ECLI:NL:GHDHA:2016:912

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
200.162.468/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een samenlevingsovereenkomst en de gevolgen van het niet voeren van een administratie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwikkeling van een samenlevingsovereenkomst tussen een vrouw en een man. De vrouw was in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag, waarin onder andere de verdeling van de gezamenlijke bezittingen en de gevolgen van het niet voeren van een administratie aan de orde kwamen. De vrouw vorderde onder andere de toedeling van de gemeenschappelijke woning en andere goederen, terwijl de man een voorwaardelijk incidenteel appel had ingesteld met betrekking tot de verdeling van de goederen. Het hof overwoog dat de samenlevingsovereenkomst moest worden uitgelegd volgens de Haviltex-maatstaf, waarbij niet alleen de taalkundige betekenis van de overeenkomst, maar ook de omstandigheden van het geval van belang zijn. Het hof concludeerde dat er geen algehele gemeenschap van goederen was ontstaan, maar dat partijen in economische zin gelijkgerechtigd waren in de goederen die zij bezaten. Het hof oordeelde dat de vrouw niet had aangetoond dat zij privévermogen had geïnvesteerd in de woning en dat de man niet zonder toestemming over de gezamenlijke beleggingsrekening had mogen beschikken. Uiteindelijk vernietigde het hof de eerdere vonnissen gedeeltelijk en bepaalde het de wijze van verdeling van de inboedel en de kunstcollectie, evenals de toedeling van de saldi van de gezamenlijke rekeningen. Het hof besloot dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.162.468/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C09/447258 / HA ZA 13/815

arrest van 1 maart 2016

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. Ch. Rombach, te Voorschoten.
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L. Bosch te [plaats A] .

Het geding

Bij exploot van 23 december 2014 is de vrouw in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 1 oktober 2014, 12 maart 2014 en 18 juni 2014 van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de bestreden vonnissen heeft vermeld.
De vrouw heeft een memorie van grieven genomen tevens houdende vermeerdering van eis.
De man heeft een memorie van antwoord genomen tevens voorwaardelijk incidenteel appel.
De vrouw heeft een memorie van antwoord genomen in het voorwaardelijke incidentele appel.
Partijen hebben hun procesdossiers gefourneerd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in de bestreden vonnissen zijn vastgesteld.
2. Bij memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis heeft de vrouw gevorderd, dat het uw hof behage bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 1 oktober 2014, 12 maart 2014 en 18 juni 2014 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de man alsnog volledig af te wijzen en arrest te wijzen conform de thans door de vrouw opgegeven onder grief 18 van deze memorie, althans zodanig te beslissen als uw hof in goede justitie juist zal achten, een en ander onder veroordeling van de man in de kosten van de procedure in hoger beroep
3. De vrouw vraagt onder grief 18 van haar hoger beroep:
a. toe te delen aan de man de eigendom van de gemeenschappelijke woning aan de [volgt adres] te [plaats A] voor een bedrag van € 445.000,- onder de verplichting de daaraan verbonden hypotheek van € 227.000,- geheel als eigen schuld voor zijn rekening te nemen en de vrouw daarvoor te vrijwaren en bovendien onder de verplichting aan de vrouw een bedrag van € 156.000,- te vergoeden, als haar aandeel daarin met inachtneming van de onderlinge verhouding van de gelden die partijen bij de verwerving daarvan hebben ingebracht;
b. toe te delen aan de man de gemeenschappelijke auto van het merk [volgt merk] onder zijn verplichting de helft van de waarde, zijnde een bedrag van € 9.000,- aan de vrouw te vergoeden;
c. toe te delen aan de man het saldo op de Allianz-beleggingsrekening [volgt nummer] ten name van beide partijen onder zijn verplichting aan de vrouw te vergoeden de helft van het saldo op die rekening per 1 juli 2011 te vermeerderen met de sedertdien opgebouwde rentebedragen, althans tenminste een bedrag van € 51.871,17;
d. toe te delen aan de man de saldi van de op beider naam staande bankrekening bij de ING met nummer [volgt nummer] en de op beider naam staande spaarrekening bij Money You met nummer [volgt nummer] onder zijn verplichting aan de vrouw te vergoeden de helft van het zich op de ING betaalrekening bevindende saldo per 1 juli 2011, te vermeerderen met de sedertdien verschenen rente, althans tenminste een bedrag van € 18.740,53;
e. vast te stellen de verdeling van de inboedelgoederen van partijen conform de door de vrouw aan deze memorie gehechte lijsten, zonder nadere verrekening, althans in goede justitie de verdeling vast te stellen;
f. vast te stellen de verdeling van de kunstcollectie van partijen conform de door de vrouw aan deze memorie gehechte lijst, zonder nadere verrekening, althans in goede justitie de verdeling vast te stellen;
g. vast te stellen dat de man eigenaar is van de op zijn naam staande lijfrente bij de Amersfoortse met nummer [volgt nummer] onder zijn verplichting de helft van de waarde daarvan per 1 juli 2011, vermeerderd met de helft van de daarop sedert die datum vorderbare beleggingsresultaten, althans een bedrag van tenminste € 908,- bruto aan de vrouw te vergoeden;
h. vast te stellen dat de man eigenaar is van de door hem via zijn werkgever opgebouwde ‘sabbatical tegoed’ onder de verplichting aan de vrouw te vergoeden de helft van de waarde daarvan per 1 juli 2011, vermeerderd met de daarover vorderbare beleggingsopbrengsten, althans een bedrag van tenminste € 35.000,- bruto;
i. vast te stellen dat de vrouw eigenaar is van de ASR polis [volgt nummer] , de RVS- uitvaartkostenpolis, de Amersfoortse lijfrentepolis [volgt nummer] , de Amersefoortse lijfrentepolis [volgt nummer] en de NN-beleggingsverzekering [volgt nummer] , zulks zonder enige nadere verrekeningsverplichting voor de vrouw, althans met een verrekeningsverplichting die niet verder strekt dan een bedrag ter grootte van de helft van de premies die voor deze verzekeringen uit de gemeenschappelijke huishoudelijke gelden van partijen zijn betaald;
j. af te wijzen hetgeen ieder van partijen meer of anders heeft gevorderd.
4. In zijn voorwaardelijke incidenteel appel stelt de man de navolgende verdeling voor:
a. de woning aan het [volgt adres] te [plaats A] toe te delen aan de man tegen de waarde van € 445.000,- onder de verplichting de hypotheekschuld van € 227.000,- als eigen schuld op zich te nemen en de vrouw hiervoor te vrijwaren en de vrouw de helft van de overwaarde te vergoeden van € 109.000,-,
dan wel indien uw hof meent dat er een vergoedingsplicht aan de vrouw is als gevolg van een privé investering door haar in de woning te [plaats A] , te bepalen dat de woning aan derden verkocht wordt, waarbij de netto verkoopopbrengst tussen partijen wordt gedeeld en zij beiden hun investering als gevolg van de verkoop van hun onroerende zaken hieruit eerst vergoed dienen te krijgen. De man heeft alsdan geïnvesteerd de verkoopopbrengst van zijn woning te [plaats C] f. 156.000- (€ 70.789,71), verbouwingskosten in verband met de snelle verkoop van de woning te [plaats B] , door hem verrichte arbeid in de woning te [plaats B] en huur als gevolg van de snelle verkoop van deze woning te [plaats B]
f. 18.000,- (€ 8.168,04). De vrouw zal haar investering vanuit privévermogen inzichtelijk moeten maken. De man maakt dan voorts aanspraak op vergoeding door de vrouw aan hem van de helft van de eigenaarslasten, premies voor verzekeringen voor de woning en hypotheekrente, vanaf 1 oktober 2014 tot aan het moment van levering van de woning;
b. de aanwezige inboedel in de voormalige echtelijke woning in onderling overleg bij helfte te delen, dan wel te verdelen conform de door de man opgestelde inboedellijst;
c. de aanwezige kunstcollectie in onderling overleg bij helfte te delen, dan wel te verdelen conform de door de man opgestelde lijst;
d. het saldi van de gezamenlijke bankrekening bij ING met nummer [volgt nummer] en Money You met nummer [volgt nummer] bij helfte tussen partijen verdelen, per peildatum van verdeling;
e. de auto van het merk [volgt merk] aan de man toe te delen tegen een waarde van € 18.000,-, onder vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw, te weten € 9.000,-;
h.(hof begrijpt: f) de polis bij ASR, polis [volgt nummer] , ABC Spaarplan beleggingsrekening, op naam [de vrouw] , RVS Begrafenisverzekering, polis [volgt nummer] , op naam [de vrouw] , De Amersfoortse, lijfrentepolis [volgt nummer] , op naam [de vrouw] , De Amersfoortse lijfrentepolis [volgt nummer] , op naam [de vrouw] , Nationale Nederlanden, polis [volgt nummer] , beleggingsrekening op naam [de vrouw] aan de vrouw toe te delen, onder vergoeding aan de gemeenschap van de beleggingswaarde van de door partijen vanaf 1 november 1996 tot aan de peildatum geïnvesteerde bedragen in deze polissen. Partijen zijn vervolgens beide gerechtigd tot de helft van de waarde hiervan.
Samenlevingsovereenkomst Haviltex plus gedrag
5. Het hof overweegt als volgt. Voor de behoordeling van het onderhavige geschil is onder meer van belang wat partijen met elkaar zijn overeengekomen in hun bij notariële akte verleden samenlevingsovereenkomst.
6. Artikel 3 van de overeenkomst luidt als volgt:
“1. Inboedel (in de zin van art. 5 boek 3 van het Burgerlijk Wetboek), aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding, met inbegrip van meubelen, vervoermiddelen en elektrische apparaten, zal partijen ieder voor de onverdeelde helft toebehoren, tenzij partijen bij de aanschaf uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen.

2. Met het oog op het bepaalde in het vorige lid wordt ieder van partijen geacht bij de aanschaf van daar bedoelde zaken tevens op te treden als vertegenwoordiger van de ander en worden de zaken welke op enigerlei wijze uitsluitend in eigendom werden of worden verkregen door een van partijen bij deze voor de onverdeelde helft overgedragen aan de ander.”.

7. Artikel 4 van de overeenkomst luidt als volgt:
“Indien tussen partijen een geschil bestaat omtrent de eigendom van of de gerechtigdheid tot een recht aan toonder of een zaak die geen registergoed is, anders dan de in het vorige artikel bedoelde inboedel, en geen van beiden zijn recht op dit goed kan bewijzen, worden zij geacht ieder voor de helft als eigenaar respectievelijk rechthebbende tot dat goed gerechtigd te zijn.”.
8. De samenlevingsovereenkomst moet worden uitgelegd overeenkomstig de Haviltex maatstaf. Deze maatstaf brengt mee dat ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Eveneens acht het hof van belang hoe partijen feitelijk hebben gehandeld in het kader van hun samenlevingsovereenkomst. Ook uit gedrag kan stilzwijgend een overeenkomst worden afgeleid.
Goederenrecht en de samenlevingsovereenkomst
9. In goederenrechtelijke zin kan er van rechtswege geen gebonden gemeenschap van goederen – zoals een huwelijksgemeenschap - tussen de man en de vrouw ontstaan, daarvoor is een huwelijk nodig of een geregistreerd partnerschap. Wel kunnen zij goederen in vrije mede-eigendom verwerven (eenvoudige gemeenschap).
10. Voor de inboedelgoederen hebben partijen daarvoor in hun overeenkomst van samenleving een regeling opgenomen. Het hof begrijpt uit de stellingen van partijen dat zij de kunstcollectie als inboedel kwalificeren.
11. De eerste grief van de vrouw richt zich tegen r.o. 4.2 van het vonnis van 12 maart 2014. De rechtbank heeft in dit vonnis overwogen dat de rechtbank uit de feitelijke gang van zaken afleidt dat partijen, in afwijking van de samenlevingsovereenkomst, stilzwijgend hebben afgesproken dat al hun bezittingen en vermogen aan hen beiden zouden toebehoren, ieder voor de helft.
12. De vrouw is van mening dat de rechtbank per vermogensbestanddeel had kunnen beslissen of het redelijk en billijk is dat het vermogensbestanddeel als gemeenschappelijk had moeten worden aangemerkt. De vrouw vindt het creëren van een algehele gemeenschap van goederen door middel van een overeenkomst in strijd met de wet.
13. Door de man is verweer gevoerd. Door de man is onder meer het navolgende aangevoerd:
  • het was niet de intentie van partijen om vermogen gescheiden te houden;
  • er waren enkele gemeenschappelijke bankrekeningen, alle inkomsten en lasten werden van deze rekeningen voldaan;
  • een onderscheid tussen (herkomst) vermogen werd niet gemaakt; dat wilden partijen ook niet;
  • partijen hebben zeer bewust een volledige vermenging van vermogen tot stand gebracht;
  • als de vrouw werkelijk eigen vermogen had willen behouden dan had zij dit ook zo vastgelegd.
14. Het hof overweegt als volgt. Het hof leest niet in het bestreden vonnis van de rechtbank dat de rechtbank is uitgegaan van de algehele gemeenschap van goederen in goederen- rechtelijke zin.
15. In goederenrechtelijke zin is diegene eigenaar aan wie het goed is geleverd. Met betrekking tot inboedelgoederen zijn partijen expliciet met elkaar overeengekomen dat de ene partij de ander partij vertegenwoordigt indien het goed aan hem of haar wordt geleverd. Er ontstaat dan mede-eigendom van het betreffende goed.
16. Met betrekking tot de woning te [plaats A] is sprake van een eenvoudige gemeenschap in de zin van art 3:166 BW. Ieder der partijen moet in beginsel de verkrijging van zijn eigen aandeel in het goed financieren.
17. In art. 1 van de samenlevingsovereenkomst zijn partijen met elkaar overeengekomen dat iedere partij naar evenredigheid van het netto inkomen moet bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, waaronder ondermeer worden gerekend de huurtermijnen betreffende de door hen tezamen bewoonde woning. In de samenlevingsovereenkomst wordt niet omschreven wat in het concrete geval nog meer onder de kosten van de huishouding wordt begrepen. Het hof zal daarom aansluiting zoeken bij het grip kosten van de huishouding als bedoeld in art.1:84 BW. Tot de kosten der huishouding als bedoeld in art. 1:84 BW moeten – volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad - in het algemeen worden gerekend hetgeen in het huishouden verteerd of verbruikt wordt en hetgeen ten behoeve van het draaiende houden van de huishouding wordt uitgegeven (vgl. Kamerstukken II 2001-2002, 27 554, nr. 5, p. 5). Daartoe behoren wat betreft de huisvestingskosten in het bijzonder huurtermijnen alsmede rentebetalingen ter zake van de met geleend geld verworven echtelijke woning. Onder kosten van de huishouding begrijpt het hof in dit geval de hypotheekrente en de reguliere onderhoudskosten en zakelijke lasten inzake de woning te [plaats A] .
18. De huishouding van partijen is naar het oordeel van het hof op 1 juli 2011 overeenkomstig art.5 van de samenlevingsovereenkomst geëindigd. Vanaf die datum moeten partijen naar evenredigheid de lasten van de woning voldoen op basis van art. 3:172 BW. Partijen zijn op die datum feitelijk uit elkaar gegaan en de vrouw heeft schriftelijk de samenlevingsovereenkomst opgezegd bij brief van 9 juli 2011.
19. Het uitgangspunt van de man dat er sprake is van een algehele gemeenschap is feitelijk onjuist en vindt ook geen steun in het recht, nu partijen niet met elkaar waren getrouwd of een geregistreerd partnerschap waren aangegaan.
Het niet voeren van een administratie en de gevolgen daarvan
20. De vrouw stelt in haar inleiding: “De vrouw is bereid de hand in eigen boezem te steken en haar ogen niet te sluiten voor het feit dat zij door het niet langer hanteren van eigen privé rekeningen en het vermengen van haar vermogen met dat van de man het voor haar wel zeer ongunstige resultaat in de hand heeft gewerkt. Hier staat echter bepaaldelijk tegenover dat de rechtbank onjuist te werk is gegaan door wel zeer kort door de bocht het bestaan van een algehele gemeenschap van goederen aan te nemen. Dat de geldstromen tussen partijen niet voor de volle 100% traceerbaar waren, rechtvaardigt die benadering evenwel niet. De rechtbank had tenminste een poging kunnen doen om tot een redelijke beslissing te komen.”.
21. In haar toelichting op grief 1 stelt zij: “Weliswaar kan worden toegegeven dat partijen hun afzonderlijke vermogens niet duidelijk hebben geadministreerd, doch dit wettigt geenszins de aanname van een vermogensrechtelijk situatie die slechts door een huwelijk (of geregistreerd partnerschap) in het leven kan worden geroepen.”.
22. Het hof overweegt als volgt. Het betoog van de vrouw sluit naadloos aan bij het betoog van de man dat het niet de intentie was van partijen om de vermogens gescheiden te houden. De privébankrekeningen werden opgeheven, er werd geen administratie gevoerd. Als de vrouw haar vermogen had willen afscheiden van dat van de man had het mede op haar weg gelegen om haar vermogen op een deugdelijke wijze af te scheiden en te administreren. Zij had haar eigen bankrekening dienen aan te houden, zij had de door haar verworven goederen deugdelijk dienen te administreren en geldstromen had zij moeten vastleggen. Eveneens had zij mogelijke schenkingen goed dienen vast te leggen. Beide partijen beschikten bij de aanvang van hun samenleving over vermogen, beide partijen genoten tijdens hun samenleving inkomsten, beide partijen hadden zich kunnen en moeten realiseren dat als je geen administratie voert dit tot gevolg kan hebben dat je je rechten niet meer kan bewijzen. De samenlevingsovereenkomst houdt in artikel 4 ook rekening er mee dat partijen geen van beiden zijn of haar recht op een goed kan bewijzen. De man en de vrouw stortten ieder hun inkomen op een gemeenschappelijke bankrekening en financieren daarmee de verkrijging van een goed. Het behoeft geen betoog dat dan niet meer is na te gaan uit wiens geld/vermogen een goed is aangeschaft. Bovendien valt voor menig goed niet vast te stellen aan welke partij is geleverd. In economische zin hebben partijen hun eigendommen gezien als gemeenschappelijk, in ieder geval hebben zij zich als zodanig jegens elkaar gedragen.
20. De stelling van de vrouw dat de rechtbank ten minste een poging had moeten kunnen doen om tot een redelijke en billijke beslissing te komen wordt door het hof niet gevolgd. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank de rechtsgeschillen op een zeer zorgvuldige wijze beoordeeld. Zowel mondeling als schriftelijk hebben beide partijen alle gelegenheid gehad om hun standpunten toe te lichten. Het is aan de vrouw om te stellen en te bewijzen dat goederen haar eigendom zijn of dat goederen uit haar vermogen zijn gefinancierd. De administratieve chaos waar de vrouw zelf debet aan is, komt voor haar rekening en risico. De consequentie hiervan is dat in economische zin er van mag worden uitgegaan dat beide partijen gelijk gerechtigd zijn in de goederen die door de man en door de vrouw in eigendom worden gehouden. Dat er goederenrechtelijk geen gemeenschap is doet hieraan niet af. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 12 maart 2014 in r.o. 4.2 een juist uitgangspunt genomen. Alleen met betrekking tot de peildata heeft het hof een ander inzicht dan de rechtbank, het hof komt hier later op terug.
De omvang van de economische gemeenschap en de verrekening daarvan
21. In artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst is de beëindiging van de samenleving geregeld.
22. Uit de gewisselde stukken volgt dat de vrouw bij brief van 9 juli 2011 de samenleving heeft opgezegd. In deze brief stelt zij: “Wat nu rest is de afwikkeling van onze scheiding. Ik stel voor dit middels een onderling vast te stellen scheidingsconvenant af te wikkelen. Hierin kunnen wij afspraken vastleggen voor de roerende en onroerende zaken als ook voor de afwikkeling van de financiën.”.
23. Het hof zal in onderstaand een samenvatting geven met betrekking tot het standpunt van partijen met betrekking tot hun gemeenschap in economische zin en de verrekening daarvan.
24. In haar derde grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in beginsel voor verdeling vatbaar is hetgeen partijen op het moment van uiteengaan, 1 juli 2011, in eigendom hadden. In haar vierde grief gaat de vrouw in op het tijdstip van de waardering. In haar vijfde grief gaat zij in op de investeringen met betrekking tot het pand te [plaats A] . In grief 6 geeft de vrouw aan dat zij het niet eens is met de door de rechtbank gehanteerde peildatum met betrekking tot de beleggingsrekening Allianz [volgt nummer] . De vrouw kan er wel mee leven dat het oorspronkelijke tegoed wordt gewaardeerd per latere verdelingsdatum. In grief 7 stelt zij de banksaldi ING [volgt nummer] en Money You [volgt nummer] aan de orde. Het saldo op de ING rekening bedroeg per 1 juli 2011 € 37.481,05. In de achtste grief verwijt de vrouw de rechtbank dat de rechtbank geen beslissing heeft genomen met betrekking tot de inboedel en de kunstcollectie. Uit haar toelichting volgt dat zij wenst dat het hof de verdeling van de inboedel en de kunstcollectie vaststelt. Een aantal goederen zoals vermeld op productie 5 zijn door haar aangebrachte goederen, welke aangebrachte goederen zij in ieder geval wenst terug te krijgen. In productie 6 heeft zij aangegeven hoe de inboedel volgens haar moet worden verdeeld. In productie 7 geeft zij aan hoe in haar visie de kunstcollectie moet worden verdeeld. In grief 9 en 10 gaat de vrouw in op de lijfrente polissen. Er dient in de visie van de vrouw een onderscheid te worden gemaakt in: a) gemengde kapitaalverzekering ASR en RVS, b) kapitaalverzekeringen waarbinnen een lijfrente wordt opgebouwd, en wel de polissen bij de Amersfoortse. Met betrekking tot deze laatste polissen moet rekening worden gehouden met een belastinglatentie van 30%. Voorts had de rechtbank deze beleggingen dienen aan te merken als eigendom van de vrouw, met mogelijk verrekeningsvorderingen voor de man, namelijk voor zover de opbouw van de waarde mede is gefinancierd met privé vermogen van de man of met gezamenlijk vermogen. Met betrekking tot de polis Amersfoortse met nummer [volgt nummer] maakt zij slechts aanspraak op de waarde indien deze polis met gezamenlijke financiële middelen van partijen is gefinancierd. In grief 11 stelt de vrouw met betrekking tot de NN beleggingspolis [volgt nummer] dat zij van mening is dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de betreffende polis via haar vader is afgesloten en dat haar vader ook de daarvoor verschuldigde premies heeft voldaan. In grief 12 stelt zij dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft gegeven omtrent de door de man tijdens de samenleving van partijen opgebouwde ‘sabbatical pot’. In grief 13 stelt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ook in een geval als het onderhavige geldt dat schenkingen zonder uitsluitingsclausule ook in een gemeenschap van goederen plegen te vallen en vervolgens dat de waarde van de beleggingspolis bij helfte dient te worden verdeeld. In de toelichting op grief 14 stelt zij dat zij zich kan neerleggen bij een waardering per datum verdeling.
25. In punt 32 van zijn memorie van antwoord stelt de man dat hij het er mee eens is dat voor de omvang van de gemeenschap uitgegaan moet worden van de datum 1 juli 2011 namelijk de datum dat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan. Het hof begrijpt uit punt 33 van de memorie van antwoord dat de man voor de waardering uit wenst te gaan van de datum van de verdeling. In punt 39 stelt de man dat de vrouw haar vordering met betrekking tot de de door haar gedane investeringen in de woning niet heeft onderbouwd. Volgens de man dient de vrouw haar vordering te onderbouwen. Bij gebreke hiervan ligt deze voor afwijzing gereed. Met betrekking tot de Allianz rekening met nummer [volgt nummer] heeft op 26 juli 2011 een storting € 30.000 plaatsgevonden op de gezamenlijke ING rekening [volgt nummer] . De tegoeden zijn vervolgens overgeboekt naar een spaarrekening [volgt nummer] die ook op beider naam staat. Uit punt 46 volgt dat de man op 4 januari 2013 de Allianz rekening heeft opgeheven. De man heeft het volledige bedrag van € 80.249,27 overgeboekt naar zijn privé rekening. Van het bedrag van € 80.249,27 heeft hij een bedrag direct geboekt naar de gemeenschappelijke rekening van partijen met nummer [volgt nummer] . Van deze rekening zijn de gezamenlijke lasten van de woning betaald. Het resterende bedrag dient bij helfte te worden verdeeld. De man wenst dat de saldi bij ING en Money You worden gedeeld per peildatum zijnde de datum van de verdeling. Het door de vrouw gestelde saldo van € 37.481,05 is slechts fictief en dus niet reëel. Van de gezamenlijke ING rekening zijn enkel de eigenaarslasten, premies en hypotheekrente van de woning betaald. Bij een tekort op de ING rekening is dit aangezuiverd vanuit de gezamenlijke spaarrekening. Met betrekking tot de kunst en inboedel stelt de man dat partijen ter zitting afspraken hebben gemaakt om deze in onderling overleg te verdelen. De man stelt dat de door de vrouw overgelegde lijst onjuist is( het hof verwijst naar punt 66). Met betrekking tot de verzekering bij de Amersfoortse is de man de mening toegedaan dat deze een waarde heeft van € 1.816,- (het hof verwijst naar punt 69). Met betrekking tot de polissen ASR, RVS en de Amersfoortse is de man van mening dat de waardes bij helfte moeten worden gedeeld. Met betrekking tot de belastingclaim weet de man niet wat de vrouw precies wil. Met betrekking tot de polis bij NN is de man van mening dat de waarde van de polis aan hem voor de helft toekomt, (zie punt 79). De man stelt dat er geen ‘sabbatical pot’ is van € 70.000,-. In punt 89 stelt de man dat de kern van de zaak neerkomt op de vraag of er een gemeenschap is of niet. De man is van mening dat er sprake is van een gemeenschap en dat alle schenkingen in de gemeenschap vallen tenzij de schenking onder een uitsluitingsclausule is ontvangen. In punt 95 stelt de man dat de polissen/beleggingsproducten door de rechtbank zijn verdeeld tegen de concrete waarden zoals die per 1 juli 2011 bekend waren.
Voorwaardelijk incidenteel appel
26. In punt 106 formuleert de man zijn voorwaardelijke incidentele appel. De man geeft in punt 107 aan hoe in zijn visie de verdeling moet plaatsvinden. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen is er geen algehele gemeenschap die kan worden verdeeld. De voorwaardelijke vordering is niet toewijsbaar aangezien die geen steun vindt in het recht.
Omvang vermogen van de man en van de vrouw
27. Het hof overweegt als volgt. Voor de bepaling van de omvang van het vermogen van partijen gaat het hof uit van het vermogen dat elk van partijen heeft op 1 juli 2011.
Uitgangspunten voor de verrekening en verdeling
28. Het hof overweegt als volgt. Voor de peildatum van de waardering van de goederen die partijen in mede-eigendom toebehoren, dient in beginsel uitgegaan te worden van de datum van de feitelijke verdeling, tenzij partijen anders met elkaar zijn overeengekomen of de redelijkheid en billijkheid een andere waarderingspeildatum mee brengen.
29. Voor de waarde van de goederen die aan een partij in eigendom toebehoren dient - in het kader van de waardeverrekening uit hoofde van de samenlevingsovereenkomst - uitgegaan te worden van de waarde per datum uiteengaan van partijen. Een redelijke uitleg van de samenlevingsovereenkomst, overeenkomstig de wijze waarop partijen zich feitelijk hebben gedragen en uitvoering hebben gegeven aan hun samenleving en de afwikkeling daarvan, brengt zulks met zich mede.
30. Voor de omvang van de banksaldi dient uitgegaan te worden van de stand per 1 juli 2011 namelijk de datum dat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan. Banksaldi behoeven in beginsel niet te worden gewaardeerd, nu in deze zaak de valuta’s in Euro’s zijn.
31. Voor de omvang van de beleggingen dient uitgegaan te worden van de datum 1 juli 2011. Indien een partij nadien over de beleggingsrekening heeft beschikt zonder medeweten en instemming van de andere partij komt dit voor zijn of haar risico.
32. Voor de waardering van de polissen met betrekking tot de kapitaalverzekeringen dient - het kader van de verrekening van de waarde - uitgegaan te worden van de datum van het feitelijk uiteengaan van partijen. Als er op de betreffende waarde van de polis een belastingclaim rust dient deze belastingclaim in mindering te worden gebracht op de waarde. Het hof verwijst voor de motivering naar rechtsoverweging 29.
Woning te [plaats A]
33. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft het woonhuis tegen een waarde van
€ 445.000,- aan de man toegedeeld onder gehoudenheid van de man om de hypothecaire geldlening als een eigen schuld te voldoen en de vrouw ter zake van deze schuld te vrijwaren. Voorts dient de man aan de vrouw te voldoen de helft van de overwaarde zijnde € 109.000,-.
34. Uit de gewisselde stukken van beide partijen volgt dat zij geen bezwaar hebben tegen toedeling van de woning aan de man tegen voormelde prijs. Daarmee staat de verdeling vast.
35. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of de vrouw privé vermogen in het onroerend goed heeft geïnvesteerd. Het hof verwijst naar grief 5 van de vrouw. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet bewezen dat zij een bedrag uit privé vermogen in het onroerend goed heeft geïnvesteerd, laat staan welk bedrag dit dan zou zijn. Zelfs het begin van bewijs is niet aanwezig. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw de huidige situatie mede veroorzaakt door op geen enkele wijze een deugdelijke administratie bij te houden. Haar grief treft derhalve geen doel.
Beleggingsrekening Allianz [volgt nummer]
36. Het hof overweegt als volgt. Deze beleggingsrekening stond op beider naam. Het hof gaat ervan uit dat beide partijen gelijk gerechtigd waren met betrekking tot dit saldo.
37. Kenmerkend voor een beleggingsrekening is dat deze in waarde fluctueert. Deze waardestijging en waardedaling dient ten goede aan en ten laste te komen van partijen tot het moment dat het saldo van deze beleggingsrekening is verdeeld.
38. Het verwijt dat de vrouw de man maakt is dat hij over deze beleggingsrekening heeft beschikt zonder haar medeweten en instemming. Uit het betoog van de man volgt dat hij over de beleggingsrekening heeft beschikt. De man heeft zelfs de beleggingsrekening opgeheven.
39. Naar het oordeel van het hof stond het de man niet vrij om zonder medeweten en instemming van de vrouw over deze rekening te beschikken. Hij erkent zelfs dat hij het volledige saldo naar zijn eigen rekening heeft doen overboeken. De man had deze beleggingsrekening in overleg met de vrouw ook kunnen splitsen en daarna naar bevind van zaken kunnen handelen. Juist in het kader van de afwikkeling van een relatie is het van belang dat partijen met elkaar overleggen en niet naar eigen goeddunken handelen.
40. Voor de verrekening van de waarde acht het hof het redelijk dat voor de omvang wordt uitgegaan per datum 1 juli 2011 tegen de waarde per 1 oktober 2014 zijnde de datum van de door de rechtbank vastgestelde verdeling.
41. Het hof deelt het volledige beleggingssaldo per omvang 1 juli 2011 en per waarde 1 oktober 2014 toe aan de man, onder gehoudenheid van de man om de helft daarvan te betalen aan de vrouw. In zoverre treft de grief doel.
Saldi ING [volgt nummer] en Money You
42. Het hof overweegt als volgt. Met betrekking tot de saldi dient uit gegaan te worden van de saldi per datum 1 juli 2011. Het feit dat de man na die datum nog gemeenschappelijke kosten vanuit die rekening heeft betaald doet daaraan niet af. De eigenaarslasten van de woning te [plaats A] moeten conform art. 3:172 BW tot datum feitelijke verdeling 1 oktober 2014 – in beginsel - door partijen gemeenschappelijk – elk tot de helft - worden gedragen. Indien de man het aandeel van de vrouw heeft voldaan heeft hij in zoverre op haar een regresvordering.
43. De volledige saldi per 1 juli 2011 van ING [volgt nummer] en Money You worden aan de man toegedeeld onder gehoudenheid om de helft van de saldi aan de vrouw uit te keren. Eerst als de verdeling een feit is, is rente verschuldigd.
Inboedel en kunstcollectie
44. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft een lijst van goederen ingeleverd die in haar visie aan haar verknocht zijn, beginnende met de strijkplank. Er is sprake van een zeer algemene beschrijving zonder enige waarde aanduiding.
45. Naar het oordeel van het hof zijn de door de vrouw opgesomde goederen beginnende met de strijkplank naar maatschappelijk normen bezien niet aan te merken als verknochte goederen.
46. Op basis van de samenlevingsovereenkomst behoren alle inboedelgoederen aan partijen in mede-eigendom toe.
47. Met betrekking tot de verdeling hiervan, dient de verdeling aldus te geschieden dat eerst de man een keuze mag maken en vervolgens de vrouw totdat alle inboedelgoederen tussen hen zijn verdeeld.
48. Met betrekking tot de kunstcollectie waarvan de objecten partijen in mede-eigendom behoren dienen zij op dezelfde wijze over te gaan tot verdeling, waarbij de vrouw de eerste keuze heeft en vervolgens de man totdat alle voorwerpen zijn verdeeld.
Lijfrente Amersfoortse
49. Het hof overweegt als volgt. De lijfrente Amersfoortse [volgt nummer] staat op naam van de man. De man is gerechtigd op de rechten die voortvloeien uit de polis. Gezien het feit dat de polis economisch gezien is gefinancierd uit de inkomsten van partijen, en niet te achterhalen is uit wiens inkomen de premies zijn betaald, dient de waarde van de polis per 1 juli 2011 tussen partijen te worden verrekend. De verrekening vloeit voort uit de samenlevingsovereenkomst alsmede de wijze waarop partijen uitvoering daaraan hebben gegeven. De man dient de helft van de waarde van de polis aan de vrouw uit te keren naar het waardepeil van 1 juli 2011.
Lijfrente ASR, RVS en Amersfoortse
50. Het hof overweegt als. De ASR polis [volgt nummer] , RVS uitvaartkostenpolis, Amersfoortse lijfrente [volgt nummer] , Amersfoortse lijfrente [volgt nummer] staan op naam van de vrouw.
51. De vrouw dient de helft van de waarde van de polissen aan de man uit te keren naar het waardepeil van 1 juli 2011. Voor de motivering verwijst het hof naar hetgeen onder het kopje Lijfrente Amersfoortse is gesteld.
52. Indien over de kapitaalsverzekering inkomstenbelasting verschuldigd is bij de uitkering, dient thans de belastingclaim op de waarde van de polis in mindering te worden gebracht. De latente belastingclaim dient contant te worden gemaakt, conform hetgeen gebruikelijk is met betrekking tot lijfrentes.
NN Verzekering [volgt nummer]
53. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij deze polis heeft gefinancierd uit schenkingen. Op basis van de door de vrouw overgelegde stukken kan het hof niet vaststellen dat er sprake is van een financiering – uitsluitend - door middel van gelden uit schenking. De vrouw heeft slechts enkele betaalbewijzen in het geding gebracht Nu de vrouw niet heeft bewezen dat de polis volledig door haar vader is gefinancierd gaat het hof ervan uit, net als bij de hiervoor genoemde polissen, dat deze – grotendeels - is gefinancierd uit gemeenschappelijke middelen van partijen en dat deze door hun gedragslijn ten aanzien van hun beider vermogens tot hun economische gemeenschap is te rekenen. De vrouw dient derhalve de helft van de waarde van de polis per 1 juli 2011 te voldoen aan de man.
‘Sabbatical pot’
54. Door de man wordt ontkend dat hij een saldo heeft opgebouwd om met sabbatical te gaan. Nu de vrouw niet heeft bewezen dat de man over enig saldo beschikt met betrekking tot een sabbatical treft die grief geen doel.
Schenkingen onder uitsluitingsclausule
55. Naar het oordeel van het hof heeft deze grief geen zelfstandige betekenis. De rechtbank acht de vrouw niet geslaagd in haar bewijsopdracht dat zij de NN beleggingspolis van haar ouders geschonken heeft gekregen, zie vonnis van 18 juni 2014. De extra overweging van de rechtbank heeft voor dit oordeel geen betekenis.
Grief 16 en 17
56. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen belang bij de bespreking van deze grieven.
Proceskosten
57. Gezien de aard van de vordering acht het hof het redelijk om de proceskosten tussen partijen te compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.
Gedeeltelijke vernietiging
58. Gezien het feit dat het hof met betrekking tot de waarde voor verrekening van de eigendommen die aan partijen in privé toebehoren, alsmede voor de verdeling van de saldi van de gemeenschappelijke rekeningen een andere peildatum hanteert zal het hof de bestreden vonnissen gedeeltelijk vernietigen. De vermogensrechtelijke complexiteit van de afwikkeling van deze samenleving is – zoals reeds eerder overwogen - met name veroorzaakt doordat partijen tijdens de samenleving hun vermogens niet afgescheiden hebben gehouden en geen administratie hebben bijgehouden en daarnaast in het kader van de afwikkeling niet of nauwelijks met elkaar hebben gecommuniceerd. Het hof geeft partijen sterk in overweging om aan de hand van het door het hof verstrekte spoorboekje de vermogensrechtelijk aspecten van de samenleving snel af te wikkelen ter voorkoming van nog meer kosten voor partijen.

Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden vonnissen van de rechtbank Den Haag van 1 oktober 2014, 18 juni 2014 en 12 maart 2014 tussen partijen gewezen voor zover daarbij is bepaald:
  • deelt toe aan de man het saldo op de Allianzbeleggingsrekening [volgt nummer] ten name van beide partijen per heden, en verplicht hem de helft van het saldo per heden aan de vrouw te betalen;
  • deelt toe aan de man de saldi per heden van de op beider naam staande bankrekening bij de ING met nummer [volgt nummer] en de op beider naam staande spaarrekening bij Money You met nummer [volgt nummer] en verplicht de man de helft van die saldi per heden aan de vrouw te betalen;
  • dat de vrouw telkens de helft van de hierna genoemde totale waarde van de navolgende, op haar naam staande, vermogensbestanddelen aan de man zal betalen:
- de ASR polis [volgt nummer] , totale waarde € 12.283,
- de RVS uitvaartkostenpolis, totale waarde € 2.583,
- de Amersfoortse lijfrente [volgt nummer] , totale waarde € 18.609,-,
- de Amersfoortse lijfrente [volgt nummer] , totale waarde € 13.341,-,
- de NN beleggingsverzekering [volgt nummer] , totale waarde € 48.782,-;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • aan de man wordt toegedeeld het beleggingstegoed per 1 juli 2011 van de beleggingsrekening Allianz [volgt nummer] , onder gehoudenheid van de man om de helft van de waarde per 1 oktober 2014 van dit tegoed aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen;
  • aan de man wordt toegedeeld het saldo per 1 juli 2011 van de rekening ING nummer [volgt nummer] en Money You, onder gehoudenheid van de man om de helft van dit saldo aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen;
  • stelt de wijze van verdeling van de inboedel vast als volgt: de man mag als eerste een goed kiezen en vervolgens de vrouw totdat alle inboedelgoederen zijn verdeeld;
  • stelt de wijze van verdeling van de kunstcollectie vast als volgt: de vrouw mag als eerste een goed kiezen en vervolgens de man totdat de gehele kunstcollectie is verdeeld;
  • veroordeelt de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen de helft van de waarde - per peildatum 1 juli 2011 en mogelijk vermindert met een belasting latentie – van de navolgende op haar naam staande polissen:
- ASR polis [volgt nummer] ,
- RVS uitvaartkostenpolis,
- Amersfoortse lijfrente [volgt nummer] ,
- Amersfoortse lijfrente [volgt nummer] ,
- NN beleggingsverzekering [volgt nummer] ;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck, C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.