ECLI:NL:GHDHA:2016:8

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
5 januari 2016
Zaaknummer
200.178.082/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag vader over minderjarige na huiselijk geweld en detentie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van een vader over zijn minderjarige kind. De vader was verdachte in een strafzaak waarbij zijn vrouw, de moeder van de minderjarige, om het leven was gekomen door huiselijk geweld. De vader was gedetineerd en kon daardoor niet de zorg en verantwoordelijkheid voor de minderjarige dragen. De rechtbank had eerder het gezag van de vader beëindigd en de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes.

De vader ging in hoger beroep tegen deze beslissing en verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen. Hij betwistte dat de minderjarige jarenlang was blootgesteld aan huiselijk geweld en stelde dat hij altijd betrokken was geweest bij de verzorging van zijn kind. De raad voor de kinderbescherming voerde echter aan dat de minderjarige intensieve hulp nodig had en dat de vader feitelijk niet in staat was om zijn gezag uit te oefenen.

Het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden. Het hof bevestigde dat de vader, door zijn detentie en de omstandigheden rondom het overlijden van de moeder, niet in staat was om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. Bovendien waren er spanningen tussen de families van de ouders, wat de situatie verder compliceerde. Het hof besloot de bestreden beschikking te bekrachtigen en wees het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 januari 2016
Zaaknummer : 200.178.082/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 15-874
Zaaknummer rechtbank : C/10/472996
[appellant] ,
thans verblijvende in [plaats] ,
locatie [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Tetteroo te Schiedam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te Dordrecht,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 7 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 juli 2015 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof is voorts van de zijde van de vader op 16 oktober 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 16 december 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
 de heer [A] namens de raad;
 mevrouw [B] en mevrouw [C] namens de gecertificeerde instelling.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het ouderlijk gezag van de vader over de [minderjarige] , geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige, beëindigd. Tevens is benoemd tot voogdes over de minderjarige de gecertificeerde instelling.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarige.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair het verzoek met betrekking tot het gezag af te wijzen en subsidiair de broer van de vader met de voogdij te willen belasten.
3. De vader voert het volgende aan. Hij zou er alles aan doen om hetgeen is gebeurd rondom het overlijden van de moeder door toedoen van de vader terug te draaien. De vader betwist uitdrukkelijk dat de minderjarige jarenlang is blootgesteld aan huiselijk geweld. Er waren wel ruzies tussen de ouders, maar de minderjarige was daarbij niet aanwezig. Ook was niet eerder sprake van geweld. Vanaf de geboorte van de minderjarige, is de vader betrokken geweest bij zijn verzorging en opvoeding. Hij is altijd liefdevol met de minderjarige omgegaan. De minderjarige is altijd de bindende factor geweest tussen de ouders. De spanningen tussen de families zijn door het overlijden van de moeder verder toegenomen. De vader en zijn familie hechten er belang aan dat de minderjarige contact heeft met zijn hele familie, zowel van vaderszijde als van moederszijde. Ondanks zijn detentie, is de vader nog wel beschikbaar voor de minderjarige. De vader heeft veel contact met zijn familie. De vader en de minderjarige hebben geruime tijd met de broer van de vader bij de ouders van de vader in huis gewoond. Via zijn broer kan de vader nauw contact onderhouden en is hij op de hoogte van al hetgeen de minderjarige aangaat, zodat met die informatie de beslissingen over de verzorging en opvoeding van de minderjarige kunnen worden genomen. De broer van de vader is bereid en in staat om de voogdij van de minderjarige op zich te nemen. De vader hecht er waarde aan dat de minderjarige opgroeit in een omgeving die nog wel vertrouwd voor hem is, hetgeen inhoudt dat hij wordt opgevoed door mensen die hij al lang en goed kent en die dezelfde culturele achtergrond hebben als de vader. De broer van de vader kan de minderjarige dit bieden.
4. De raad heeft ter zitting – kort samengevat – als volgt verweer gevoerd. De minderjarige was nog geen vijf toen zijn moeder uit zijn leven werd gerukt en hij als gevolg van diens detentie ook zijn vader kwijtraakte. Hij is een kind dat intensieve hulp nodig heeft de komende jaren door de handelingen van zijn vader. De vader kan feitelijk geen invulling geven aan zijn gezag. De minderjarige wil met beide families contact hebben. De onderlinge verhoudingen tussen die families zijn zeer gespannen. De raad acht het niet in belang van de minderjarige als hij bij één van die families wordt ondergebracht.
5. Het hof stelt voorop dat de rechter ingevolge artikel 1:266 lid 1 BW het gezag van een ouder kan beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
6. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt die gronden over. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangedragen die tot een andersluidend oordeel kunnen leiden. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking. Na huiselijk geweld van de zijde van de vader is de moeder in januari 2015 overleden. Sindsdien is de vader gedetineerd. Het strafrechtelijk onderzoek naar de vader ter zake van het overlijden van de moeder is nog niet afgerond, maar hij heeft bekend, zodat het hof ervan uitgaat dat hij meerdere jaren gedetineerd zal zijn. Feitelijk is hij dan ook niet in staat om de zorg en de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Reeds voorafgaand aan het overlijden van de moeder, bestonden er veel spanningen tussen de familie van moederszijde en vaderszijde. Die spanningen zijn daarna toegenomen. Daarnaast heeft de vader de minderjarige de kans ontnomen om zijn moeder beter te leren kennen. Er is geen draagvlak bij beide families om de broer van de vader te belasten met de voogdij. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat een neutrale derde de voogdij op zich dient te nemen.
7. Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
draagt de griffier van het hof op van deze beslissing onverwijld mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank Rotterdam;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, P.B. Kamminga en A.W.M. Willems, bijgestaan door mr. M.J. de Klerk als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 januari 2016.