ECLI:NL:GHDHA:2016:920

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
2200459814
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een bestuurder voor roekeloos rijden en deelname aan straatraces met dodelijke afloop

Op 6 april 2016 heeft het Gerechtshof Den Haag een 24-jarige man veroordeeld voor roekeloos rijden en deelname aan straatraces, waarbij zijn bijrijder om het leven kwam. De verdachte reed op 20 november 2011 in Wateringen met een snelheid tussen de 112 en 151 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 kilometer per uur was. Na afloop van een straatrace verloor hij de controle over zijn voertuig en botste tegen een boom, waardoor zijn bijrijder, [slachtoffer], overleed. Het hof oordeelde dat de verdachte roekeloos had gereden, maar in tegenstelling tot de rechtbank vond het hof een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, meer passend dan een taakstraf. Tevens werd de rijbevoegdheid van de verdachte voor 7 jaar ontzegd. Het hof hield rekening met het blijvende hersenletsel dat de verdachte zelf had opgelopen door het ongeval. De advocaat-generaal had een zwaardere straf geëist, maar het hof besloot tot een lichtere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de verdachte aansprakelijk stelde voor een bedrag van € 22.626,18.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004598-14
Parketnummer: 09-715042-12
Datum uitspraak: 6 april 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
22 september 2015 en 23 maart 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest. Voorts heeft zij gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1. primair laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaar, met oplegging van bijzondere voorwaarden als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een rijontzegging voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd of ingehouden is geweest. Voorts is de verdachte veroordeeld voor het onder 2 ten laste gelegde tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 november 2011 te Wateringen, gemeente Westland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de [straat A] en/of de [straat B], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen, in die zin dat hij, verdachte, aldaar:
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen, immers heeft hij een grote bassbox (achter) in zijn auto geplaatst zonder dat deze gezekerd/vastgemaakt was en/of (vervolgens)
- ( terwijl de duisternis was ingetreden en/of het zicht (ernstig) werd belemmerd door (zeer) dichte mist en/of terwijl het wegdek nat, dan wel vochtig was) heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 112 kilometer per uur en 151 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid van tenminste 126 kilometer per uur, althans met een snelheid die (aanzienlijk) hoger was dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, althans met een gelet op de verkeersveiligheid en/of verkeerssituatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- de controle over zijn motorrijtuig is verloren en/of niet tijdig heeft geremd,
tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig tegen het trottoir is gereden/gebotst en vervolgens tegen een boom is gebotst (tengevolge waarvan een grote bassbox (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van [slachtoffer] is aangekomen), waardoor [slachtoffer] werd gedood,
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat verdachte een krachtens deze wet (de Wegenverkeerswet 1994) vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, door te rijden met een snelheid gelegen tussen de 112 kilometer per uur en 151 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid van tenminste 126 kilometer per uur, in elk geval met een veel hogere snelheid dan de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur die ter plaatse is toegestaan;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 20 november 2011 te Wateringen, gemeente Westland, als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de [straat A] en/of de [straat B], als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen, immers heeft hij een grote bassbox (achter) in zijn auto geplaatst zonder dat deze gezekerd/vastgemaakt was en/of (vervolgens)
- ( terwijl de duisternis was ingetreden en/of het zicht (ernstig) werd belemmerd door (zeer) dichte mist en/of terwijl het wegdek nat, dan wel vochtig was) heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 112 kilometer per uur en 151 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid van tenmiste 126 kilometer per uur en/of een snelheid die (aanzienlijk) hoger was dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeersveiligheid en/of verkeerssituatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- de controle over zijn motorrijtuig is verloren tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig tegen het trottoir is gereden/gebotst en vervolgens tegen een boom is gebotst (tengevolge waarvan een grote bassbox (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van [slachtoffer] is aangekomen), waardoor [slachtoffer] werd gedood en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 19 november 2011 en/of 20 november 2011 te Wateringen, gemeente Westland, op de weg de [straat A] en/of de [straat B], meermalen, althans éénmaal, een wedstrijd met voertuigen heeft gehouden en/of heeft deelgenomen aan een wedstrijd met voertuigen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans éénmaal, met (zeer) hoge (nagenoeg) gelijke snelheid en/of naast een ander voertuig (auto) gereden, waarbij hij, verdachte, telkens hetzelfde rijgedrag vertoonde als die auto die achter en/of voor en/of naast hem reed, te weten, het rijden met (zeer) hoge snelheid (in zeer dichte mist) en/of het (zeer) dicht op elkaar rijden.
Het vonnis waarvan beroep
Aangezien de verdachte na de datum waarop de door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten gepleegd zijn opnieuw tot straf is veroordeeld, zal het hof de in het vonnis waarvan beroep aangehaalde wetsartikelen aanvullen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof - ook met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de oplegging van de straf en maatregelen en de motivering daarvan en ten aanzien van hetgeen is bepaald omtrent de vordering van de benadeelde partij.
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvulling aanbrengt.
Op pagina 5 van het vonnis, na de voorlaatste zin, na “de mogelijke gevolgen van het gevaar” wordt ingevoegd: Verdachte heeft zich met het deelnemen aan straatraces welbewust buiten de orde van het normale verkeer geplaatst. Ook op de fatale terugrit in het kader van de straatraces, vanaf de finish naar de start, reed de verdachte – mede ten behoeve van het wachtende publiek – op een wijze die niets met normaal verkeersgedrag te maken had. Dat de straatraces feitelijk waren afgelopen maakt dat niet anders. Door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte is een zeer ernstig gevaar in het leven geroepen. Daarvan was de verdachte zich bewust, althans hij had zich daarvan bewust moeten zijn.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve - behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 20 november 2011, kort na middernacht deelgenomen aan een straatrace. Na afloop van die race is hij ondanks de duisternis, de mist, het vochtige wegdek en de waarschuwingen daarvoor, met veel te hoge snelheid teruggereden naar het startpunt. Daar heeft hij te laat geremd waarbij hij de controle over zijn auto heeft verloren waardoor hij tegen een boom is gebotst. Kort voor dat punt stond nog publiek te kijken en verdachte wilde “vlammen maken” om te laten zien dat hij gewonnen had. Volgens de verdachte speel je dan met het gas terwijl de auto in zijn vrij staat. Het hof acht het zeer verwijtbaar om met hoge snelheid – waarschijnlijk 126 kilometer per uur waar 50 kilometer per uur is toegestaan – onder vermelde (weers)omstandigheden ook nog vlammen te gaan maken voor het publiek, terwijl even verderop een scherpe bocht in de weg is. Bij dit ongeval is zijn bijrijder [slachtoffer] om het leven gekomen. Een en ander als nader omschreven in de bewezenverklaring. De verdachte heeft door zijn verkeersgedrag blijk gegeven van een ernstig gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van de veiligheid van andere verkeersdeelnemers, alsmede van het ontbreken van enig besef van de grote gevaren die het op de bewezen verklaarde wijze besturen van een auto teweegbrengt voor het menselijk leven, de lichamelijke integriteit en de verkeersveiligheid. De gevolgen van dit handelen van de verdachte zijn zeer ernstig en onherstelbaar. De slachtofferverklaringen van zowel de ouders als de broer van [slachtoffer], zoals op de terechtzitting van 23 maart 2016 voorgelezen, geven hiervan blijk. De nabestaanden van het slachtoffer moeten verder leven met het verdriet om het verlies van een geliefd familielid. Het lijdt geen twijfel dat zijn overlijden een niet op te vullen leegte heeft achtergelaten. De verdachte zal moeten leven met de gevolgen van dit ongeval en de wetenschap dat door zijn toedoen een jonge man is overleden.
Daarnaast houdt het hof rekening met de negatieve gevolgen die de verdachte zelf heeft ondervonden van zijn handelen. Ten gevolge van het ongeval heeft hij een ernstige en blijvende hersenbeschadiging opgelopen, met aanzienlijke beperkingen en gedragsveranderingen tot gevolg, waar hij naar verwachting de rest van zijn leven last van zal blijven houden.
Voorts neemt het hof – mede gelet op het reclasseringsadvies (met bijlage) van 17 februari 2016 – in aanmerking dat de verdachte zich in het kader van de in het vonnis waarvan beroep opgelegde bijzondere voorwaarden heeft laten behandelen bij Bavo-Europoort en dat hij deze behandeling met goed gevolg heeft afgerond.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft voorts ambtshalve geconstateerd dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu de inzendtermijn van het dossier door de rechtbank na het instellen van hoger beroep op 28 oktober 2014 met tien dagen is overschreden. Gelet op de zeer geringe mate van overschrijding volstaat het hof met de constatering van de overschrijding.
Het hof acht, gelet op de ernst van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer passend. Anders dan de rechtbank en de raadsman is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf onvoldoende recht doet aan de verwijtbaarheid van de gedragingen van de verdachte en de gevolgen voor het slachtoffer en zijn gezinsleden. Niet kan worden gesteld dat met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen redelijk doel is gediend. De strafdoelen generale preventie en vergelding brengen met zich dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Niet gebleken is dat verdachte detentie ongeschikt is. Het hof zal deze gevangenisstraf voor een deel voorwaardelijk opleggen en daaraan een proeftijd van twee jaren verbinden om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof zal een lichtere straf opleggen dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte de gevolgen van zijn handelen nooit heeft gewild, dat hij zelf blijvend ernstig letsel heeft opgelopen en dat het moeten ondergaan van een vrijheidsstraf voor de verdachte ingrijpend zal zijn.
Het hof acht tevens een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor lange duur op zijn plaats omdat de verdachte beide feiten met een motorvoertuig heeft begaan en door het plegen ervan de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar heeft gebracht. De belangen van de verdachte bij het behoud van zijn rijbewijs dienen te wijken voor het belang van de verkeersveiligheid.
In het onderhavige strafproces heeft [X] zich – mede ten behoeve van [Y] en [Z] – als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 35.183,17.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag, vermeerderd met de proceskosten ad € 12.650,55.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 32.198,16 en niet-ontvankelijkheid voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de benadeelde partij tot een bedrag van € 12.650,55.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist. De raadsman van de verdachte heeft hiertoe primair aangevoerd dat een behoorlijke vaststelling van de schade in het kader van deze procedure veel nader onderzoek vergt en daarmee een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 22.626,18 materiële schade is geleden. Dit bedrag is als volgt opgebouwd.
Post 1 betreft de nota van Meersorgh Uitvaartzorg d.d. 31 december 2011 ter hoogte van een bedrag van € 15.037,15. Uit de specificatie van die nota volgt dat een deel van dat bedrag (€ 5.352,00) ziet op de kosten van het familiegraf. Nu deze kosten kennelijk geen betrekking hebben op de overledene maar op een familiegraf, betreffen dit geen kosten die op de voet van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking komen. Deze kosten zullen dan ook worden afgewezen. Voor het overige, namelijk voor een bedrag van € 9.685,15, zal post 1 worden toegewezen.
Post 2 heeft betrekking op het gedenkteken. Het gevorderde bedrag van € 9.860,00 zal naar billijkheid worden gematigd. Het hof zal post 2 toewijzen tot een bedrag van € 5.000,00, waarbij het meerdere zal worden afgewezen.
Post 3 betreffen de notariskosten van € 238,00, deze post komt voor vergoeding in aanmerking en zal volledig worden toegewezen.
Post 4, groot € 2.729,00 heeft betrekking op het reserveren van het grafrecht van [slachtoffer]. Deze post komt voor vergoeding in aanmerking en zal volledig worden toegewezen.
Post 5 en 6 zien op de medische kosten van de nabestaanden van [slachtoffer]. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat zowel [Z] als [Y] ten gevolge van het onder 1 primair bewezenverklaarde leiden aan PTSS. Om dit ziektebeeld te behandelen hebben zij gebruik gemaakt van zowel medicijnen als behandelingen van klinisch psycholoog/psychotherapeut M. Veeren. Zij zijn direct geconfronteerd met de overleden [slachtoffer] terwijl hij nog in de auto zat. De ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen hebben geïllustreerd onder welke intens trieste omstandigheden zij [slachtoffer] uiteindelijk daar hebben moeten loslaten. Deze kosten zijn te categoriseren als shockschade en belopen de bedragen van € 1.048,81 voor [Z] en € 2.008,16 + € 117,06 voor [Y]. Het hof zal dan ook een bedrag van € 3.174,03 toewijzen en de benadeelde partij in die vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Post 7, groot € 1.185,01 ziet op na de lijkbezorging gemaakte kosten en komen daarmee niet in aanmerking voor vergoeding. Deze post zal derhalve worden afgewezen.
Post 8, groot € 1.800,00 ziet op de nota’s van het eigen risico van verzekeringsmaatschappij Delta Lloyd. Deze post kan worden toegewezen nu deze onvoldoende gemotiveerd is betwist en de nota’s betaald zijn als gevolg van de behandelingen bij de hulpverleners als gevolg van shockschade.
Post 9 ziet op de kosten van rechtsbijstand en bedraagt € 12.650,55. Het hof zal deze kosten begroten aan de hand van het liquidatietarief. In hoger beroep geldt een tarief van € 1.158,00 per punt (met een maximum van vier punten) in zaken met een geldswaarde van € 20.000,00 tot € 40.000,00.
De benadeelde partij komt drie punten toe, namelijk voor de aanwezigheid en toelichting van zijn advocaat ter terechtzitting in hoger beroep op 22 september 2015 (1), en het pleidooi van de advocaat op 23 maart 2016 (2). Op basis van het voorgaande zou een bedrag van 3 x € 1.158,00 aan proceskosten moeten worden toegekend. Het hof zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die tot een hogere vergoeding nopen. De proceskosten, die ten laste van de verdachte zullen worden gebracht, worden daarom tot op heden begroot op € 3.474,00. Het hof wijst het meer gevorderde af.
Nu de proceskosten niet worden gerekend tot schade die rechtstreeks is geleden als gevolg van het strafbare feit, komen deze niet in aanmerking voor oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft nog aangevoerd dat een of meer (onderdelen van) de gevorderde schadeposten reeds door een verzekeraar zijn vergoed. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter zitting verklaard dat er geen dekking is verleend voor deze posten en er (dus) ook niets is vergoed. Het hof acht de betwisting van de vordering door de raadsman van de verdachte in dit licht onvoldoende onderbouwd en gaat hieraan voorbij.
Deze schadeposten, met uitzondering van post 9, zijn een rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot het bedrag van € 22.626,18 worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft naar het oordeel van het hof niet aangetoond dat daarnaast tot een bedrag van € 11.397,01 materiële schade is geleden. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot het voormelde bedrag worden afgewezen.
De benadeelde partij zal tot het bedrag van € 1.159,98 niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering, omdat niet is komen vast te staan dat dit deel van de schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 3.474,00, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [X]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 22.626,18 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [X]. Uit het dossier en met name de rapportage van de reclassering van 17 februari 2016 blijkt – anders dan de raadsman heeft gesteld – niet dat verdachte in de toekomst geen betaald werk zal kunnen verrichten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 10, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straffen en maatregelen en doet in zoverre opnieuw recht.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 ( twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [X] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 22.626,18 (tweeëntwintigduizend zeshonderdzesentwintig euro en achttien cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 11.397,01 (elfduizend driehonderdzevenennegentig euro en één cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 3.474,00.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [X], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 22.626,18 (tweeëntwintigduizend zeshonderdzesentwintig euro en achttien cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
148 (honderdachtenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul, mr. J.M. van de Poll en mr. D.M. Thierry, in bijzijn van de griffier mr. S. Pels.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 april 2016.