ECLI:NL:GHDHA:2016:875

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
200.165.377/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsregeling met contra-indicaties in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgangsregeling tussen een man en een vrouw met betrekking tot hun minderjarige kind. De vrouw, appellante, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, dat op 27 januari 2015 was gewezen. De voorzieningenrechter had bepaald dat de man voorlopig omgang had met de minderjarige, maar de vrouw was het hier niet mee eens en vorderde vernietiging van dit vonnis.

Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter overgenomen, en de grieven van de vrouw gezamenlijk beoordeeld. De vrouw voerde aan dat er duidelijke contra-indicaties waren voor omgang, waaronder bedreigingen van de man aan haar adres en zorgen over de geestelijke en fysieke gezondheid van de minderjarige. Het hof oordeelde dat de voorzieningenrechter in dit geval terughoudend moest zijn, gezien de aard van het geschil en de belangen van alle betrokkenen.

Het hof concludeerde dat er geen grond was voor een omgangsregeling in kort geding, gezien de ernstige zorgen over de veiligheid van de minderjarige. Het hof vernietigde het bestreden vonnis en wees de vordering van de man af. Tevens werd besloten dat de proceskosten gecompenseerd werden, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en terughoudendheid in zaken die betrekking hebben op omgangsregelingen, vooral in situaties met mogelijke contra-indicaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.165.377/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/479068/ KG ZA 14-1501

arrest van 1 maart 2016

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.B. Heijningen te Den Haag,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. I.G.M. van Gorkum, te Den Haag; de advocaat heeft zich ter rolzitting van 20 oktober 2015 onttrokken.

Het geding

Bij exploot van 17 februari 2015 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 27 januari 2015 tussen partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
De vrouw heeft eerst ter rolzitting van 16 juni 2015 gediend voor memorie van grieven.
De man heeft geen memorie van antwoord genomen.
De vrouw heeft haar procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Bij memorie van grieven heeft de vrouw gevorderd: mitsdien het uw Hove behage te vernietigen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag op 27 januari 2015 tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende in hoger beroep, bij arrest, voor zover geoorloofd mede ten aanzien van de kosten, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog geïntimeerde niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans hem die te ontzeggen, kosten in beide instanties rechtens.
Kern van het geschil
3. De voorzieningenrechter heeft in zijn bestreden vonnis onder meer bepaald dat de man vanaf 1 februari 2015 voorlopig omgang heeft met de minderjarige [naam] , geboren op [datum] 2010, en wel elke zondag van 12 uur tot 18 uur. Voorts heeft de voorzieningenrechter een dwangsom opgelegd indien de vrouw deze omgangsregeling niet nakomt alsmede heeft de voorzieningenrechter partijen doorverwezen naar het Expertisecentrum Haaglanden voor toeleiding en doorverwijzing naar het omgangshuis.
4. Gezien de aard van het geschil zal het hof de grieven gezamenlijk bespreken.
5. Door de vrouw is tegen het bestreden vonnis onder meer aangevoerd:
  • ten onrechte wordt aangenomen dat de man gedurende de relatie met de vrouw de zorg heeft gehad voor de minderjarige en [voorkind vrouw] , de dochter van de vrouw uit een eerdere relatie;
  • het is dus niet correct dat de man grotendeels de verzorging van de minderjarige deed;
  • iedere ontmoeting mondde uit in handtastelijkheden van de man naar de vrouw;
  • omgang met de man is schadelijk en nadelig voor de geestelijke en fysieke staat van de minderjarige en dus niet meer in haar belang;
  • de man heeft de vrouw verschillende malen gedreigd met de dood of zware mishandeling;
  • de man heeft foto`s van [naam] en [voorkind vrouw] op een contactsite gezet;
  • recent is in de woning van de man in [woonplaats] waar hij staat ingeschreven een hennepkwekerij opgerold door de politie;
  • uit het rapport van het Centrum voor Jeugd en Gezin blijkt van ernstige en grote zorg voor het welzijn van de kinderen;
  • het is zonneklaar dat een plotselinge, onbegeleide contactregeling met de man niet verantwoord is;
  • overgelegd wordt thans een aanvullende verklaring van de therapeute dat haar advies thans - april 2015 - nog steeds geldt en dat contact op dit moment onveranderd schadelijk is;
  • ten onrechte heeft de rechtbank de vordering van de man om een contactregeling vast te stellen geschikt geacht om in kort geding te beoordelen;
  • ten onrechte heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de vrouw [naam] moet halen en brengen.
6. Het hof overweegt als volgt. Conform art 1:247 lid 3 BW omvat het ouderlijk gezag mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen. Op de rechter rust een grote inspanningsverplichting om er voor te zorgen dat er invulling wordt gegeven aan de omgang tussen de kinderen en de ouder die niet de dagelijkse zorg heeft, in casu de man. De voorzieningenrechter kan slechts een ordemaatregel treffen en kan als voorlopige voorziening bepalen dat omgang geboden is tussen de man en het kind/de kinderen. De voorzieningenrechter dient daarbij in een vechtscheiding wel de nodige terughoudendheid in acht te nemen indien in kort geding wordt verzocht een omgangsregeling vast te stellen. Als er duidelijke contra-indicaties zijn voor omgang is het aan de bodemrechter om te onderzoeken of omgang mogelijk is, en welke begeleiding daarbij noodzakelijk is.
7. In het onderhavige geval is het hof van oordeel dat er duidelijke contra-indicaties zijn die een voorziening in kort geding niet rechtvaardigen. Ook na het vonnis van de voorzieningenrechter hebben zich ontwikkelingen voorgedaan, die dit oordeel bevestigen.. Het hof neemt hierbij onder meer in overweging:
  • een brief van het jeugdteam Leidschendam-Voorburg van 9 april 2015. In het bij de brief behorende rapport is vermeld: “Voor [voorkind vrouw] en [naam] is het belangrijk dat zij het huiselijk geweld leren verwerken en hiervoor wordt voor beide kinderen gedacht aan een preventiegroep voor huiselijk geweld bij De Jutters.”;
  • een brief van 27 mei 2015 van Psycho Informa Groep gericht aan [naam] , de arts van de vrouw;
  • AMK dossier nummer [volgt nr.] , na hernieuwd onderzoek, zie onder meer blz. 26 en 27.
8. Als er in een relationeel conflict sprake is van een tikkende tijdbom, zoals het hof uit het onderhavige dossier opmaakt, dan past terughoudendheid voor de voorzieningenrechter, waarbij de belangen van alle betrokkenen moeten worden afgewogen. In het licht van deze belangenafweging komt het hof tot het oordeel dat thans geen omgang tussen de man en de minderjarige dient plaats te vinden. Ook de verwijzing naar het omgangshuis acht het hof in deze prematuur. Gelet op het vorenstaande is er geen grond aanwezig voor het opleggen van een dwangsom.
Proceskosten
9. Gezien de aard van het geding zal het hof de kosten compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 27 januari 2015 tussen partijen gewezen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af hetgeen de man onder punt I van zijn petitum in eerste aanleg met betrekking tot de omgangsregeling heeft gevorderd;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten moet voldoen.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en A.E. Sutorius-van Hees, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.