In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] te [Z] (Spanje), tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 26 juni 2013, waarin het beroep van belanghebbende tegen aanslagen in de forensenbelasting niet-ontvankelijk werd verklaard. De aanslagen betroffen de jaren 2002, 2003, 2004 en 2006. Belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de aanslagen voor de jaren 2002, 2003 en 2004, maar geen bezwaar tegen de aanslag voor 2006. De Rechtbank oordeelde dat er geen uitspraak op bezwaar was waartegen het beroep zich richtte, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
In hoger beroep heeft belanghebbende betoogd dat de Rechtbank ten onrechte tot deze conclusie is gekomen. De heffingsambtenaar van de gemeente Nieuwkoop heeft het standpunt van de Rechtbank onderschreven en geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak. Het Hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was. Het Hof heeft de eerdere uitspraken van de Rechtbank en de Hoge Raad in acht genomen, waaruit blijkt dat de bezwaar- en beroepstermijnen zijn verlopen en dat de aanslagen onherroepelijk zijn komen vast te staan.
Het Hof heeft geconcludeerd dat er geen ruimte is voor een herziening van de eerdere oordelen en dat belanghebbende de haar ten dienste staande rechtsmiddelen heeft uitgeput. De uitspraak van de Rechtbank is bevestigd, en het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is op 18 januari 2016 in het openbaar uitgesproken.