In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, [X] te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, over de hoogte van een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. Belanghebbende is van mening dat de aanslag niet correct is vastgesteld, omdat er onvoldoende rekening is gehouden met de door hem en zijn zoon gemaakte zorgkosten. De inspecteur heeft de aanslag vastgesteld op nihil, waarbij hij een persoonsgebonden aftrek van € 786 en heffingsrente van € 44 in rekening heeft gebracht, wat resulteert in een te betalen bedrag van € 991. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 november 2015 was belanghebbende niet aanwezig, ondanks een uitnodiging. Het Hof heeft vastgesteld dat de aanslag conform de ingediende aangifte is vastgesteld en dat de specifieke zorgkosten zijn meegenomen in de beoordeling. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld en dat de inspecteur de eerder verleende voorlopige teruggave van € 947 terecht heeft teruggevorderd. Belanghebbende heeft geen nieuwe argumenten aangevoerd in hoger beroep, en het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De beslissing van het Hof houdt in dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Belanghebbende en de inspecteur hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.