Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
gedwongenontuchtige handelingen te plegen en/of te dulden zoals ten laste is gelegd.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2016. De verdachte, geboren in 1941, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, voor het plegen van ontuchtige handelingen met een aangever die in een staat van bewusteloosheid of verminderd bewustzijn verkeerde. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep gevoerd op 24 april 2017, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.
Het hof heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de aangever in een staat van bewusteloosheid verkeerde, noch dat hij leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Hierdoor ontbrak de overtuiging dat de verdachte de ontuchtige handelingen heeft gepleegd zoals ten laste gelegd. Zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen verklaard, wat leidde tot vrijspraak van de verdachte.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die € 750,- bedroeg, afgewezen, en er werd geen kostenveroordeling opgelegd aan de verdachte.