden is een antwoordakte genomen.
Hierop is met toestemming van de rolraadsheer door appellant nog een antwoordakte genomen.
Appellant heeft zijn procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het tussenvonnis van de kantonrechter van 21 augustus 2013 zijn vastgesteld.
2. Bij voormeld tussenvonnis is appellant toegelaten door alle middelen rechtens, speciaal door getuigen en/of deskundigen te bewijzen: feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat de vrije verkoopwaarde van het na te melden registergoed in mei 2010 aanzienlijk hoger was dan € 55.000,-, te weten € 163.000,-.
3 Bij het eindvonnis is de vordering van appellant om geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 11.642,85, met de wettelijk rente daarover en een proceskosten-veroordeling van geïntimeerden, afgewezen. Voorts is appellant veroordeeld in de proceskosten.
4. Appellant vordert dat het het hof moge behagen om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het tussenvonnis en het eindvonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I. akte verzoekend van de hierna te vorderen verklaring voor recht van de waarde van onderhavig pand en de daarop gebaseerde hoofdsommen;
II. te verklaren voor recht dat de onroerende zaak te Paramaribo (Suriname) [volgens kadastrale gegevens] een waarde heeft van € 265.000,- per mei 2010, althans op een waarde van € 163.000,-, dan wel een dusdanig bedrag als het hof in goede justititie vermeent te behoren;
III. te verklaren voor recht dat de vordering van appellant op geïntimeerden moet worden vastgesteld op € 18.928,50, althans op € 11.642,85, dan wel op een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2012, althans vanaf de dag van dagvaarding in eerste instantie, althans een in goede justitie door het hof vast te stellen datum tot aan de dag van algehele betaling;
IV. geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan appellant van de hoofdsom van € 18.928,50, althans van € 11.642,85, althans het in goede justitie door het hof te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in eerste instantie, althans een in goede justitie door het hof vast te stellen datum tot aan de dag van algehele betaling des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd;
V. geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen.
5. Geïntimeerden concluderen dat het het hof moge behagen om het eindvonnis te bekrachtigen, het beroep van appellant ongegrond te verklaren en zijn vorderingen I tot en met V af te wijzen
en,
slechts voor het geval het hof van mening is dat een hogere waarde van de onroerende zaak in 2010 leidt tot een toerekenbare tekortkoming van geïntimeerden:
het incidenteel appel gegrond te verklaren en te bepalen dat de waarde van de onroerende zaak per mei 2010 niet kan worden vastgesteld op een hoger bedrag dan € 55.000,-,
met veroordeling van appellant in de kosten van beide procedures, de nakosten daaronder begrepen.
6. Appellant concludeert in voorwaardelijk incidenteel appel dat het het hof moge behagen om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het voorwaardelijk incidenteel appel ongegrond te verklaren met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide procedures, de nakosten daaronder begrepen.

Het geschil

7. Kern van het geschil is dat volgens appellant de moeder, zonder overleg met de overige erfgenamen, het erf, met de daarop staande gebouwen, gelegen te Paramaribo [volgens kadastrale gegevens] (hierna: het registergoed), bij notariële akte van 11 mei 2010 voor een te lage waarde van
€ 55.000,- heeft doen toedelen/verkopen aan haar zoon [broer een] , tevens broer van appellant. Uit het beroepschrift (randnummer 5) begrijpt het hof dat de toedeling aan [broer een] op zich niet in geschil is. Appellant heeft enkel bezwaar tegen de daarbij gehanteerde waarde, aangezien [broer een] naar zijn mening hierdoor is overbedeeld en appellant is onderbedeeld.
8.Voormeld registergoed maakte deel uit van de op 26 mei 1997 door het overlijden van de heer [naam vader] (hierna: erflater) ontbonden huwelijksgemeenschap van erflater en de moeder. De nalatenschap van erflater bestaat uit een onverdeeld aandeel in die ontbonden huwelijksgemeenschap. Erflater was de vader van appellant, van [broer een] en van vijf andere kinderen, allen geboren uit het huwelijk van erflater met de moeder. Erfgenamen in zijn nalatenschap zijn de moeder en de zeven kinderen, van wie een kind op 21 januari 2009, derhalve na erflater en voor het passeren van de akte van (partiële) verdeling van 11 mei 2010 is overleden.
Procesorde
9. In hoger beroep heeft appellant zijn vordering gewijzigd in die zin dat hij thans tevens verklaringen voor recht vordert ter zake de waarde van het registergoed. Geïntimeerden verzetten zich niet tegen deze wijziging van eis op zich, zodat het hof daarvan uitgaat.
10. Het hof slaat geen acht op de ‘memorie van repliek in incidenteel appel’, zoals opgenomen in de antwoordakte van geïntimeerden. Hiermee creëren geïntimeerden een extra procesronde, hetgeen het hof in strijd acht met de zogeheten twee-conclusieregel.
De grieven
11. Appellant is het niet eens met de afwijzing in eerste aanleg van zijn vordering ter zake de verdeling van het registergoed, welke vordering hij hoofzakelijk heeft gegrond op wanprestatie en/of onrechtmatige daad van zowel de moeder als [broer een] . Hij voert daartegen - samengevat - de volgende grieven aan.
De kantonrechter had in het tussenvonnis niet appellant maar geïntimeerden moeten belasten met een bewijsopdracht ter zake de waarde van het registergoed.
De kantonrechter had de taxatie van de getuigen mevrouw [namen] van het registergoed voor een waarde van ten minste € 265.000,- per mei 2010 moeten volgen casu quo daarover een oordeel moeten geven.
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat op grond van het tijdens de procedure door geïntimeerden aangeboden voorstel om het registergoed voor een bedrag van € 163.000,- te willen verkopen aan appellant, zulks met zich bracht dat, nu appellant dit aanbod niet heeft aanvaard, niet gebleken is dat de moeder met de toedeling aan [broer een] de belangen van appellant niet behoorlijk heeft behartigd, ook nu twee van de andere thans nog zes levende kinderen de keuze van de moeder om het registergoed aan [broer een] toe te delen voor een bedrag van € 55.000,- hebben ondersteund en nog steeds ondersteunen.
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat van wanprestatie of onrechtmatig handelen van de zijde van de moeder niet is gebleken, evenmin van het welbewust profiteren van die wanprestatie of onrechtmatige daad door [broer een] .
Ten onrechte heeft de kantonrechter de vordering van appellant afgewezen.
12. Geïntimeerden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Zij hebben onder meer aangevoerd dat [broer een] de moeder - die inmiddels 85 jaar oud is - heeft willen ontlasten en dat daarom het registergoed aan hem is toegedeeld voor de prijs van € 55.000,-. Die prijs is door de moeder bepaald en is tot stand gekomen door eerdere biedingen op het registergoed. Tot op heden heeft zich geen potentiële koper gemeld voor een hoger bedrag. Evenmin wenst appellant of een van de andere erfgenamen het registergoed voor het bedrag van € 163.000,- over te nemen van [broer een] . Geïntimeerden wijzen erop dat appellant al in 2005 een boedelvolmacht aan de moeder heeft verleend, waardoor zij in beginsel met het registergoed kon doen wat zij wilde. Daarnaast heeft de toedeling aan [broer een] plaatsgevonden onder de vermelding dat alle erfgenamen hun aandeel zouden behouden bij de verdere afwikkeling. Het enkele feit dat het registergoed achteraf door een aantal taxateurs hoger wordt gewaardeerd dan de waarde waarvoor het aan [broer een] is toegedeeld, verplicht de moeder noch [broer een] om op basis van een hogere waarde met appellant en de andere erfgenamen af te rekenen.
13. Het hof zal de grieven van appellant hierna gezamenlijk behandelen.
Ontbonden huwelijksgemeenschap en nalatenschap
14. Het hof overweegt als volgt. Zoals hierboven reeds is overwogen, maakte het aan [broer een] toegedeelde registergoed deel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap van erflater en de moeder. De nalatenschap van erflater bestaat uit de onverdeelde helft in die ontbonden huwelijksgemeenschap. Dit houdt in dat wat behoort tot de nalatenschap van erflater pas kan worden vastgesteld nadat de ontbonden huwelijksgemeenschap is verdeeld. De verdeling daarvan bepaalt wat tot de nalatenschap behoort. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de huwelijksgemeenschap is verdeeld.
Boedelvolmacht
15. De erfgenamen hebben een boedelvolmacht ondertekend waarin zij de moeder volmacht geven speciaal om hen te vertegenwoordigen ter zake van de ontbonden huwelijksgemeenschap van erflater en de moeder en de daarvan deel uitmakende nalatenschap van erflater (productie 5 bij de inleidende dagvaarding).
16. Volgens de tekst van de volmacht is de moeder onder meer gemachtigd om roerende en onroerende goederen en zaken, waaronder registergoederen, te verkopen en te leveren op de wijze, onder de voorwaarden en tegen de prijzen die zij raadzaam zal achten. Tevens is de moeder gemachtigd de verdeling tot stand te brengen, en voorts al datgene verder of meer te doen hetgeen ter zake van een juiste afwikkeling door de moeder raadzaam wordt geacht, alles met de macht van substitutie. De moeder is ook bevoegd tot rechtshandelingen waarbij de moeder zelf als wederpartij optreedt. Voorts heeft de opsomming van de speciale handelingen in de boedelvolmacht niet tot strekking enige andere handeling, welke dan ook, waarvoor een boedelvolmacht in onderhandse vorm kan worden gegeven, uit te sluiten.
17. Zoals appellant terecht stelt, heeft een van de erfgenamen, zijn broer [broer twee] (hierna: [broer twee] ), op de door hem ondertekende boedelvolmacht aangegeven een voorbehoud te maken ter zake de verkoop en levering van onroerende goederen en zaken, waaronder registergoederen. Echter, naar het oordeel van het hof is in casu sprake van (partiële) verdeling en niet van de verkoop en levering van het registergoed, tot welke verdeling de moeder volgens de volmacht bevoegd was en ten aanzien waarvan [broer twee] geen voorbehoud heeft geformuleerd. Bovendien heeft appellant onomwonden verklaard dat hij de partiële verdeling op zich in stand wenst te houden, zodat het hof ervan uitgaat dat hij geen concrete gevolgen verbindt aan zijn stelling dat in de notariële akte van verdeling van 11 mei 2010 ten onrechte melding wordt gemaakt van een volledige volmacht van [broer twee] aan de moeder.
18. Voor de feitelijke gang van zaken voorafgaande aan de verdeling van het registergoed en daarna, sluit het hof zich aan bij hetgeen de kantonrechter daarover heeft overwogen vanaf pagina 4 bovenaan tot en met de zin ‘
(…) welk aanbod [de dochter] heeft geweigerd.’ van het eindvonnis. Appellant heeft hiertegen geen grief gericht.
19. Gelet op deze feitelijke gang van zaken waarbij partijen geen onderscheid hebben gemaakt tussen het afwikkelen van de ontbonden huwelijksgemeenschap en het afwikkelen van de nalatenschap, en waarbij de erfgenamen een algemene volmacht aan de moeder hebben verleend om te handelen naar bevind van zaken om aan de onverdeeldheid een einde te maken, is het hof van oordeel dat de moeder op grond van die volmacht bevoegd was het registergoed aan [broer een] te doen toedelen voor de door haarzelf raadzaam geachte waarde van € 55.000,-.
Onderbedeling?
20. Appellant heeft nadien bezwaar gemaakt tegen de bij de verdeling gehanteerde waarde van € 55.000,-. Naar het oordeel van het hof had het derhalve op zijn weg gelegen nadere gegevens omtrent de omvang en de samenstelling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en van de daarvan deel uitmakende nalatenschap van erflater te verstrekken. Nu appellant zulks heeft nagelaten, kan het hof niet vaststellen of appellant door de onderhavige partiële verdeling is benadeeld, zoals hij stelt. De door appellant voorgestane omkering van de bewijslast ter zake de waarde van het registergoed en de door hem voorgestane waardering van het registergoed conform het taxatierapport van het echtpaar [namen] (grieven I en II), maken dit niet anders.
21. Het hof overweegt voorts dat bij uitoefening van een volmacht jegens de volmachtgevers geen sprake kan zijn van wanprestatie (de tekortkoming in de nakoming van verbintenissen) aangezien volmachtverlening een eenzijdige rechtshandeling van de volmachtgever is. De gevolmachtigde is rekening en verantwoording verschuldigd aan de volmachtgever(s). Uit de stukken valt niet op te maken of die rekening en verantwoording reeds is verlangd of gedaan.
Van een onrechtmatige daad van de moeder dan wel van [broer een] is - gelet op hetgeen hierboven is overwogen - niet gebleken (grieven III tot en met V).
22. Voor zover appellant beoogt een beroep te doen op artikel 3:179 lid 2 BW (memorie van grieven randnummer 6), overweegt het hof dat voormeld artikellid alleen de mogelijkheid biedt nadere verdeling te vorderen van bij de verdeling overgeslagen goederen en niet inhoudt dat de verdeling zelf ongeldig is. De partiële verdeling zelf blijft derhalve in stand. Deze grond kan appellant derhalve evenmin baten.
23. Dit alles leidt tot de conclusie dat de grieven van appellant tevergeefs zijn voorgesteld en dat zijn vorderingen moeten worden afgewezen, hetgeen leidt tot bekrachtiging van de voormelde vonnissen. Aan het voorwaardelijk incidenteel appel van geïntimeerden komt het hof niet toe.
Proceskosten
24. Gelet op het familierechtelijke karakter van de onderhavige zaak, zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof ziet geen aanleiding geïntimeerden te veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg. De andersluidende vorderingen van partijen zullen worden afgewezen.
Bewijsaanbod
25. Beide partijen hebben een bewijsaanbod gedaan. Het hof gaat hieraan voorbij, alleen al omdat ieders bewijsaanbod onvoldoende concreet en specifiek is.
26. Mitsdien wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Den Haag, Team kanton Leiden/Gouda, Locatie Leiden op respectievelijk 21 augustus 2013 en 2 juli 2014 tussen partijen gewezen;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders gevorderd is.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Husson en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.