ECLI:NL:GHDHA:2017:1393

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
22-004298-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling van het slachtoffer, waarbij hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De feiten dateren van 16 november 2014, toen de verdachte in Dordrecht een sliding of tackle uitvoerde, wat resulteerde in gescheurde kniebanden en meniscus bij het slachtoffer. In eerste aanleg werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan een deel voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de politierechter wordt vernietigd en dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar heeft de strafmotivering herzien. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren en moet een schadevergoeding van € 4.503,00 betalen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf het moment van schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004298-15
Parketnummer: 10-278628-14
Datum uitspraak: 22 februari 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 17 september 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1991 te [geboorteplaats],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 8 februari 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 november 2014 te Dordrecht aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) (af)gescheurde binnenste en/of buitenste knieband(en), voorste kruisband en/of binnen- en/of buiten meniscus, heeft toegebracht door een sliding of tackle en/of een trap op het/een (linker) been uit te voeren.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 dagen, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks16 november 2014 te Dordrecht aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een)
(af)gescheurde
buitenste knieband(en), binnenste en
/ofvoorste kruisband en
/ofbinnen
ste-en
/ofbuiten
stemeniscus, heeft toegebracht door een sliding of tackle
en/of een trapop het
/een (linker
)been uit te voeren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Anders dan de politierechter is het hof, gelet op de gebruikte bewijsmiddelen, van oordeel dat bij de verdachte geen voorwaardelijk opzet op het plegen van de bewezen verklaarde zware mishandeling aanwezig is geweest, maar acht het hof bewezen dat de verdachte deze mishandeling opzettelijk heeft gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft op de bewezen verklaarde wijze zwaar lichamelijk letsel toegebracht aan het slachtoffer [slachtoffer]. Door zijn handelwijze heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en deze nodeloos pijn en letsel toegebracht. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er ten gevolge van het handelen van de verdachte nog steeds sprake is van lichamelijke beperkingen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof ziet in de andere waardering van het opzet van de verdachte op het bewezen verklaarde feit aanleiding aan de verdachte een hogere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan en het openbaar ministerie heeft gevorderd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 4.503,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Het gevorderde schadebedrag bestaat uit € 1.203,- aan materiële schade en € 3.300,00 aan immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 4.503,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is ten aanzien van de materiële schade door en namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij voldoende aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 4.503,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.503,00 (vierduizend vijfhonderddrie euro) bestaande uit € 1.203,00 (duizend tweehonderddrie euro) materiële schade en € 3.300,00 (drieduizend driehonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.503,00 (vierduizend vijfhonderddrie euro) bestaande uit € 1.203,00 (duizend tweehonderddrie euro) materiële schade en € 3.300,00 (drieduizend driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel,
mr. S.A.J. van 't Hul en mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 februari 2017.