Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.Feiten
method of treating androgenic alopecia with 5-alpha reductase inhibitors). Het octrooi is verleend op 6 augustus 1997 op basis van een op 11 oktober 1994 ingediende aanvrage en roept de prioriteit in van US 138520 van 15 oktober 1993 en US 214905 van 17 maart 1994. Het octrooi is verleend voor onder meer Nederland. Tegen de verlening van het octrooi is geen oppositie ingesteld.
High Courtin een door Actavis UK Limited aangespannen nietigheidsprocedure bij vonnis van 6 juni 2007 beslist dat het Britse deel van EP 444 nietig is vanwege gebrek aan nieuwheid ([2007] EWHC 1311 (Pat)). Bij arrest van 21 mei 2008 heeft de
Court of Appealdat oordeel vernietigd en geconcludeerd dat het Britse deel van EP 444 wel geldig is ([2008] EWCA Civ 444);
Bundespatentgerichtin een door onder meer Actavis Group HF aangespannen nietigheidsprocedure bij vonnis van 26 juni 2008 beslist dat conclusie 1 van het Duitse deel van EP 444 nietig is vanwege gebrek aan nieuwheid (zaaknummer 3 Ni 58/06 (EU)). Op het daartegen ingestelde hoger beroep is niet beslist omdat partijen een minnelijke regeling hebben getroffen;
Tribunal de Grande Instance de Parisin een door onder meer Société Actavis Group aangespannen nietigheidsprocedure bij vonnis van 28 september 2010 beslist dat het Franse deel van EP 444 nietig is vanwege niet-octrooieerbare materie (zaaknummer 07/16296). Hetzelfde gerecht heeft in een door onder meer S.A.S. Teva Santé aangespannen nietigheidsprocedure bij vonnis van 9 november 2010 beslist dat het Franse deel van EP 444 nietig is vanwege niet nawerkbaarheid (zaaknummer 09/127 13). De octrooihouder is tegen deze uitspraken in hoger beroep gegaan bij het
Cour d’Appèl. Deze heeft in eerstgenoemde procedure geoordeeld dat EP 444 niet nieuw is in het licht van Stoner (zie hierna r.o. 4.27). In de tweede procedure is EP 444 nietig bevonden wegens niet-nawerkbaarheid. Merck heeft in beide procedures cassatie ingesteld.
Juzgado de lo Mercantil Numero 2van Madrid in een door onder meer Actavis Group HF aangespannen nietigheidsprocedure bij vonnis van 16 februari 2011 beslist dat het Spaanse deel van EP 444 nietig is vanwege gebrek aan inventiviteit (zaaknummer 564/07). Bij arrest van 4 maart 2013 heeft de
Audiencia Provincial de Madriddat oordeel bekrachtigd (zaaknummer 708/2012);
Tribunale di Roma(respectievelijk zaaknummer G.R. 23585/20 1 1, 77973/2007 en 3397/2007). In de eerste twee zaken hebben door de rechtbank benoemde deskundigen rapporten uitgebracht waarin zij concluderen dat het Italiaanse deel van EP 444 geldig is. De procedures zijn vervolgens geschikt.
3.Het geschil in eerste aanleg en in hoger beroep
4.Beoordeling
“Stimulation of hair growth with potassium channel openers and 5α-reductase inhibitors” (hierna: WO 225) niet nieuwheidsschadelijk is voor het in conclusie 1 geclaimde doseringsbereik van 0,05 – 1 mg / dag. Kort gezegd is grief 1 gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat WO 225 niet rechtstreeks en ondubbelzinnig de ondergrens van 0,05 mg oraal toegediend finasteride / dag openbaart, grief 2 tegen het oordeel dat de gemiddelde vakman de twee in WO 225 geopenbaarde doseringsbereiken niet met elkaar zou combineren en grief 3 tegen het oordeel dat is voldaan aan de eisen te stellen aan de nieuwheid van sub-ranges.
The surprising and unexpected result, and the subject of this invention, is the synergistic effect observed when both 17β-(N-tert-butylcarbamoyl)-4-aza-5-α-androst-1-en3-one and minoxidil, a potassium channel opener, are utilized to stimulate or promote hair growth in a statistically significant fashion when compared to each drug alone’. Mylan heeft dat niet bestreden.
ondergrens van het tweede bereik – opnieuw uitgaande van een lichaamsgewicht van 50 kg) zou combineren tot een bereik van 0,05 – 1,6 mg voor de toepassing van alleen finasteride en dat in WO 225 zou inlezen als doseringsbereik voor een mannelijke volwassene (zie paragraaf 114 CvA). Dat dit niet zonder deugdelijk onderbouwde toelichting valt aan te nemen geldt temeer nu dat aldus verkregen bereik (met uitzondering van de grenswaarde van 1,6 mg) dan geheel zou liggen
onderhet in het experiment gebruikte doseringsbereik, terwijl blijkens tabel V uit WO 225 de toediening van alleen finasteride in het experiment (dus met hogere doses dan de door Mylan gesuggereerde range) juist geen significante resultaten heeft opgeleverd. Grief 2 is daarom tevergeefs aangevoerd.
“Treatment of androgenic alopecia with 17beta-n-monosubstituted-carbomoyl-4-aza-5alpha-androst-1-en-3-ones”. In de beschrijving van EP 444 (k. 1, r. 49-56) is, voor zover relevant, vermeld: ‘
Finasteride’s utility in the treatment of androgenic alopecia and prostatic carcinoma is also disclosed in the following documents: EP 0 285,382 (…). The specific dosages exemplified in the above-noted disclosures varied from 5 to 2000 mg per patient per day’. Beide partijen gaan ervan uit dat EP 382 heeft te gelden als de meest nabije stand van de techniek. Zij verschillen echter van mening over de vraag wat deze publicatie de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum leert, in het bijzonder of EP 382 hem leert om bij de behandeling van androgene alopecia met finasteride een
oraletoedieningsvorm te gebruiken. Deze vraag is door de rechtbank negatief beantwoord. Zij oordeelde dat EP 382 een duidelijke voorkeur voor topische toediening openbaart.
Hair Growth Effects of Oral Administration of Finasteride, a Steroid 5α-Reductase Inhibitor, Alone and in Combination with Topical Minoxidil in the Balding Stumptail Macaque, Journal of Clinical Endocrinology and MetabolismVol. 74, No. 2, p.345-350 (1992), hierna: Diani) en S.L. Sudduth en M.J. Koronkowski (
Finasteride: The First 5-Reductase Inhibitor, Pharmacotherapy 1993; 13(4): 309-329, hierna: Sudduth) die onder meer de publicatie van Diani bespreekt. Ook deze vraag heeft de rechtbank negatief beantwoord omdat deze publicaties naar haar oordeel juist pleiten voor een topische toepassing.
Identification and selective inhibition of an isozyme of steroid 5α-reductase in human scalp’,Proc. Natl. Acad. Sci, USA, Vol. 89, pp. 10787-10791, Nov. 1992, hierna: Harris), T.N. Mellin c.s. (‘
Azasteroids as inhibitors of testosterone 5α-reductase in mammalian skin’ J. Steroid Biochem. Molec. Biol. Vol. 44, No. 2, pp. 121-131, 1993, hierna: Mellin) en A.E. Thigpen c.s. (‘
Tissue Distribution and Ontogeny of Steroid 5α-reductase Isozyme Expression’, J. Clin. Invest. Vol. 92, August 1993, 903-910, hierna: Thigpen) de gemiddelde vakman er op de prioriteitsdatum van zouden weerhouden de weg van de orale toediening van finasteride in te slaan.
It is now known that a second 5α-reductase isozyme exists, which interacts with skin tissues, especially in scalp tissues. See e.g. G. Harris et al (…). The isozyme that principally interacts in skin tissue is conventionally designated as 5α-reductase 1 (or 5α-reductase type 1) while the isozyme that principally interacts with the prostatic tissues is designated as 5α-reductase 1 (or 5α-reductase type 2)’. Ook volgens de partij-deskundige van Mylan, prof. Schalken (hierna: Schalken) in zijn eerste verklaring (par. 44), zou de gemiddelde vakman dit op de prioriteitsdatum hebben onderkend. Het eerst bij pleidooi in hoger beroep door Mylan ingenomen standpunt dat deze publicaties op de prioriteitsdatum niet zouden behoren tot de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman wijst het hof van de hand, daarbij in aanmerking nemend dat Mylan niet heeft bestreden dat deze publicaties destijds (voor de prioriteitsdatum) veel aandacht kregen en werden gelezen door personen actief binnen het relevante vakgebied, waaronder de gemiddelde vakman te begrijpen is. Bovendien valt bij gebreke van deugdelijke onderbouwing niet in te zien waarom de hierna in r.o. 4.26 genoemde publicaties van Stoner, McConnell, Diani en Gormley waarop Mylan zich beroept, wel tot de algemene vakkennis zouden behoren en de publicaties van Harris (waarvan Rasmusson, de uitvinder van EP 382, de mede-auteur is), Mellin (ook met Rasmusson als mede-auteur en gepubliceerd in hetzelfde tijdschrift als dat waarin het artikel van Stoner is verschenen) en Thigpen (waarvan McConnell mede-auteur is) niet. In elk geval zou de gemiddelde vakman die zoekt naar een effectieve behandeling van androgene alopecia, uitgaande van EP 382 als meest nabije stand van de techniek, op die publicaties stuiten en daarvan kennis nemen.
Discussion’te lezen: ‘
The results reported in this paper may have important implications in pursuing steroid 5α-reductase as a therapeutic agent. An inhibitor of 5α-reductase[bedoeld wordt finasteride – hof]
has been shown to be useful in the treatment of benign prostatic hyperplasia (34). Reductase inhibitors may also be useful in treating male pattern baldness, acne, and hirsutism, as these disorders also appear to be DHT dependent. However, the results of our study indicate that a single inhibitor may not be suitable, given the differences in the enzymes. We have shown that it is possible to identify scalp-selective, prostate-selective, and dual-active inhibitors.’ Over deze publicatie heeft de door het Duitse
Bundesgerichtshofbenoemde onafhankelijke deskundige prof. dr. R. Happle (hierna: Happle) in zijn verklaring opgemerkt (p. 22 Engelse vertaling):
‘[Harris] does not describe the technical action according to claim 1 of the patent-in-suit. Rather, the person skilled in the art had to conclude from this publication that for the treatment of androgenic alopecia it was necessary to develop a 5α-reductase 1 inhibitor, as this was the only isozyme which the authors found in the scalp tissue.’ Dat in de geciteerde slotzin zou doorklinken dat Harris terughoudend zou zijn met het trekken van conclusies vanwege het gebruik van onzuivere preparaten en de mogelijke invloed van via het bloed aangevoerde DHT, zoals door Mylan aangevoerd, onderschrijft het hof niet. Dat blijkt op geen enkele wijze uit die publicatie. Het zal voor de gemiddelde vakman bovendien duidelijk zijn dat Harris met de zinsnede “
reductase inhibitors may also be useful in treating male pattern baldness” doelde op de behandeling met
een5α-remmer en dat zij met de zinsnede “
a single inhibitor may not be suitable, given the differences in the enzymes” niet zinspeelde op de mogelijkheid dat naast finasteride nog een tweede 5α-reductase remmer zou moeten worden toegediend, maar dat afhankelijk van de te behandelen aandoening, een op het specifieke type isozym gerichte remmer (een
scalp-selectivedan wel een
prostate selectiveremmer) – en voor de behandeling van androgene alopecia dus een type 1 remmer – toegepast moet worden. In die zin heeft Harris in haar Affidavit (van 8 september 2010) ook zelf verklaard: “
In this classification, finasteride can be characterised as prostate-selective. I consider that, therefore, one would not have regarded it as a good candidate for the treatment of androgenic alopecia”.
Thus, this compound may have potential for treating androgen based skin disorders in addition to an already proven clinical utility for treating BHP. However, its weak activity against the hair follicle enzyme suggests it may not be an effective agent for treating MPB[male pattern baldness - hof]’. De genoemde potentie van finasteride in de behandeling van androgeen gerelateerde huidproblemen leidt de gemiddelde vakman er niet toe finasteride voor de behandeling van androgene alopecia te overwegen, zoals door Mylan gesuggereerd. De gemiddelde vakman weet dat onder de verzamelterm ‘
androgen based skin disorders’ ook andere aandoeningen vallen, zoals acné en hirsutisme (overmatige lichaamsbeharing bij vrouwen) en zal uit Mellin begrijpen dat finasteride bij de behandeling daarvan mogelijk zou kunnen worden toegepast. Gelet op de laatste zinsnede van de geciteerde passage en met de wetenschap dat in de
hoofdhuid alleen 5α-reductase type 1 aanwezig is en finasteride juist een sterke 5α-reductase type 2 remmer is en een zwakke type 1 remmer, zal de gemiddelde vakman evenwel niet worden aangemoedigd de toediening van finasteride te overwegen voor de behandeling van androgene alopecia.
The type 1 isozyme is present in all segments, regardless of the presence or absence of follicles containing terminal hairs (…). In contrast, the type 2 isozyme could not be detected in any region of the balding adult scalp(…).’
Thigpen thus suggests that balding might be treated by a type 1 inhibitor while a type 2 inhibitor is unlikely to be effective in scalp skin (since the data suggested that type 2 isozyme is absent in the adult scalp). In my discussions as a consultant to Merck, I therefore suggested to Dr Ed Scolnick around the time of publication of Thigpen that Merck should concentrate on developing a type 1 inhibitor for male pattern baldness.’ Happle heeft over Thigpen verklaard: “
This publication allows no conclusions to be drawn as to a possible favorable effect of the 5α-reductase 2 inhibitor finasteride on the treatment of androgenic alopecia.”
the type 2 isozyme may be an initiating factor in development of male pattern baldness” uit het
Abstractvan Thigpen, heeft gesteld dat Thigpen ook informatie bevat die de veronderstelling dat finasteride niet effectief zou zijn in de behandeling van androgene alopecia tegenspreekt, berust dit op een onvolledige en onjuiste lezing van Thigpen. Thigpen heeft ontdekt dat in de eerste levensfase, van rond de geboorte tot het derde levensjaar, beide typen 5α-reductase in de hoofdhuid worden aangemaakt en dat vanaf de pubertijd opnieuw 5α-reductase in de hoofdhuid wordt aangemaakt, maar dan uitsluitend van het type 1. Thigpen suggereert dat de aanwezigheid van het type 2 isozym in die eerste levensfase van belang is voor het ontstaan van kaalheid van het mannelijke type in het latere leven. Zie onder
Discussion: “
the pulseof type 2 expressionin the scalpmay influence the development of baldness later in life”.
no evidence for abnormal expression of the type 1 isozyme as feature of male pattern baldness was found’, waarop Mylan eveneens heeft gewezen, werpt ook geen ander licht op de vaststelling dat in de hoofdhuid van volwassenen die lijden aan androgene alopecia alleen type 1 5α-reductase aanwezig is. Bovendien werd algemeen aangenomen dat kalende en niet-kalende mannen zich onderscheiden door de hoeveelheid DHT in de hoofdhuid (zie ook Schalken, 1e verklaring par. 18), niet door de hoeveelheid DHT in het bloed en evenmin door de hoeveelheid 5α-reductase in de hoofdhuid. Happle heeft verklaard (p.23/24) dat uit de publicatie van Thigpen niet de conclusie kan worden getrokken dat finasteride mogelijk een positief effect zou hebben op de behandeling van androgene alopecia en voorts dat de veronderstelling dat voornoemde vaststelling door Thigpen door de gemiddelde vakman zou worden begrepen als een aanwijzing dat het type 2 enzym dan wel het serum-DHT niveau van belang zou zijn bij het ontstaan van androgene alopecia, onjuist is. Mylan heeft daar onvoldoende tegenover gesteld.
Based on the difference in localization of the 5α-reductase isozymes (type 1 in the scalp and type 2 in the prostate) and the difference in inhibition by finasteride (low inhibition of type 1 and considerable inhibition of type 2), Harris, Mellin and Thigpen concluded on the basis of in vitro experiments, that finasteride may not be an effective agent for treating male pattern baldness.’ Gelet op dat alles heeft MSD naar het oordeel van het hof terecht aangevoerd dat deze publicaties de gemiddelde vakman zouden doen twijfelen of enkel finasteride, als ‘
prostate-selective inhibitor’ wel geschikt zou zijn voor de behandeling van androgene alopecia.
The effect of finasteride in men with benign prostatic hyperplasia, N Engl J Med 1992; 327:1185-91, hierna Gormley (1992)) dat bij die hoeveelheid oraal toegediend finasteride er risico bestaat op serieuze bijwerkingen, die bij de behandeling van een louter cosmetische aandoening niet aanvaardbaar zijn te achten. Hij zou dan ook de suggestie van Diani – en in navolging daarvan Sudduth – om uitgaande van de resultaten een topische formulering te ontwikkelen, begrijpen in het licht van de ernstige bijwerkingen die bij een dergelijke orale dosering zijn te verwachten. Hij weet dat Gormley (1992) al bijwerkingen heeft gerapporteerd bij toediening van 1 mg finasteride en hij zou aan de niet-eenduidige resultaten uit Diani niet de verwachting ontlenen dat oraal toegediend finasteride in (veel) lagere dosering dan daar toegediend nog effectief zou zijn. Dat geldt temeer omdat inmiddels bekend was dat finasteride een zeer zwakke 5α-reductase type 1 remmer is, terwijl in de hoofdhuid uitsluitend dat isozym aanwezig is. Dat alles in aanmerking genomen kan het standpunt van Mylan, dat de gemiddelde vakman de resultaten van de non-responder buiten beschouwing zou laten en alleen af zou gaan op de resultaten die de andere kortstaartmakaken hadden laten zien en op die basis, in weerwil van de te verwachten serieuze bijwerkingen en de ethische bezwaren daartegen, toch een klinisch onderzoek zou gaan doen, niet als juist worden aanvaard. De gemiddelde vakman zou door Diani en Sudduth aangespoord worden het effect van een topische toediening van finasteride te onderzoeken, al dan niet in combinatie met minoxidil, zoals in die publicaties ook expliciet gesuggereerd.
5α-Metabolism in Finasteride-Treated Subjects and Male Pseudohermaphrodites with Inherited 5α-Reductase Deficiency, Eur Urol 1991; 20(suppl 2):78-81, hierna: Imperato-McGinley) de gemiddelde vakman evenmin zonder inventieve denkarbeid tot de uitvinding van EP 444 zou leiden. In die publicatie wordt beschreven dat de verhouding testosteron / DHT in het bloed van met oraal toegediend finasteride behandelde BHP patiënten vergelijkbaar is met die van een groep mannelijke pseudo-hermafrodieten (MPH’s), die een 5α-reductase type 2 deficiëntie hebben. Ook vermeld is dat de MPH’s niet lijden aan male pattern baldness. Anders dan Mylan stelt, kan niet worden aangenomen dat de vakman hieruit leert dat er ‘een duidelijk farmaceutisch en metabolisch verband is tussen de door finasteride veroorzaakte remming van de activiteit van 5α-reductase en de behandeling van kaalheid’. In de eerste plaats weet de gemiddelde vakman dat kalende mannen zich onderscheiden van niet-kalende door een hogere concentratie DHT in de schedelhuid, niet door een afwijkend DHT-serum niveau (zie 4.19 hiervoor). De onderzochte groep kwam bovendien uit hetzelfde kleine dorp in de Dominicaanse Republiek waar inteelt veel voorkwam. De gemiddelde vakman zou zich realiseren dat het niet optreden van kaalheid ook genetisch bepaald kan zijn (bijvoorbeeld door resistentie tegen het hoge DHT niveau) en niet noodzakelijkerwijs verband hoeft te houden met de 5α-reductase type 2 deficiëntie. Het niet optreden van kaalheid bij MPH’s wordt bovendien ook besproken door Thigpen in zijn latere publicatie. Hij suggereert dat de aanwezigheid van 5α-reductase type 2
gedurende de eerste levensfase(te weten van de geboorte tot 3 jaar, zie hiervoor r.o. 4.18) – die dus bij de besproken groep MPH’s ontbreekt – van invloed is op het ontstaan van androgene alopecia in de latere levensfase: “
Since 5α-reductase type 2-deficient subjects have less temporal hair regression (1-5),the pulseof type 2 expressionin the scalpmay influence the development of baldness later in life” (onderstreping toegevoegd, hof). De publicatie van Imperato-McGinley leidt de gemiddelde vakman er niet toe de toediening van de type 2 remmer finasteride te overwegen bij de behandeling van androgene alopecia bij volwassen mannen in de levensfase waarin het type 2 enzym niet meer in de hoofdhuid aanwezig is (zie in die zin ook Happle in zijn verklaring op p. 22-23). De suggestie in Sudduth dat gezien de afwezigheid van DHT-gemedieerde aandoeningen bij MPH’s zou kunnen wijzen op mogelijke bruikbaarheid van 5α-reductase remmers, zoals finasteride, bij de behandeling daarvan, zou de gemiddelde vakman daartoe evenmin aanzetten, omdat hij zich realiseert dat Sudduth geen rekening houdt met de ontdekking dat er twee 5α-reductase isozymen zijn.
The clinical development of a 5α-reductase inhibitor, Finasteride’, J. Steroid Biochem. Molec. Biol. Vol. 37, pp. 375-378, 1990, hierna: Stoner), J.D. McConnell, (‘
Finasteride, an Inhibitor of 5α-reductase, Suppresses Prostatic Dihydrotestosterone in Men with Benign Prostectic Hyperplasia’, J Clin Endocrinol Metab 74, 505-508, 1992, hierna: McConnell) en G.J. Gormley (‘
Effects of Finasteride (MK-906), a 5α-reductase Inhibitor, on Circulating Androgens in Male Volunteers’, J Clin Endicrinol Metab 70: 1136-1141, 1990), hierna: Gormley (1990)) en Gormley (1992), die allemaal betrekking hebben op de behandeling van BPH, blijkt dat reeds bij een lage dosering van oraal toegediend finasteride (van 1 mg/dag of minder) het DHT niveau in het bloedserum aanzienlijk (rond 80%) daalt. Dat zou volgens Mylan voor de vakman een sterke aanwijzing zijn dat finasteride ook effectief zou zijn in de behandeling van androgene alopecia in lage doseringen, waar hij ter voorkoming van de ongewenste bijwerkingen naar zou streven.
The specificity of these two enzymes[T en DHT – hof]
may allow for the successful treatment of several DHT-mediated conditions, such as BHP, prostate cancer, baldness, hirsutism, and acne, without affecting functions such as T-dependent fertility or libido’suggereert op geen enkele wijze dat die behandeling specifiek met finasteride zou moeten of kunnen zijn. Het (mogelijke) effect van verlaging van serum-DHT op de haargroei op de hoofdhuid is in geen van deze publicaties onderzocht of besproken. Voorts wordt in geen van deze publicaties melding gemaakt van het bestaan van de twee typen 5α-reductase.
The long term effects of finasteride on DHT levels in target organs containing 5α-reductase, such as skin, liver and the prostate gland, remain to be demonstrated.”
Dihydrotestosterone Is a Peripheral Paracrine Hormone’, J Androl 1992; 13:23-27, hierna: Horton), een overzichtsartikel over DHT waarvan de gemiddelde vakman kennis zou hebben genomen. In die publicatie wordt vermeld: ‘
Dihydrotestosterone is formed and acts as a paracrine/autocrine hormone. Blood levels probably provide only a hint of the level in tissues, and this may vary from organ to organ’. Een paracrien hormoon wordt voor een substantieel deel aangemaakt in cellen die zijn gelegen nabij die waar ze effect hebben. Een hormoon heeft autocriene werking als het wordt aangemaakt in de cel waar het ook effect heeft. Een endocrien hormoon daarentegen wordt op een bepaalde plaats (of plaatsen) aangemaakt en dan via de bloedbaan getransporteerd naar de plaats waar het actief is. Uit Horton begrijpt de gemiddelde vakman dat het niveau van DHT in het bloed niet maatgevend is voor de hoeveelheid DHT in het doelweefsel. Gelet op het paracriene karakter van het DHT hormoon verwacht hij een hogere hoeveelheid DHT in het doelweefsel dan in het serum. Dat uit de publicatie van Thigpen volgt dat DHT mogelijk deels ook endocriene werking kan hebben naast de autocriene of paracriene werking die aan DHT werd toegeschreven doet er niet aan af dat de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum geen enkele voorspelling kon doen in welke mate de verlaging van DHT in het bloed effect zou hebben op de hoeveelheid DHT in de haarfollikel, naar ook Mylan erkent (par. 56 pleitnota hoger beroep). Zoals Schalken heeft verklaard (3e verklaring, par. 15) is zelfs nu nog niet bekend in welke mate de lokaal geproduceerde en de via het bloed aangevoerde DHT bijdraagt aan de totale hoeveelheid DHT in de haarfollikel.
zouleiden tot een effectieve behandeling van androgene alopecia. Niet voldoende is dat de gemiddelde vakman zou verwachten dat zowel remming van lokale aanmaak van DHT (waarmee kennelijk gedoeld wordt op de zwakke remmende werking van finasteride op type 1 5α-reductase) als verlaging van de hoeveelheid DHT in het serum, een effect op haargroei teweeg zou
kunnenbrengen, zoals door Mylan gesteld (par. 56 pleitnota hoger beroep) en door Schalken verklaard (3e verklaring, par. 16). Evenmin doorslaggevend kan worden geacht dat een lage dosis finasteride reeds een verlaging van 80% serum DHT teweeg kan brengen. Het gaat er immers om in welke mate dat vervolgens leidt tot verlaging van het totale DHT niveau in de haarfollikel en het effect daarvan op de haargroei. Zoals Mylan erkent was en is daarover niets bekend. Uit de stand van de techniek ten tijde van de prioriteitsdatum kan niet worden afgeleid dat de gemiddelde vakman de verwachting had dat het aandeel van uit het bloed afkomstig DHT in de hoofdhuid en de invloed daarvan op de (verminderde) haargroei, substantieel zou zijn. Op de prioriteitsdatum werd juist de lokale omzetting van testosteron naar DHT gezien als de oorzaak van androgene alopecia, zoals ook blijkt uit EP 382 (p. 2, r. 22-23: “
(…) it[DHT – hof]
is formed locallyin the target organby the action of testosterone-5α-reductase”) en uit K.S. Hirsch c.s. (
LY191704: A selective, nonsteroid inhibitor of human steroid 5α-reductase type 1,Proc. Natl. Acad. Sci. USA Vol. 90 pp. 5277-5281, June 1993): “
Of particular interest is the treatment of androgenic alopecia (male pattern baldness), which is known to be associated with an increase in DHT productionin the scalp.” (onderstrepingen toegevoegd – hof). De hiervoor geformuleerde relevante vraag dient dus ontkennend beantwoord te worden.