ECLI:NL:GHDHA:2016:882

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
2200545013
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en veroordeling voor mishandeling en verboden wapenbezit na schietincident in discotheek te Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was beschuldigd van twee pogingen tot doodslag en andere strafbare feiten. De verdachte werd ervan beschuldigd in de nacht van 31 juli op 1 augustus 2013 in een discotheek in Rotterdam met een vuurwapen te hebben geschoten, waarbij twee personen gewond raakten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op korte afstand gericht op de benen van een van de slachtoffers heeft geschoten. Gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat de verdachte niet op het bovenlichaam van de slachtoffers heeft gericht, kon niet worden bewezen dat hij opzet had om de slachtoffers te doden of dat er een aanmerkelijke kans bestond dat zij dodelijk gewond zouden raken. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de pogingen tot doodslag.

Voor de overige ten laste gelegde feiten, waaronder mishandeling en verboden wapenbezit, werd de verdachte wel veroordeeld. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige vriendin en dat hij een vuurwapen voorhanden had gehad. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien maanden, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Het hof heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de duur van de voorlopige hechtenis de opgelegde gevangenisstraf overschreed.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005450-13
Parketnummer: 10-741252-13
Datum uitspraak: 6 april 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1987,
thans gedetineerd in de PI Rijnmond - Gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
23 maart 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2, steeds impliciet subsidiair (te weten poging doodslag), 3, 4 meer subsidiair (te weten mishandeling) en 5 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, met de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 augustus 2013 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer A] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd in de richting en/of in het lichaam van voornoemde [slachtoffer A], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 01 augustus 2013 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer B] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd in de richting en/of in het lichaam van voornoemde [slachtoffer B], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
hij op of omstreeks 01 augustus 2013 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, in de vorm van een pistool (merk: BBM, type: 315 Auto, kaliber: 6,35 mm), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 20 juni 2013 te Rotterdam aan een persoon genaamd [slachtoffer C], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel ((litteken van) bijtwond in wang), heeft toegebracht, door deze opzettelijk in een wang te bijten;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 juni 2013 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer C], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer C] in een wang heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 20 juni 2013 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer C]), in een wang heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
5.
hij in of omstreeks de periode van 29 november 2012 tot en met 23 juni 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer C]),
- op/tegen (een) arm(en) en/of (een) hand(en) heeft geslagen/gestompt
- meermalen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geslagen/gestompt
- meermalen op/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nietigheid van de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
De raadsvrouw van de verdachte heeft overeenkomstig de door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota bepleit dat de dagvaarding ter zake van het onder 5 ten laste gelegde nietig is, nu in de aangifte over meerdere incidenten is verklaard en in het onder 5 ten laste gelegde onvoldoende in tijd en plaats is gespecificeerd, zodat niet duidelijk is op welk(e) incident(en) het ten laste gelegde betrekking heeft.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de beoordeling of de verdachte in redelijkheid kan begrijpen welk verwijt hem wordt gemaakt, moet de tekst van de tenlastelegging worden gezien in samenhang met het dossier dat het materiaal bevat waaruit de verweten gedragingen zouden moeten blijken. De door de aangeefster afgelegde verklaringen bij de politie en de raadsheer-commissaris maken melding van diverse incidenten met een aanduiding van wanneer de verdachte de (mishandelende) handelingen zou hebben verricht. Naar het oordeel van het hof is het onder 5 ten laste gelegde in dit licht bezien niet zo onduidelijk dat het moet worden nietig verklaard omdat de verdachte niet heeft kunnen begrijpen wat hem precies verweten wordt.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde poging moord
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2, steeds impliciet primair (te weten poging moord) is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde poging doodslag
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2016 – overeenkomstig haar ter terechtzitting overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota – betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2, steeds impliciet subsidiair, ten laste gelegde (te weten poging doodslag). Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de slachtoffers [slachtoffer A] en [slachtoffer 2]. Uit de verklaring van de verdachte en diverse getuigenverklaringen volgt immers dat de verdachte het vuurwapen naar beneden dan wel op de benen van [slachtoffer A] heeft gericht, terwijl hij op korte afstand van die [slachtoffer A] stond. Dit wordt ondersteund door het gegeven dat zowel [slachtoffer A] als [slachtoffer B] in hun benen zijn geraakt door de door de verdachte afgevuurde kogels. Verder volgt uit de verklaring van [slachtoffer B] dat hij op het moment dat werd geschoten achter [slachtoffer A] stond en dat het vuurwapen niet op hem maar op een ander werd gericht en ook op die ander werd geschoten.
De advocaat-generaal heeft in zijn op schrift gestelde requisitoir gesteld dat het schieten met een vuurwapen in een overvolle discotheek op zijn minst in voorwaardelijke zin opzettelijk is gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, zodat de onder 1 en 2 ten laste gelegde poging doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Feiten en omstandigheden
In de nacht van 31 juli op 1 augustus 2013 om 03:53 uur heeft er een schietincident plaatsgevonden in de [discotheek] te Rotterdam waarbij twee bezoekers gewond zijn geraakt. Het slachtoffer [slachtoffer A] is op zijn enkel en in zijn rechter bovenbeen geraakt. Het slachtoffer [slachtoffer B] is geraakt in zijn linker kuit.
Het hof stelt vast dat het dossier met betrekking tot de schietbeweging, de schietrichting en de schietafstand het volgende bevat.
Het
slachtoffer [slachtoffer B]heeft verklaard dat op een afstand van twee meter van hem vandaan een ruzie begon tussen een paar jongens. Het werd een beetje duwen en trekken tussen die jongens. Eén van die jongens viel daardoor naar achteren, trok een pistool en schoot gelijk. [slachtoffer B] stond toen precies achter de jongen met wie de schutter ruzie had. [1] Hij zag dat de schutter het wapen richtte op de buik of borst van de jongen met wie hij ruzie had. [slachtoffer B] zelf was niet het beoogde doelwit. [2]
Het
slachtoffer [slachtoffer A]kan zich het schietincident nauwelijks meer herinneren. Uit zijn verklaring volgt dat hij redelijk beschonken was die nacht en naderhand van anderen heeft vernomen wat er is gebeurd.
De
getuige [getuige 1]heeft verklaard dat zij op ongeveer een meter afstand voor de schutter stond. Zij zag dat de schutter een klein wapen uit zijn broek pakte, dit gelijk op een jongen richtte en direct schoot. [3] De schutter richtte laag, op het middel, en bewoog het vuurwapen daarbij van links naar rechts. [4]
De
getuige [getuige 2]heeft verklaard dat zij vlak naast de schutter stond. Zij zag dat de schutter een pistool in zijn rechter hand had. De schutter strekte zijn arm niet recht voor zich uit, maar een beetje naar beneden. Vervolgens zag zij dat hij schoot. Door de schoten bewoog de arm met het pistool erin. Nadat de schutter een aantal maal had geschoten, richtte hij het pistool opnieuw en schoot hij weer in dezelfde richting. [5]
Uit de verklaring van de
getuige [getuige 3]volgt dat de jongen op wie is geschoten vlak voor hem stond. Toen de schutter het slachtoffer passeerde, ontstond een soort van bekvechten. Vervolgens leek de schutter naar achteren te worden geduwd. Op dat moment pakte hij een wapen uit zijn broeksband en schoot hij op de benen van het slachtoffer. De schutter leek zijn oriëntatie een beetje kwijt te zijn door de duw, want hij stond wat wankel te schieten. De afstand tussen de schutter en het slachtoffer was nog geen twee meter. [6]
De
getuige [getuige 4]heeft verklaard dat hij zag dat de schutter en het slachtoffer een woordenwisseling met elkaar hadden. Op een gegeven ogenblik gaf het slachtoffer de schutter een kopstoot, waarop de schutter een aantal stappen achteruit deed. De schutter greep hierop met zijn rechterhand naar zijn broeksband en richtte vervolgens een pistool op het slachtoffer. De schutter schoot één of twee keer en stapte daarbij achteruit. Ook het slachtoffer deed een paar passen terug. Toen de schutter stilstond, richtte hij het pistool opnieuw op het slachtoffer en vuurde hij het pistool weer af. Hierbij keek de schutter wie hij moest hebben. Hij richtte op de bovenbenen van het slachtoffer. [7]
Oordeel van het hof
Uit hetgeen door de verdachte en de diverse getuigen is verklaard, leidt het hof af dat de verdachte van korte afstand (van ongeveer twee meter) gericht op [slachtoffer A] heeft geschoten (vijf keer), waarbij hij niet alleen [slachtoffer A] heeft geraakt maar ook de achter [slachtoffer A] staande [slachtoffer 2]. Bij dit schieten heeft de verdachte niet op het bovenlichaam van [slachtoffer A] gericht, maar op de benen/het onderlichaam. Slechts één getuige heeft anders verklaard. Dat vindt het hof onvoldoende om anders te concluderen. Bovendien zijn [slachtoffer A] en [slachtoffer B] daadwerkelijk in de benen geraakt.
Onder deze omstandigheden (het van korte afstand gericht schieten op de benen/het onderlichaam) kan niet worden aangenomen dat de verdachte het opzet heeft gehad om [slachtoffer A] of een ander om het leven te brengen, en kan evenmin worden aangenomen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat zij door het schieten dodelijk zouden worden getroffen, nog daargelaten of de verdachte zich van zo’n kans bewust moet zijn geweest.
Dit betekent dat het voor een poging doodslag benodigde opzet, ook in voorwaardelijke zin, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat vrijspraak het gevolg moet zijn. Dit schieten had wel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kunnen hebben, doch dat is niet (subsidiair) aan de verdachte ten laste gelegd.
Het verweer van de raadsvrouw slaagt en de verdachte wordt (eveneens) vrijgesproken van het aan hem onder 1 en 2, impliciet subsidiair, ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 meer subsidiair en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij op
of omstreeks01 augustus 2013 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, in de vorm van een pistool (merk: BBM, type: 315 Auto, kaliber: 6,35 mm), voorhanden heeft gehad;
4. meer subsidiair
hij op
of omstreeks20 juni 2013 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer C]), in een wang heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden;
5.
hij in
of omstreeksde periode van 29 november 2012 tot en met 23 juni 2013 te Rotterdam,
althans in Nederland,opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer C]),
- op/tegen (een) arm(en) en/of (een) hand(en) heeft geslagen/gestompt
- meermalen
in/op/tegen het gezicht,
althans het hoofd,heeft geslagen/gestompt
- meermalen op/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt
waardoor deze letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 4 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:

mishandeling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2, steeds impliciet subsidiair (te weten poging doodslag), 3, 4 meer subsidiair (te weten mishandeling) en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn toenmalige vriendin door haar onder meer in haar wang te bijten. Aldus heeft hij haar nodeloos pijn en letsel bezorgd en een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Daarnaast heet de verdachte in het openbaar een geladen vuurwapen voorhanden gehad. Dergelijk bezit verdient bestraffing, nu dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten of bij eigenrichting. Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat de verdachte het vuurwapen dat hij voorhanden had ook daadwerkelijk heeft gebruikt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder ook tot gevangenisstraffen van enige duur voor verboden wapenbezit en geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Gelet hierop zal het hof aan de verdachte een hogere straf opleggen dan volgens de oriëntatiepunten straftoemeting gebruikelijk is.
Het hof stelt voorts vast dat de behandeling in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu de berechting in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen zestien maanden na het instellen daarvan. Het hof zal deze termijnoverschrijding verdisconteren door in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden een gevangenisstraf voor de duur van dertien maanden op te leggen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer A]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer A] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.600,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.400,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Opheffing bevel tot voorlopige hechtenis
Nu de duur van de door de verdachte ondergane voorlopige hechtenis de duur van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf overschrijdt, zal het hof met onmiddellijke ingang het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 meer subsidiair en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3, 4 meer subsidiair en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
13 (dertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer A] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 april 2016.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer B] d.d. 1 augustus 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17D0-2013236490-30, p. 46/47.
2.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 14 juli 2015, inhoudende de tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van de getuige [slachtoffer B].
3.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 23 februari 2015, inhoudende de tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1].
4.Het proces-verbaal van aangifte [getuige 1] d.d. 1 augustus 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17D0-2013236994-1,p. 52.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 1 augustus 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17D0-2013236490-31, p. 61.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 8 augustus 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17D0-2013236490-67, p. 112.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 8 augustus 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17D0-2013236490-68, p. 116.