ECLI:NL:GHDHA:2016:93

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
BK-15/00782
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot zorgkosten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, [X] te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, over de hoogte van een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. Belanghebbende is van mening dat de aanslag niet correct is vastgesteld, omdat er onvoldoende rekening is gehouden met de door hem en zijn zoon gemaakte zorgkosten. De inspecteur heeft de aanslag vastgesteld op nihil, waarbij hij een persoonsgebonden aftrek van € 786 en heffingsrente van € 44 in rekening heeft gebracht, wat resulteert in een te betalen bedrag van € 991. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 november 2015 was belanghebbende niet aanwezig, ondanks een uitnodiging. Het Hof heeft vastgesteld dat de aanslag conform de ingediende aangifte is vastgesteld en dat de specifieke zorgkosten zijn meegenomen in de beoordeling. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld en dat de inspecteur de eerder verleende voorlopige teruggave van € 947 terecht heeft teruggevorderd. Belanghebbende heeft geen nieuwe argumenten aangevoerd in hoger beroep, en het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De beslissing van het Hof houdt in dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Belanghebbende en de inspecteur hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-15/00782

Uitspraak d.d. 13 januari 2016

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 mei 2015, nummer SGR 14/11738, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag en beschikkingen.

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil (hierna: de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vastgesteld op € 786 alsmede € 44 aan heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag resulteerde in een te betalen bedrag van € 991 waarin begrepen een bedrag van € 947 wegens een eerder verleende voorlopige teruggaaf.
1.2.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 45.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 november 2015, gehouden te Den Haag. De Inspecteur is wel, doch belanghebbende is niet verschenen. Belanghebbende, die door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 15 september 2015, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, heeft schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht.
2.3.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2012 verzocht om oplegging van een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen. In dit verzoek geeft hij aan over heel 2012 een uitkering van € 13.476 te hebben genoten.
3.2.
Met dagtekening 1 februari 2013 heeft de Inspecteur – conform het ingediende verzoek – een voorlopige aanslag opgelegd. Deze resulteerde in een teruggaaf van € 947.
3.3.
Op 1 augustus 2014 heeft belanghebbende een aangifte in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen 2012 ingediend. In deze aangifte is onder meer een bedrag van € 919 opgenomen als inkomsten uit vroegere arbeid en een bedrag van € 1.705 als specifieke zorgkosten.
3.4.
Met dagtekening 26 september 2014 heeft de Inspecteur de aanslag – conform de door belanghebbende ingediende aangifte – opgelegd. Uit de aanslag volgt dat belanghebbende geen belasting is verschuldigd en dat hij geen recht heeft op een teruggave. Derhalve is de eerder verleende voorlopige teruggave van € 947 teruggevorderd.

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is. Zijns inziens is onvoldoende rekening gehouden met de door hem in verband met de ziekte van hem en zijn zoon gemaakte kosten.
4.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4.
Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en – naar het Hof begrijpt – vermindering van de aanslag in die zin dat hem een bedrag wordt teruggegeven van per saldo € 1.705 en subsidiair kwijtschelding van hetgeen ter zake van de onderwerpelijke aanslag nog openstaat.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen waarbij zij belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
"
Beoordeling van het geschil
6. Vast staat dat verweerder de aanslag conform de door eiser ingediende aangifte heeft vastgesteld en dat daarbij rekening is gehouden met de specifieke zorgkosten die eiser heeft opgevoerd. Niet gebleken is dat eiser naast deze kosten nog andere zorgkosten heeft gemaakt
die voor aftrek in aanmerking komen. De aanslag is dan ook op het juiste bedrag vastgesteld
en verweerder heeft de eerder verleende voorlopige teruggaaf terecht teruggevorderd. Eiser
heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met zijn gezondheidsproblemen en de medische situatie van zijn zoon en heeft aangegeven dat hij diep in de schulden zit. Deze omstandigheden kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Voor zover eiser hiermee een kwijtschelding of een betalingsregeling heeft willen vragen, geldt dat de rechtbank niet bevoegd is dergelijke verzoeken te behandelen of een betalingsregeling te treffen. De rechtbank geeft eiser in overweging om zich met dit verzoek tot de ontvanger van de Belastingdienst te wenden.
7. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden ingediend tegen de berekening van de rente. Niet gebleken is dat de rente ten onrechte of tot een te hoog bedrag is berekend.
8. De stelling van eiser dat hij de mondelinge uitnodiging niet heeft ontvangen, legt de rechtbank zo uit dat eiser geen uitnodiging voor een mondelinge toelichting van zijn bezwaar heeft ontvangen. Voorzover hij hiermee heeft bedoeld dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt een belanghebbende op zijn verzoek gehoord. Nu eiser in de bezwaarfase geen verzoek tot horen
bij verweerder heeft ingediend, is deze hoorplicht niet geschonden. Daar komt bij dat eiser
niet heeft gereageerd op het verzoek van verweerder in de brief van 27 oktober 2014 om contact op te nemen indien hij gehoord wenste te worden;
9. Gelet op het bovenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard."

Beoordeling van het hoger beroep

7. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank met juistheid en op goede gronden het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft belanghebbende aan hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd niets nieuws toegevoegd. Het Hof maakt het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop het berust dan ook tot de zijne. Beslist dient te worden zoals hierna is vermeld.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, G.J. van Leijenhorst en A. de Lange, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.A. Brits. De beslissing is op 13 januari 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.