[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1989,
door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 23 februari 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent het inbeslaggenomen voorwerp, zoals nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 november 2011, te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of en/of [medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven, te weten (onder meer):
- valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) en/of
- ( gewoonte) witwassen (artikel 420bis jo 420ter Sr) en/of
- oplichting van de Belastingdienst/toeslagen en/of (een of meer) ander(en) (artikel 326 Sr) en/of
- het opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van aangiften Inkomstenbelasting (artikel 69 lid 2 AWR);
2.
hij op één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 november 2011, te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een (of meer) geldbedrag(en), tot een totaal van (ongeveer) euro 124.432,05 (euro 14.409,00 en/of euro 14.922,00 en/of euro 485,00 en/of euro 50.408,00 en/of euro 4.229,00 en/of euro 39.979,00), althans enig(e) geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven voorwerp(en) en/of geldbedrag(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan
8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
één of meertijdstip
(pen
), gelegenin
of omstreeksde periode van 1
oktobernovember2010 tot en met 1 november 2011,
te Rotterdam en/of (elders)in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en
/of en/of[medeverdachte 1] en
/of
[medeverdachte 2] en
/of[medeverdachte 3] en
/ofeen of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
(een) misdrijf/misdrijven, te weten
(onder meer):
- valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) en/of
-
(gewoonte
)witwassen
(artikel 420bis jo 420ter Sr)en
/of
- oplichting van de Belastingdienst
/toeslagen en/of (een of meer) ander(en) (artikel 326 Sr) en/of
- het opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van aangiften Inkomstenbelasting (artikel 69 lid 2 AWR);
2.
hij op
één of meertijdstip
(pen
), gelegenin
of omstreeksde periode van 1
oktobernovember2010 tot en met 1 november 2011,
te Rotterdam en/of (elders)in Nederland,
(telkens)tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een)voorwerp
(en
), te weten
een (of meer)geldbedrag
(en
), tot een totaal van (ongeveer) euro
124.432,0574.019,00(euro 14.409,00 en
/ofeuro 14.922,00 en
/ofeuro
485,00480,00en
/of euro 50.408,00 en/ofeuro 4.229,00 en
/ofeuro 39.979,00),
althans enig(e) geldbedrag(en),heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en
/ofheeft overgedragen en/of heeft omgezet
en/of van genoemd(e) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)wist
(en
), dat bovenomschreven
voorwerp(en) en/ofgeldbedrag
(en
)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig
(e)misdrijf
/misdrijven, hebbende hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting heeft de raadsman bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu er –kort gezegd- geen sprake is van (deelneming aan) een criminele organisatie.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Onder een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht wordt verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor duurzaamheid of bestendigheid is het tijdsverloop van het samenwerkingsverband een aanwijzing. Voor structuur is een hiërarchie geen vereiste. Om van deelnemen in de zin van bovengenoemd wetsartikel te spreken dient men te behoren tot het samenwerkingsverband en een aandeel te hebben in of ondersteuning te bieden aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van deze organisatie. Het hebben van een aandeel in en het ondersteuning geven aan die gedragingen veronderstellen opzet.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De omstandigheid dat tussen de verdachte en de andere(n) ook sprake was van een vriendschappelijk verband, maakt dit niet anders. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op: